Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elze van de koster (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elze van de koster
Afbeelding van Elze van de kosterToon afbeelding van titelpagina van Elze van de koster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (39.53 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elze van de koster

(1969)–Hendrik Lansink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

2

Langzaam herstelt ook Houtwijk zich van de slagen welke het tijdens de bevrijdingsdagen heeft moeten ontvangen. De resten van gebombardeerde huizen worden opgeruimd en er komen kale plekken in de dorpskom. Er is bijna geen huis of het draagt wel min of meer nog een litteken van de strijd. De kerk is in afwachting van een definitief herstel, dat ongetwijfeld nog lange tijd zal uitblijven, provisorisch weer zover in orde gebracht dat het dak waterdicht is en er in een bijlokaal weer diensten kunnen worden gehouden. De toren staat er nu bijna zonder spits; omdat deze gevaar begon op te leveren van instorten is zij omgehaald.

Elze luidt iedere zondagmorgen om tien uur de grote klok in de klokkestoel op het kerkplein. Dan komen de dorpelingen en de boerenbevolking om er de dienst bij te wonen. De kerkgang in Houtwijk is, vooral in de dagen na de bevrijding, vrij goed en menigeen knikt bij het binnengaan der kerk naar haar, die het kosterschap nu naar ieders tevredenheid vervult.

Harm en Dieke hebben him vaste plaats. Na afloop van de dienst blijft Harm meestal nog even wat rondhangen en helpt Elze zo goed hij kan met diverse kleinigheden die nog even moeten gebeuren.

Oude liefde roest niet, en dat geldt in zekere zin ook voor Harm wat betreft zijn afgebroken kosterschap. Het ligt hem nog steeds na aan het hart, maar het zit er niet meer in dat hij nog ooit weer goed aan de slag komt.

De dominee heeft zich ermee bemoeid dat Harm een aanvrage zal indienen om voor een oorlogsinvaliditeitsuitkering in aanmerking te komen, maar het zal nog wel geruime tijd aanlopen voor het zover is.

[pagina 19]
[p. 19]

De papieren rompslomp is groter dan ooit. Onder de vele toekomstillusies welke er leven, is ook die, dat het er in het herboren Nederland voor de bejaarden beter uit gaat zien, wat hun oudedagsverzorging betreft. Er moeten in deze richting grootse plannen in de maak zijn. De politieke partijen, die zich weer in oude glorie hebben aangediend, ijveren weer volop om de gunst der kiezers en de leuzen liegen er niet om: het ‘oud en arm’ zal er niet meer zijn, betere arbeidsvoorwaarden, verlichting van de lasten der minderbedeelden en andere schone beloften overspoelen het volk dat ook in het volop voeren van politieke discussies zijn dorst kan lessen.

De vijf jaren van verdrukking hebben een onstuimig verlangen naar ontspanning en vrolijkheid doen ontstaan. De bevrijdings-roes bracht aanvankelijk veel slecht georganiseerde festiviteiten teweeg, maar allengs werd ook daarin meer orde geschapen en in de aanstaande herfst staat de Houtwijkers een groots opgezette bevrijdingsrevue te wachten.

De meester van de school en enige andere mensen die voor de oorlog ook wel eens op gezette tijden de amateur-kleinkunst beoefenden hebben een heel programma op touw gezet. Reeds weken is het dorp er vol van; er wordt, vanwege de nog heersende materiaalschaarste, vaak met hulpmiddelen gewerkt om er het beste van te maken. De grote zaal van Borkes is reeds maanden tevoren voor dit gebeuren afgehuurd. Verscheidene dames in Houtwijk zijn in hun vrije uren bezig kostuums voor de balletmeisjes te vervaardigen. Voor alle naties, die tot de bevrijders kunnen worden gerekend, is een plaatsje in het draaiboek gemaakt.

Er moeten teksten worden geschreven, decors worden vervaardigd, leidingen aangelegd en zoveel andere dingen meer. Houtwijk is dikwijls tot ver na middernacht een en al bedrijvigheid; volgens ingewijden werken in totaal bijna tachtig dorpelingen mee aan dit grote gebeuren. Ook Elze werd benaderd, of ze er aan mee wou doen. Haar werk bij de repatriëringsdienst is af-

[pagina 20]
[p. 20]

gelopen; ze heeft nu een vaste baan in een verzorgingstehuis voor bejaarden, in een nabijgelegen plaats. Des avonds komt ze bij Harm en Dieke thuis, maar tegenwoordig is het gauw even wat eten, vluchtig omkleden en dan weer weg, want de op stapel staande revue neemt ook veel van haar vrije tijd in beslag. Eerst wou ze het eigenlijk niet, maar toen de meester bleef aandringen op haar medewerking stemde ze toe.

Toen deze weer vertrokken was zei Dieke: ‘Goed zo, Elze, je moet meedoen, zo kom je er hier veel beter tussen. De mensen mogen je graag, dus waarom dan niet?’

En Harmen mompelde instemmend, maar vloekte even later omdat de arm hem weer zo verduveld veel pijn begon te doen.

Als Elze er nu maar was, dan zou ze die pijnlijke plek eens met haar kundige handen hebben kunnen behandelen.

Dieke zei: ‘Harm, je bent een zanik, meen je soms dat ik niet eens wat voel?’

 

Elze zit in het kleine bijzaaltje van Borkes te werken aan een vlag, die de kleuren van Polen moet dragen. Even stond men in twijfel of wel precies de juiste kleuren waren gekozen, maar toen zij binnenkwam gaf zij zonder meer haar bevestigend antwoord.

Wanneer ze daar zo ijverig bezig is, komt er een meisje binnen en vertelt haar dat er twaalf grote tulpen van gekleurd papier moeten worden gemaakt. Ze weet er niet precies raad mee. Het moet volgens de meester heel goed kunnen.

Elze kan haar niet onmiddellijk het juiste advies geven.

‘Tulpen, hoe zijn die ook weer precies?’ vraagt ze.

Het meisje ziet haar vragend aan.

‘Jij zou niet weten hoe een tulp er uitziet? Kom nou!’

Elze piekert even. ‘Neen, het model zou ik beslist niet precies weten.’

‘Ben jij nou een Hollands meisje?’ klinkt het ietwat spottend.

[pagina 21]
[p. 21]

‘...Ik heb ze in zo lang niet zien bloeien,’ verontschuldigt ze zich.

‘En Harm, de oude koster, had ze laatst zelf volop in zijn tuintje, weet je dat niet meer? Van die mooie gele.’

Nu weet Elze het plotseling, en met rustige hand tracht ze de lijnen over het gekleurd papier zo te trekken dat ze de juiste kelken vormt om daarna met een schaar de insnijdingen te maken.

Na een kwartiertje is de eerste papieren tulp gereed: een prachtige bloem van rood papier. Er zijn er meerderen bij komen kijken om het resultaat te zien.

‘Zet ze maar bij die vlag van Polen,’ merkt er een op, ‘daar past ze het best bij.’

Er wordt nu een poosje gepauzeerd om het een of ander drankje te gebruiken. Tonny Borkes gaat met een blaadje rond en brengt iedereen het bestelde.

Wanneer hij voor Elze het glaasje op tafel plaatst, ziet hij haar met meer dan gewone blik aan.

Zij bemerkt het en kijkt vluchtig naar hem op. Even is er een onderdrukt gegiechel bij enkele andere meisjes. Tonny kijkt dan ietwat geërgerd voor zich en zet verder de andere glaasjes op de tafels.

Elze doorleeft nu een ogenblik dat ze hier wel weg zou willen. Ze voelt dat er enkelen zijn die om haar lachen. Waarom dat is, weet ze niet.

Ze maakt een onnodige gang naar het toilet en sluit de deur. Dan barst ze in een stille huilbui uit. Er zijn er, die haar uitlachen, ze weet het heel zeker.

Waarom? Omdat ze van geboorte geen Houtwijkse is, en eigenlijk voor velen een totaal vreemde? Of is het vanwege het feit, dat Tonny een oogje op haar heeft?

Ze kan er in deze besloten ruimte, waarin ze even geheel alleen is met haar gedachten en haar strijd, geen antwoord op vinden. Eigenlijk zou ze hier wel helemaal weg willen, uit alle opge-

[pagina 22]
[p. 22]

schroefde drukte voor de komende revue, met de klaagzangen over het ondervonden leed en stoerklinkende volzinnen van het verzet.

Het liefst zou ze zitten bij Harm en Dieke, in hun rustig huisje, wat achteraf gelegen aan het kerkpaadje, de twee mensjes die het zo goed met haar voor hebben.

Is dat, wat men haar daareven aandeed, voor haar niet even wreed als toen zij volop in de oorlog stond, in de dagen voordat zij hier in Houtwijk een onderkomen vond?

Ze kijkt op haar horloge en ziet dat het al over halftwaalf is. Quasi haalt ze de trekker van de stortbak over en wast haar handen. Wanneer ze weer naar het zaaltje teruggaat, komt ze juist Tonny tegen.

‘Ik ga naar huis,’ zegt ze. ‘Het is nu welletjes voor vanavond. Morgen zien we wel weer verder.’

Hij blijft even staan en hoort haar aan.

‘Mag ik even een eindje met je oplopen, Elze?’ vraagt hij dan. ‘Moeder kan zich wel met de mensen hier redden.’

Ze ziet hem even strak aan.

‘Goed dan,’ zegt ze.

Wanneer ze de anderen met een ‘Goedenavond’ groet, ziet ze dat Tonny's moeder haar veelbetekenend aanziet; het is alsof er een blik van meer weten in ligt.

Tonny komt via de huisdeur naar buiten en samen lopen ze in de richting van het huisje van Harm en Dieke.

Ze voelt hoe Tonny zijn hand om de hare legt.

Het is voor haar een vreemde gewaarwording: zo de hand te voelen van een jongen in een dorp waarvan ze een jaar geleden nog nimmer gehoond had, van wiens land ze in haar gevangenschap en ook heel vroeger echter dikwijls had horen spreken.

Ze lopen een poos zwijgend door het stille paadje, maar komen dan tot een gesprek.

‘Heb je gehuild, Elze?’

‘Ja, dat is zo.’

[pagina 23]
[p. 23]

‘Waren ze vanavond vaak vervelend tegen je?’

‘Ik weet het niet bepaald. Ik kan de mensen hier vaak nog zo moeilijk begrijpen, niet onderscheiden of ze het als grap bedoelen, of me willen krenken. Toen ik zei, dat ik geen tulp kende, vroegen ze me of ik wel een Hollandse was. Wat moet ik zeggen, Tonny? De waarheid, of er maar omheen praten?’

‘Je bent voor velen een vreemde hier, Elze.’

‘Ja, dat weet ik. En daarom vraag ik me zo dikwijls af, of het toch niet beter is dat ik ga vanwaar ik gekomen ben...’ ‘En dat is ver, Elze?’

‘Ja, dat is heel ver, Tonny. Maar daarover mag je me nu niet meer vragen.’

‘Maar je kent toch al heel goed de Hollandse taal?’

‘Zeker. Het is vroeger voor mij een onbegrijpelijke ingeving geweest, dat ik mij voor het Hollands interesseerde. Trouwens, ik leerde ook andere talen vlug, maar Hollands sprak mij in zekere zin zo direct aan.’

‘En Harm en Dieke, zijn die familie van je, Elze?’

Ze wacht even, komt wat dichter naast hem lopen en zegt dan: ‘Ja, Tonny, maar nu geloof je me natuurlijk niet.’

‘Ik weet het niet. Ik zit wat jou betreft zo vol vragen en juist daarom wou ik eens zo graag met je praten.’

‘Daarover alleen?’

‘Neen, misschien ook wel over iets anders.’

‘Over de oorlog?’

‘Neen, niet over de oorlog. Die is nu voorbij. Het is zo moeilijk bij jou, Elze... Ik kan het zo moeilijk noemen, want ik weet niet, of je het kent.’

‘Omdat ik volgens sommigen nogal knap ben? Iets dat volgens mij ook maar betrekkelijk is.’

‘Neen, bepaald niet alleen om dat. Maar, Elze, er is iets in je, dat me zo bijzonder aantrekt... Ben jij nog nooit verliefd geweest, Elze?’

Ze zwijgt.

[pagina 24]
[p. 24]

‘Toe, Elze, zeg het me dan. Of ben je het soms nog? Op iemand die heel ver hier vandaan is?’

Haar antwoord blijft lang uit.

‘Ik heb eenmaal de jonge liefde gekend. Ik was gelukkig, zoals alleen een jong meisje gelukkig kan zijn. Toen kwam de oorlog die ons van elkander scheidde en enkele maanden later het bericht dat hij vermist werd.’

‘Dood?’

‘Ik weet het niet, maar ik vrees van wel. Wat er verder allemaal gebeurde, wil ik bewaren, Tonny.’

‘Dus... je hebt nu niemand meer, waarvan je nog houdt?’

‘Toch wel, Harm en Dieke.’

‘Verder niet?’

‘Neen, verder niet, Tonny.’

‘Je weet het heel zeker?’

‘Ja, heel zeker.’

‘Dus je zou niet van mij kunnen houden, Elze?’

‘Ik zou het niet durven zeggen, Tonny. Ik zou een goede vriendin van je kunnen zijn, maar dat is iets anders dan verliefd zijn.’

‘Je spreekt in raadsels, Elze.’

‘Toch niet. Ik ben, geloof ik, zeer duidelijk, Tonny.’

‘Dus die eerste, dat was meer dan vriendschap?’

‘Ja, maar laat hem rusten. Ik geloof niet meer in zijn leven, al lange tijd niet meer, hoe gaarne ik het ook zou willen. Er is zoveel waarin ik niet meer geloof. Wanneer je deportaties hebt meegemaakt, je ouders en kennissen hebt zien onteren en doodslaan, alles, maar dan ook alles wat je lief was hebt moeten achterlaten en je ouderlijk huis met al wat daarin was in een verzengende vuurzee hebt zien ondergaan, dan blijft er van het geloof niet veel meer over, Tonny.’

‘Dus, Elze, je hebt gevangen gezeten?’

‘Ja, een hele tijd.’

‘En toen kwam je naar Holland?’

[pagina 25]
[p. 25]

‘Ja.’

‘Bij Harm en Dieke?’

‘Ja. Op een nacht kwam ik ook over dit paadje, met nog een vrouw, die me bij de grens had aangesproken en meenam. Ze klopte hier aan. Dieke deed toen open en de vreemde vrouw zei:

“Dit zijn je oom en tante, als ze er eens naar vragen.”

Dat is altijd zo gebleven. Enfin, de rest weet je, Tonny.’

‘Ik geloof, dat ik nog maar een klein beetje weet, Elze. Ik had zo graag meer gehoord en ook nog wat anders...’

‘Heus, Tonny, het kan niet. Laten we het op vriendschap houden. Misschien kan ik toch nog veel voor je zijn, zonder dat we van liefde spreken. Ik vind het zo'n groot woord.’

‘Goed dan, Elze. Maar je komt toch morgenavond wel weer op de voorbereidingen van de revue?’

‘Ja, dat zal ik doen, Tonny.’

‘De meester heeft een mooi gedicht. Hij wil jou vragen om het te declameren. “Het moet een mooie en volle stem zijn,” zo zei hij. “Ik denk hierbij aan Elze.” Zul je het doen, wanneer hij er om vraagt?’

‘Zou mijn uitspraak van het Hollands goed genoeg zijn?’

‘Stellig wel, Elze.’

‘Nou goed, als jij het fijn vindt, doe ik het. Een teken van vriendschap! Maar nu moet ik naar huis. Morgenavond zie je me terug, Tonny!’

Ze komt plotseling met haar gezicht heel dicht bij hem en geeft hem een kus op zijn wang.

Tonny weet niet meer hoe hij het met haar heeft.

Dan kust hij haar voorzichtig terug.

‘Tot morgenavond, Elze.’

Wanneer hij even later naar huis loopt, tracht hij het verschil tussen liefde en vriendschap te definiëren. Hem valt het moeilijk, maar Elze acht ze schijnbaar allebei een kus waard.

In de zaal teruggekomen ziet hij dat zijn moeder hem direct opmerkt. Enkele mannen zijn nog bezig met het repeteren van

[pagina 26]
[p. 26]

een toneelschetsje, maar het wil niet te best meer vlotten. Het is deze avond niet bij één borreltje gebleven.

‘Morgenavond verder, heren!’ vermaant er een.

Een kwartiertje later is de zaal van Borkes leeg en verlaten.

Tonny houdt met zijn moeder nog een laatste inspectie of er ook nog smeulende peukjes zijn achtergebleven.

Bij de vele attributen welke reeds klaar zijn, staat ook de grote rode tulp van papier, welke Elze deze avond als voorbeeld maakte. Een witte en een gele staan er met verschrikkelijk afwijkende kelken naast.

Hij blijft er even naar staan kijken en zegt zacht: ‘Elze!’

Vlug loopt hij dan na zijn moeder de zaal uit.

Even later is er alles donker.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken