Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterverhalen (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterverhalen
Afbeelding van WinterverhalenToon afbeelding van titelpagina van Winterverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (13.30 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterverhalen

(1981)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Een hand vol noten

Om duidelijk te maken, wat één noot waard kan zijn, moet ik jullie een verhaal vertellen, dat in de Hemel speelt. Daar is het namelijk gewoonte, op Kerst-avond de geweldige vloer open te schuiven, zodat de hemelingen in de hel kunnen kijken. Want dat de vloer van de Hemel tegelijk het dak van de hel is, weet natuurlijk iedereen.

Op de mooiste en liefste avond van het jaar wordt dus dit reusachtige dak weggeschoven - de engelen fladderen eromheen, en moeten eerst hun ogen beschermen voor de zwaveldamp. En als ze kunnen kijken, blikken ze in de diepte, waar pijn en verdriet de oogst zijn van vuur, bloed en tranen - waar de verdoemden hun radeloze eeuwigheid doorbrengen.

En alle engelen kijken, kijken: of zij soms iemand zien, van wie zij vroeger op aarde iets goeds hebben ondervonden of gehoord. Want vinden zij zo-iemand, dan mogen zij het aan Sint Pieter vertellen, die dan rechtvaardig beslist, of de straftijd verkort mag worden, of dat de gedoemde misschien zelfs een klein plaatsje in de Hemel zou verdienen.

Daar leunen dan de engelen over de rand, en turen, en peinzen of ze zich geen daad, geen woord herinneren - of ze geen bekend gezicht zien, waaraan hun eigen goedheid zich zou kunnen meedelen.

Het is verschrikkelijk, in de hel te kijken... Al het verdriet daar beneden, en de vele bekenden, die men daar tot zijn huiverende verrassing ziet!... Deftige dames en vriendelijke heren - een man op wie men heeft vertrouwd, de lieve mevrouw van de weldadigheid, een braaf kind uit je eigen school!...

Nu, daartussen zagen op een Kerst-avond de engelen een vrouw, van wie niemand zich het geringste goed meende te herinneren. Ze zat op een gloeiende steen, en keek star voor zich uit.

Haar hele leven had bestaan uit eisen en nemen. Geen vriendelijk woord was ooit over haar lippen gekomen, haar handen hadden zelfs geen poes gestreeld. Zij had geleefd voor bezit en vermeerdering van bezit, en zij was opgeklommen naar de rijkdom, langs vloeken en tranen, langs lijken en leed. En de top van haar begeerte mondde toch

[pagina 62]
[p. 62]

nog maar uit in de helle-diepte.

 

Op dat ogenblik kwam er een klein engeltje over de rand kijken. Het hing daar verdrietig te spieden, tot het die boze vrouw zag. En het zei tegen Sint Pieter: ‘Die vrouw daar, met dat sombere gezicht, heeft mij eens op Kerst-avond een heleboel noten gegeven.’

Sint Pieter wist niet wat hij hoorde. Hij meende dat het engeltje zich moest vergissen, want liegen kunnen engelen niet meer.

Voorzichtig vroeg hij, hoe zich dat had toegedragen.

‘Wel,’ vertelde het engeltje, ik woonde met mijn moeder in de stad, en we waren zo verschrikkelijk arm, dat we geen stukje eten in huis hadden, terwijl moeder zwaar ziek lag. Zij had voor de Kerstmarkt schaapjes gemaakt van watten, met poten van lucifers. En ik ging uit, om die te verkopen.

Maar op de Kerstmarkt was het druk, en de mensen liepen mij voorbij, zonder iets te zien. Het was vreselijk koud en ik had dunne kleren aan. Ik huilde. Iemand gaf me een cent; maar dat was voor niets toereikend. Toen werd er vlakbij mij een groot vat afgeladen, en een huis binnen gerold. Daardoor moesten de voorbijgangers blijven staan; en opeens zag ik die vrouw daar, en zij zag mij.

Hoewel ze net zo scherp keek als nu, verzachtten haar trekken zich even. Met een snelle beweging, als van schaamte, greep ze in haar boodschappentas, en gaf me een handvol noten. Toen ik bedankte, wilde ze me nog meer geven. Maar het vat was nu binnen, en de mensen liepen weer door, zodat de vrouw meegedrongen werd. Ze stribbelde tegen, ze trachtte stil te staan. En omdat dit niet lukte, deed ze nog een greep in haar tas, en gooide mij veel meer noten toe.

Het was zo'n wonderbaarlijke ervaring! Tot dat ogenblik had ik mij vermoeid gevoeld, en de koude deed me pijn aan handen en voeten. Maar haar hartelijkheid bemoedigde mij.

De mensen rondom merkten mij nu op, en gaven ook iets. Sommigen kochten een schaapje van me. Binnen een kwartier was ik uitverkocht. Daarna bleek me pas, dat ik veel meer geld had ontvangen, dan ik beseft had: er waren zilverstukken bij, en veel kleingeld.

Ik was zo gelukkig, want toen kon ik lekker zacht voedsel kopen voor moeder, en kaarsen, zodat wij niet in duister zouden zitten. Dat had ik allemaal aan die vrouw te danken!...’

Sint Pieter had goed toegeluisterd. Hij fronste de wenkbrauwen en boog zich over de diepte.

‘Hé, vrouw!’ riep hij, ‘waarom gaf je dat kind indertijd noten?’

[pagina 63]
[p. 63]

De sombere vrouw begreep, dat hij het tegen haar had, en op welk kind hij doelde. Buiten dit aardse leven begrijpen allen mekaar veel beter. Ze hief het hoofd en keek Sint Pieter aan. ‘Dat kind deed me denken aan mijn kleine zusje, dat lang tevoren gestorven was,’ zei ze. Sint Pieter haalde de schouders op, en wendde zich af.

‘De gift was aardig,’ zei hij overwegend, ‘maar niet belangrijk. En in geen enkel opzicht in overeenstemming met haar verder bestaan. Jammer. Heel jammer!’

Het engeltje bezag hem met grote teleurstelling. Er welden tranen in zijn ogen. De vrouw beneden had haar gelaat alweer afgewend. Zij begreep, niets te moeten verwachten.

Toen klonk daar door de Hemelse ruimten de stem van de Heiland, die zei: ‘De daad was niet groot; maar wat gebeurde er met de noten?’ ‘Ik at ervan onderweg naar huis, omdat moeder ze toch niet zou kunnen eten,’ vertelde het engeltje. ‘Ik dacht bij elke noot aan het Kerstkind. Voor het eerst begreep ik, hoe belangrijk zijn liefde is, als voorbeeld van ons allemaal. Ik dankte het Kerstkindje bij elke schaal die ik kraakte, en voelde me heel gelukkig.’

Op deze woorden glimlachte de Heiland. ‘Aldus werd door die noten een kinderziel tot mij gewend,’ sprak hij zacht.

Dan verrees er een heel lieve engel naast de kleine: ‘Ik ben haar moeder,’ sprak die. ‘Ik herinner me nog, hoe stralend mijn kindje thuis kwam. Haar stemmetje leek te zingen, terwijl ze mij alle goede gaven liet zien, en het voedsel, dat ze had gekocht. En juist op die avond, in de halve schemer van ons kamertje, bracht dit mijn opstandige twijfel tot rust. Ik moest kijken naar mijn kind, en ik moest geloven, dat er een liefhebbende God bestond, die ons in elke nood bewaakt, en ons nooit alleen laat. Die laatste dagen waren zo schoon, als elk uur hier in de hemel. Ik stierf op Nieuwjaarsdag, en was gerust.’

Weer glimlachte Onze Lieve Heer; en peinzend sprak hij: ‘Zo werden de rust en het geloof teruggegeven aan een stervende, door die noten...’

De engelen vergaten bijna in de hel te kijken, zo moesten zij luisteren naar zijn stem.

Maar het kleine engeltje ging voort: ‘Mijn noten waren nog niet op. Na mijn moeders dood werd ik naar het wevers-dorpje gebracht, ver in de bergen, waar mijn ouders vandaan kwamen. Ik had zes noten meegenomen, om ermee te spelen. Ik woonde in het armhuis met drie oude vrouwtjes. Twee van hen waren blind, de derde zat altijd voor

[pagina 64]
[p. 64]

zich heen te staren, alsof alleen haar lichaam nog leefde. Er was daar niet veel te beleven voor een kind.

Maar in de lente maakte ik een wonder mee, waarvan ik in de stad nooit had kunnen dromen: Overal werd gezaaid en geplant, de gewassen botten uit, de aarde begon te bloeien. Ik was verbaasd en ontroerd, en wilde zo graag mijn deel in die lente hebben. Daarom besloot ik, mijn noten stilletjes te planten. Ik pootte er vier, zo wijd mogelijk uit elkaar. Want als zij opgroeiden, mochten ze mekander niet hinderen met hun kruinen. Eén ervan stopte ik dicht bij de bron in de bodem. Twee noten nam ik mee naar het armhuis, en deelde ze met de drie oude vrouwtjes. Dat was voor ons ieder een halve noot. Zelfs de afgestompte vrouw knabbelde op haar halve noot; en we proefden de smaak tot in het laatste korreltje. Want als je elke dag aardappelsoep en brood eet, is een noot een wonderlijke traktratie...’

Daar glansde weer een glimlach over het aangezicht van de Heiland.

‘Dus door twee van die noten waren drie oude vrouwtjes en een kind een ogenblik blij!...’ zei hij, en knikte naar Sint Pieter. Die stond daar een beetje bij te schuifelen, want hij meende toch echt, geen lesje verdiend te hebben.

 

‘Ik heb die vier noten nog wel zien ontkiemen,’ vertelde het engeltje. ‘Maar toen kwam er ziekte in het dorp; en ik bleek zo zwak door alle zorgen, dat ik gauw dood was...

Van hier boven heb ik dikwijls gekeken, hoe die bomen gedijden, met rechte, hoge stammen, en dichte bladerkronen. Onder die ene boom bij de bron, maakte later een oud timmermannetje dat in 't armhuis kwam, een bank...’

Daar werd het engeltje onderbroken door een ander, die vroeg: ‘Bedoel je dan soms die noteboom in Groeneberg?...’

En bij het bevestigend knikken ging deze engel voort: ‘Ik was die timmerman!... Ik heb geen groter geluk gekend in mijn laatste zomers, dan daar bij de bron te zitten, in de schaduw van die boom!... Het uitzicht daar, en de koele rust!...’

‘En ik dan!’ viel weer een andere engel in. ‘Ik was de marskramer. Wat heb ik vaak mijn bagage afgelegd, daar onder die boom, en er uitgerust!’

En nog een engel voegde zich hierbij: ‘Ik heb er elke dag gerust, als ik uit het dal kwam,’ zei hij. ‘Ik was postbode.’

‘Ik was de kruier,’ vertelde een vierde. ‘Ik heb daar ook menigmaal

[pagina 65]
[p. 65]

gerust, en uitgekeken over het land. Wat heb ik die boom gemist, toen hij werd omgehakt!...’

Daar zwegen zij. En de stille herinnering zou hen overmeesterd hebben, als niet Onze Lieve Heer had gevraagd: ‘Wat gebeurde er met het hout van die bomen?...’

 

Toen kwam er een engel naar voren, die zei: ‘Ik was dokter van dat dorpje. Ik heb er lang gewerkt, en toch van deze dingen alleen maar meegemaakt, dat de bomen werden geveld.

De toestanden werden later namelijk veel beter voor de arme wevers. Er kwam een fabriek, de lonen stegen, er werd op de gezondheid van de mensen gelet.

Het armhuis was toen zo bouwvallig, dat we het lieten slechten. Er kwam een hospitaal voor in de plaats. Dat moest echter groter van omvang zijn, en daarom werden de notebomen gerooid. Hun hout werd tot planken gezaagd, en daarvan lieten wij bedden maken voor het hospitaal.’

‘Ja,’ viel nog een andere engel levendig in, ‘en wat een beste bedden waren dat!... Ik had mijn hele leven op een leger van stro geslapen; maar toen ik ziek was, lag ik in zo'n bed; en dat alleen al bracht me rust en gezondheid.’

‘En ik dan?!’ riep een volgende. ‘Ik heb tien jaren op krukken gelopen, die gemaakt waren van dat notehout! Ik kon me weer bewegen. Een kameraad van me evenzo; hij had jarenlang gelegen, omdat zijn benen verlamd waren. Met die krukken kon hij zich weer verplaatsen! En ik heb een man gekend, die een houten been had, ook van die noteboom bij de bron!’

Zij riepen in ontroerde dankbaarheid door elkaar, zo veel goeds hadden de notebomen gebracht.

Doch één engel trok de Heiland aan zijn mouw, en zei: ‘Ik was moeder van drie flinke zonen. Mijn man stierf jong, ik heb een zwaar leven gehad. En toen mijn jongens volwassen waren, sneuvelden er twee op een dag in de oorlog; en de derde werd een half jaar later gegrepen door een machine in de fabriek... Toen brak mijn kracht. De mensen brachten mij in het hospitaal, waar ik week na week lag, zonder levensmoed, zonder geloof aan enige Hemelse hulp. Ik kon niet meer verder.

Maar op de datum, waarop mijn twee jongens gesneuveld waren, lag ik te kijken naar een kruisbeeld, dat tegenover mijn bed hing, en dat gesneden was uit het notehout. De zon speelde er overheen en

[pagina 66]
[p. 66]

belichtte het leed, het onmetelijke offer, dat gij hebt gebracht. En toen gingen mijn gedachten naar u uit, en ik móést vergelijken, wie van ons de meeste pijn had doorstaan. En ik dacht aan uw Moeder. En ik begon in te zien, dat tussen uw geboorte en dat kruis een liefde gespannen stond, die mij zou steunen, - waaraan ik niet mocht twijfelen. Ik moest inzien, dat de god die dit offer bracht, mijn leed kende en begreep, en mij nooit alleen zou laten... En dit vertroostte mij, en genas me. Ik voelde me niet langer verlaten. Ik kon weer leven, en hopen op een weerzien met allen, die ik had verloren... Ik ben heel gelukkig geweest, Heer!...’

 

Toen straalde de glimlach van de Heiland af tot in de hel, en hij wendde zijn glanzende blik naar Sint Pieter.

Die boog het hoofd en knikte peinzend. ‘Ja, Heer,’ zei hij.

En zich over de diepte buigend, riep hij de heerser der duisternis toe: ‘Maak die vrouw vrij - zij behoort niet in uw dreven. De Hemelpoort gaat voor haar open - wij verwachten haar.’

En zich omwendende, keek hij de Opperste aan. ‘Heer, wat rijk en veelvuldig is de vrucht,’ zei hij, ‘die uit de kleinste gave opgroeit, indien zij een liefde-gave is!’

En daarna klopte de hand, die eenmaal noten aan een arm kind had gegeven, aan de Hemelse deur.

Vrij bewerkt naar een verhaal door G. Ebers


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken