Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Calaynos

De ridder Calaynos zij gegroet, achter het voorhang van alle eeuwen. Zijn moed zij geprezen; zijn domheid gelaakt; zijn dood worde betreurd. Want hij was een goed ridder en een edele Moor. Hij stond zijn vrienden bij en verdierf zijn vijanden, tot het uur was verkondigd, en de vijand een instrument in Allah's hand werd, om het leven van een bewonderd edelman te ontbinden. En het verhaal van zijn bestaan moge een les zijn voor allen, die zich verblinden aan een liefdeloze vrouw, en haar willen beminnen om haar schoonheid alleen.

Want ach, ware over het pad van Calaynos niet een vrouwe gegaan, wier haren zwarter waren dan de nachtelijke schaduwen van Granada! Haar ogen waren bodemloos als de hemel bij duistere maan, en haar huid blonk als sterrelicht door de sluiers heen. Wie het geluk had, haar te zien gaan, besefte, dat zó de pauw in gepeinzen over het eigen beeld langs de bloesemende struiken schrijdt. En Calaynos had daarbij haar kleine hand aanschouwd, en haar wonderlijke, gouden stem vernomen, die eens zulke verschrikkelijke woorden zou spreken.

Hij was een man zonder vrees. Ondanks zijn jeugd had Calaynos

[pagina 118]
[p. 118]

in vele gevechten en toernooien gezegevierd, en zijn dapperheid werd bezongen tot in de landen der Christenen. Wij kunnen niet raden hoevele jonkvrouwen met tederheid en bewondering hebben gedacht aan de prachtige ridder, in zijn burcht bij Granada, waar het vaatwerk uit goud was gedreven, en waar de schoonste muziek van achter de muren klonk. De vorstelijk geëerde ridder was een man van fijne smaak, en zijn rijkdom werd nimmer met juistheid genoemd.

Hij had zo vele vrienden en vriendinnen! Maar zijn hart stond alleen, zoals dat dikwijls gaat, bij de bewonderden. Zij staan eenzaam op een voetstuk van goud en juwelen; en nog geen schrede zijwaarts op gewone aarde kunnen zij zetten, zonder zichzelf te verliezen. Kàn het leven dan een droom zijn, van praal en overwinning en jubel, van bloedige slagvelden en verworven rijkdom; een droom, die nooit aflaat aan de werkelijkheid van kleine ontroeringen, zodat de eenzame mens niets waars weet omtrent de innigheid tussen twee harten?...

Toen zag Calaynos op een dag de schone, die langs een smal pad naast de rivier wandelde. Hij hoorde hoe haar zingende stem een gedicht uitsprak. En terwijl zijn blikken gehecht bleven aan haar bloesem-handen, meende hij hemelse deuren te zien openen. Hier was de schoonste, liefste vrouw uit Moorse landen. Haar begeerde hij tot levensgezellin.

Er was een betoverende blindheid over zijn doorzicht gezonken. Op het ogenblik, dat hij het geluk meende te aanschouwen, neeg zijn pad neerwaarts. De schone bij die oever was een overmoedige pop. Niet zijn rijkdommen wenste zij als deel-gave van zijn genegenheid. De onmetelijke landen noch de kisten vol flonkerende kleinodiën waren haar genoeg naast de liefde van de ridder Calaynos. Ze eiste als bewijs van zijn trouw en toewijding de hoofden der drie Christen-paladijnen van de grote keizer Carolus. De levens van Reinout, Roland en Olivier verlangde zij. Alsof enige liefde getoond of bezegeld is met de dood en het gevaar, vrijwillig en nodeloos gezocht.

Maar vrouwen-ogen zijn machtiger dan zwaard en gebed. Calaynos reed naar het Noorden met zijn dienaren. Zij trokken door de heuvels van Murcia, de bergen van Castilië en de vlakten van Aragon in gestrekte draf, nauwelijks namen ze tijd om te rusten of

[pagina 119]
[p. 119]

te eten. De hoge witte kammen der Pyreneeën slonken onder de paarde-hoeven, zij smolten verder en verder en bleven in de einder.

Aldoor hamerde de hoefslag van de Moorse paarden over de wegen; en Calaynos reed het Franse land binnen. Zo snel spoedde hij, de verblinde, zich naar het aller-grootst gevaar, dat geen mens hem kon tegenhouden, in Languedoc en in Limousin, in de Manche en langs de wegen van Orleans. Calaynos reed naar de Noord, naar de Noord, naar de Noord; met alle haast van het aanbiddend hart. Hij zag niet de schone honderd-puntige kroon van Parijse torens aan de horizon, noch de prachtige poorten en straten, met hout geplaveid. Hij zag de glimlach van zijn liefste aan de rivier.

Hij reed de stad binnen in trommelende galop; voor de Sint Janskerk ontplooide hij zijn Moorse banier; en luid stak hij de triomf van zijn hoorngeschal in de lucht.

Daarbuiten, in het woud van Boulogne, vernamen de keizer Carolus en zijn ridders deze roep, terwijl ze op jacht waren. En zij herkenden vol verbijstering de klank van de hoorn.

‘Laat ons terugkeren,’ sprak de keizer. ‘Als dit niet de koning van Granada zelve is, moeten wij Calaynos verwachten.’ En zij haastten zich van het spel naar hun behuizing.

Op weg daarheen ontmoetten zij een Moorse slaaf. Verbeten vroeg Carolus hem, hoe hij zijn groene tulband zo diep in het Christenland durfde te tonen.

‘Heer,’ antwoordde de slaaf, ‘ik dien Calaynos - dat moet mijn enig antwoord zijn.’

En verder zich heen spoedend, beval de keizer zijn held Roland, Calaynos te tuchtigen voor zijn onbeschaamdheid. Doch de paladijn zeide: ‘Grote keizer, moet ik mij meten met deze dun-potige zwartkop? Is dat niet de bevallige taak van een salet-jonker?’

Daar kwam dan de ridder Boudewijn, een neef van Roland. En hij beroemde zich erop, de Moor te zullen straffen.

Hij reed in galop vooruit en ontmoette de held van het Spaanse land. Calaynos bezag hem vriendelijk, en zeide: ‘Moet ik de kindsheid bevechten? Liever neem ik u mee, vriendje, en geef u een plaats als page bij mijn schone.’

Toen vochten zij. Calaynos wierp Boudewijn ter aarde en dwong hem, genade af te smeken. Nog verlustigde hij zich in zijn triomf, mild en opgeruimd, daar midden in een vijandelijk rijk,

[pagina 120]
[p. 120]

zonder andere hulp dan zijn dienaren en zijn zwaard. En zijn vreugde had geen andere bodem dan de ijdelheid van een liefdeloze vrouw. Wat weten wij van de werkelijkheid, als de droom ons omvangen houdt. -

Terwijl Calaynos zich oprichtte, en zijn zwaard van stof ontdeed, stond voor zijn aangezicht de opperste held van de Christenheid: Roland. En donderend was diens stem, bij het uitzeggen van zijn dagende woorden. ‘Wapen u, vervloekte Moor!’ riep hij hem toe.

Calaynos vroeg: ‘Wie zijt gij, met de kroon op uw helm? Zal ik eindelijk mijn gelijke ontmoeten, na hier een halve dag te hebben gerust?’

En zij vochten.

De grond schudde onder het hoefgedreun; straten-ver was niets te zien dan kolkend stof, men hoorde slechts het jammerend gehinnik der paarden. Hertogen, baronnen en horigen scholen tezamen, en wisten niet meer te denken, wat er kon gebeuren.

‘Zij moeten wel beiden sterven,’ sprak Carolus somber. En de wachtenden vernamen het krakend inzakken van huismuren rondom het strijdperk. Het zand wolkte als rook van een hevige brand over de daken - zo hoog als de toren van de Sint Janskerk.

Elkeen meende vlammen te horen sissen - doch dat was slechts het geluid der zwaarden die langs mekander flitsten. Het was een schrikwekkende strijd. En aan het eind van dit gevecht stond de ondergang van Calaynos geschreven. Zulke dingen weet geen sterveling.

Doch Roland moest zich ten dode toe vermoeien, voordat het ogenblik was gekomen. Toen floot zijn zwaard door de lucht, als de wiek van een vurige molen, en sloeg de Moorse held ter aarde.

Stilte zonk rondom; het stof dwarrelde in schommelende lagen neer en men hoorde het hijgen der tot staan gekomen rossen.

Dan klonk Roland's stem, die zeide: ‘Wie ben je, heiden?’ Want het was zijn triomf, dat zo grote roem door hem tot ondergang werd gebracht. De overwonnene antwoordde: ‘Ik ben Calaynos.’

‘Wat zocht je hier?’ vroeg Roland bars voort.

‘Ik zocht uw hoofd, heer,’ antwoordde Calaynos. En hij vertelde Roland het ganse verhaal van zijn geliefde. En allen rondom, verborgen achter het zinkende stof, hoorden dit mede.

[pagina 121]
[p. 121]

Toen lachte Roland, en hij sprak: ‘Je bent een grote gek. De vrouw, die je zo-iets opdraagt, kan je nimmer hebben liefgehad. Voor je dapperheid kan ik je hoogachten; maar voor de domheid moet de krachtigste man sneven.’ Daarna sloeg hij Calaynos het hoofd af. En hij vertrapte de helm van de dode, omdat er de Turkse Halve Maan op stond.

Dit was het roemloos einde van de grote held.

Maar in de nacht kwam zijn dienaar, en nam de geschonden helm mee. En men zegt, dat hij daarmee de trotse vrouwe tot inkeer bracht van het leed, dat zij over anderer ogen had gezaaid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken