Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 122]
[p. 122]

De verliefde rijsthalmen

Batara Guru, de God, die het heelal beweegt, had een dochter, genaamd Tisna Wati. Zij was een verrukkelijk schoon, maar ook een zeer lastig godinnetje. Ten tijde, dat zij in de goden-hemel verbleef, was daar dikwijls onrust en krakeel - omstandigheden, welke daar nog minder behoren dan op aarde.

Ja, Tisna Wati vond de goden-hemel een buitengewoon onprettig, bekrompen verblijf. Vaak lag zij aan de rand der wolken-kantélen naar het mensen-spinsel beneden haar te kijken, en herhaaldelijk verzuchtte zij: ‘Was ik toch maar d‘a‘ar!...’

Eens, dat Batara Guru terugkeerde van een zware oorlog tegen de luchtreuzen, vond hij zijn dochter dermate uit haar humeur omdat zij niet had kunnen mee-strijden, dat zij niet antwoordde op zijn machtige stem.

Nu is zulks voor elke vader ergerlijk; maar voor de Grote Vader is dit de ongekende vonk in zijn allergeweldigste brandbaarheid. De goden sidderden en de aarde werd geheel zwart van angst. Batara Guru echter, was groter dan groot. Hij wendde zijn gelaat vol stralende wijsheid naar het humeurig kind, en in opperste bezinning sprak hij, die kan scheppen en vernietigen, die mensen met

[pagina 123]
[p. 123]

planten voedt en planten met mensen: ‘Er is geen sterfelijkheid voor degenen, die het levenswater hebben gedronken. Er is geen straf voor de verhevenen, er is geen vermaak voor de hemelse verveling: er is alleen het Huwelijk.’

Toen wist Tisna Wati, dat zij trouwen zou.

Nu is het verschil tussen godinnen en vrouwen in deze zaken niet zo groot; zij allen plegen bij de eerste sprake over dit ingrijpend levensgebeuren schuw het hoofd af te wenden; zij kunnen de gedachte niet ontvangen, dan langs een pad van roze dromen, en door een poort van tederheid.

Maar verwarrende vrouwen zijn er in de goden-hemel als op aarde. Tisna Wati zei: ‘Ik weet al een bruidegom.’ En zij knikte haar machtige vader toe, alsof zij hem menselijke raadseltjes opgaf, en hem moest troosten over zijn domheid.

‘Laat het geen luchtreus zijn,’ dreigde de Machtige.

‘En evenmin een god,’ vulde zij snel aan. Dan strekte zij haar slanke hand, dat er een koelte van over de aardse bomen streek, en naar beneden wijzend, zei Tisna Wati: ‘Die daar, welke het rijstveld omploegt, tegen de blauwe heuvels...’

Batara Guru was zo nieuwsgierig, dat hij van zijn ganse lichaam één groot oog maakte, en hij blikte naar de aarde.

‘Gedenk, dat je mijn dochter bent,’ gromde hij. ‘Deze is een ellendig mensenkind. Men paart geen konings-slang aan een regenworm.’

‘Hèm wil ik trouwen,’ eiste de hemelse dochter.

‘Laat wartaal voor eeuwig verklonken zijn in onze hoogten,’ brulde de Zaaier der planeten. Doch boven zijn donder uit klonk in felle drift Tisna Wati's stem: ‘Ik trouw hem alleen! Ik trouw geen god en geen ster en geen schepper van gebergten! Deze man is voor mij!’

En zij zweeg niet, voordat haar vader stil was.

Het gaf een vreeswekkend tumult; de hemel was donkerder dan de nacht, grote wouden zweepten omver, en zeeën rezen boven de wereld-kam.

Toen sprak Batara Guru: ‘Nog eerder verander ik je in een rijsthalm, dochter! Er wachtje een goden-zoon, versta mij goed.’

Dit deed Tisna Wati wel even schrikken: was niet reeds Dewi Sri, de heerlijke gemalin van Wisjnu voor eeuwig in een rijsthalm ver-

[pagina 124]
[p. 124]

anderd, zodat haar geest daar beneden in de sawahs moest verblijven?... Zo straft men ongehoorzame Bovenaardsen. -

Doch Tisna Wati hield nu eenmaal van de jongeman die daar op aarde een veld omploegde; en zij was niet zo gedwee als Dewi Sri.

Reeds de volgende dag zou Batara Guru uit trekken om een bruidegom te zoeken voor zijn schone dochter, toen er berichten kwamen, dat de luchtreuzen weer samendromden rond de hemel-muren.

De machtige god wapende zich, en weggaande, zei hij tot Tisna Wati: ‘Als ik terug kom, breng ik je bruidegom mee.’

‘Moge het geluk mij overschaduwen met gouden waaiers,’ antwoordde de dochter. Pas echter was de Heer van het firmament vertrokken, of zij sloop naar de parelmoeren kant‘elen, en liet zich glijden op de Zuidewind, tot zij als een bloem wiegelend in zijn baan neerstreek. En zó genegen was de Zuidewind haar, dat zij vlak achter de jongeman in de sawah stond.

‘Ach,’ dacht zij, ‘nu kan ik hem pas goed zien! Wat een rechte rug heeft hij, wat werkt hij ijverig, en wat staan zijn voeten sterk in de aarde!...’ En zij hield van hem; de vogel van haar genegenheid schoot neer in de bladeren van zijn ziel, en bouwde daar een nest voor alle tijden.

Toen keek hij om, en zag het verbijsterend mooie meisje.

Zijn ogen dronken de glimlach van haar lippen, zij streelden haar fluwelen voorhoofd boven de siddering van haar wenkbrauwen.

‘Wat zoek je hier, kleine vlam?’ vroeg hij en staakte zijn werk.

‘Ik zoek mijn bruidegom,’ antwoordde Tisna Wati.

De jongen schoot in de lach over deze woorden, en zij lachte vrolijk mee.

Batara Guru, die alles kon vernemen op zijn verheven slagveld, herkende haar lach; hij blikte naar beneden.

Hij kon zich niet bekommeren om iets anders dan de hevige strijd tegen de luchtreuzen, en dit maakte zijn woede witgloeiend. In sissende drift sloeg hij de vijanden op de vlucht, en kon hen niet vervolgen, zo ongeduldig was hij.

Tisna Wati werd overweldigd van een hemelhoge schrik, toen zij onverwacht haar vader voor zich zag staan.

‘Dochter,’ sprak hij, en zijn stem was dreigend als een onweer om een eenzame boom, ‘je plaats is niet hier.’

[pagina 125]
[p. 125]

Maar zij zag hem beslist aan, en zei: ‘Ik kan niet mee terug gaan. Deze heb ik lief, ik moet op aarde blijven!...’

‘Blijf daar dan, en word de rijst-aar, die ik je in het vooruitzicht heb gesteld,’ antwoordde Batara Guru, ‘je ziel wone voor altijd op dit rijstveld.’

En de macht van zijn wil vervormde haar voor de ogen van haar minnaar in een slanke, buigzame rijst-aar.

Ze boog zich naar de jongeman, en streelde zijn hand. En de jongen liefkoosde de aar; hij was sprakeloos, en kon aan zijn werk niet meer denken. Hij stond daar, naast die rijst-halm, en wilde niet vluchten; zijn verdriet was groter dan zijn ontzetting. Zijn ogen en handen konden de kleine halm niet achterlaten, hij was waarlijk dood-ongelukkig.

Toen Batara Guru dit zag, luwde zijn woede, en zijn hart verkleurde van medelijden.

‘Had ik hen toch samen gelaten!’ mompelde hij.

Doch hij kon zijn schepping niet ongedaan maken. Hij besefte met het berouw, dat in de hemel wordt geboren, dat liefde een groter macht bezit dan een god van 't heelal.

Hij zou echter de Beheerser van sterren niet zijn geweest, als hij geen grote, schone oplossing had kunnen vinden.

Zijn ogen bezagen de jongeman met welgevallen. ‘Ik had een god van hem kunnen maken,’ dacht hij. ‘De jongen is er schoon genoeg voor.’ Eensklaps raakte hij onbemerkt diens schouder aan, en veranderde ook hèm in een rijst-aar.

Daar stonden zij, naast elkaar, en bogen zich, en streelden elkander, en rekten zich samen naar het hemelblauw.

‘Gezegend zij de liefde,’ mompelde Batara Guru, en hij zweefde opwaarts naar zijn hemels verblijf.

Wanneer wij nu twee halmen zien, die naar elkaar buigen, die mekander strelen en samen staan, - laat ons hetzelfde denken als de god, die het heelal beweegt; want wijzer gedachte is er niet: ‘Gezegend zij de liefde.’

Voor ons allemaal...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken