Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elze van de koster (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elze van de koster
Afbeelding van Elze van de kosterToon afbeelding van titelpagina van Elze van de koster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (39.53 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elze van de koster

(1969)–Hendrik Lansink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

3

Er wordt een beroep gedaan op de offervaardigheid van de Houtwijkers. Ter herinnering aan de bevrijding van het dorp wil men een monument plaatsen om daarmee deze gebeurtenis aan de vergetelheid te ontrukken. Maar om dat te verwezenlijken is er geld nodig, veel geld zelfs. En daarom wordt er een collecte gehouden onder de ingezetenen. Meerdere hiertoe door een commissie aangezochte personen gaan met een lijst, waarop men voor een bedrag kan intekenen. Dieke heeft er uitvoerig van in het plaatselijk nieuwsblad gelezen en met Harm overlegd, wat of zij er voor willen geven. Het is nu bepaald niet zo, dat ze bijzonder ruim in de centen zitten, ze moeten inderdaad wel overleggen, willen ze zo'n beetje met het beschikbare geld rondkomen. Ook Elze heeft ervan gehoord en Dieke een tientje gegeven, dat ze namens haar voor dit doel moet schenken. In het oude koektrommeltje van Dieke, dat achter de deur van het glazen keukendeurtje staat, liggen nu twee tientjes gereed. Maar wonderlijk genoeg verstrijkt de ene dag na de andere zonder dat er iemand komt om het geld op te halen.

Wanneer Dieke na enige weken tot haar verwondering leest, dat de collecte reeds afgelopen is en ziet, welk een kapitaal bedrag er bijeen is gebracht, is ze erg verdrietig. Haar tientje en dat van Elze is daar niet bij, om de eenvoudige reden dat ze niet werden bezocht door een van de mensen die met de lijsten rondgingen. Ze praat er op zekere avond met Tonny over, wanneer die even is aangewipt, onder het voorwendsel, even met Elze te moeten spreken over de repetities van de revue.

Dieke denkt daar heimelijk het hare van, maar dat Tonny eens even aankomt schept voor haar geen problemen. Eerlijk gezegd

[pagina 28]
[p. 28]

vindt ze het nog wel fijn. Het geeft eens even wat afleiding, want sedert Harm niet zelf meer het kosterschap vervult, hebben ze beduidend minder aanloop.

Tonny is een gezellige prater, een harde werker, die met zijn moeder, - reeds vroeg weduwe, - de zaak drijft. Ze zijn de oorlog goed doorgekomen en doen alle moeite het bedrijf weer op het vroegere peil terug te brengen.

Wanneer Tonny hoort, dat ze voor de collecte niet bij Harm en Dieke zijn geweest, is hij even stomverbaasd.

‘Bij al die duizenden welke sommigen met de zwarte handel hebben verdiend, maakt dat tientje van ons toch niets uit?’ zegt Harm een beetje smalend, terwijl hij een nieuwe pruim tabak neemt.

Dieke kijkt hem even verstoord aan.

‘Harm, dat moet je nou niet zeggen. Er zijn mensen genoeg, die net als wij geen cent zwart hebben verdiend en toch evengoed zullen hebben gegeven.’

‘Nou goed dan, deze dan buiten beschouwing gelaten. Maar voor de rest... Ben je gek, ze lopen niet voor die paar centen van ons speciaal naar dit afgelegen paadje. Ze kunnen al weer lang buiten Harm en Dieke. Toen ze onderdak voor de vervolgde joden en onderduikers moesten hebben, toen wisten ze wel dat wij hier woonden!’

Tonny voelt, hoe fel Harms woorden zijn gemeend en hij weet: deze mensen zijn diep gegriefd.

‘Jullie zouden alsnog het geld kunnen geven,’ zegt hij.

‘Nalopen om te mogen geven? Dat nooit!’ zo reageert Harm.

‘Neen, neen, nou geven wij niets meer!’ zo spreekt ook Dieke, heftig met haar hoofd schuddend. ‘Niet nalopen, of het alsjeblieft nog kan.’

Elze komt thuis van haar werk en kijkt enigszins verwonderd op, wanneer ze het bezoek voor haar ziet.

‘Dag Tonny!’

Deze groet terug: ‘Hallo, die Elze! De dag weer vol?’

[pagina 29]
[p. 29]

Ja, Elze heeft haar werk voor deze dag er weer opzitten.

‘Ik wou even zeggen: Vanavond geen repetities voor de revue. De timmerlieden moeten aan het toneel werken,’ zo brengt Tonny dan zijn boodschap.

‘Mooi, dank je wel,’ zegt Elze, terwijl ze in een gemakkelijke stoel plaats neemt. ‘Dat komt me eerlijk gezegd ook goed uit, want ik heb een boel werk van mezelf liggen waar ik hoognodig aan moet beginnen.’

Harm zit zwijgend bij de hoek van het fornuis en pruimt nadenkend zijn tabak. Het is duidelijk dat er bij hem nog wat broeit.

Dieke begint met het stoppen van een paar oude sokken en klaagt dat er haast geen houvast meer in zit.

‘Het wordt tijd, dat er eens nieuwe komen, Harm!’ zo redeneert ze.

Maar Harm blijft zwijgen, als interesseert hem de opmerking van Dieke niet.

Tonny vertelt, dat het bevrijdingsmonument wel heel iets moois moet worden. Hij heeft er zo het een en ander van gehoord.

‘Wie hebben daar nou eigenlijk voor gecollecteerd?’ vraagt Elze dan.

Dat weet ook Tonny niet precies.

‘Ik weet er wel wat namen van,’ antwoordt hij.

‘Het gaat er mij maar om, wie of nu eigenlijk hier had moeten komen,’ zo gaat Elze door.

Tonny ziet haar aan en zegt dan: ‘Neen, ik weet het zo precies niet. Eerlijk niet, maar ik zal het navragen.’

Maar de zwijgende Harm wordt nu plotseling weer spraakzaam. ‘Laat zitten, Tonny. Wij hier horen nu weer bij de mensjes die minder tellen, die alweer op de nominatie staan te worden vergeten. Ze hebben ze nu weer beter in hun boekje staan; lieden die met honderden of met duizenden kunnen gooien. Dat ene tientje van Harm, die arme bliksem, hebben ze nu niet meer nodig!’

Nu wordt het Dieke teveel. ‘Harm toch, je lijkt wel gek, zo ga

[pagina 30]
[p. 30]

je tekeer. En dat alleen omdat ze ons bij die collecte vergeten hebben.’

Maar Harm neemt het niet.

‘Wat, vergeten! Verdomme nog aan toe! Deden ze dat ook, toen ze verlegen zaten met die kist munitie? Toen wisten ze wel, waar Harm en Dieke woonden, en ze profiteerden er wat gaarne van. Bij sommige van de lieden die nu voorop lopen was de deur toen gesloten.

En toen ze met Elze hier kwamen ...’

Hij kijkt geschrokken naar het meisje en houdt plotseling op.

Er gaat een schok door Dieke en als wil ze haar man verontschuldigen ziet ze Elze ernstig aan.

‘Die nacht stond de deur ook open... Ja, dat is waar,’ zegt ze peinzend.

‘Niets is ons teveel geweest, maar dat ze ons nu passeren, dat kan ik niet begrijpen,’ zegt Harm nu wat kalmer.

‘Het behoeft geen opzet te zijn en de commissie kan er zelfs mogelijk helemaal niets aan doen,’ zo probeert Dieke haar man nog wat meer te sussen.

Harm mompelt nog wat binnensmonds, maar doet er dan verder het zwijgen toe.

Tonny acht het beter nu maar te vertrekken. Hij staat op en zegt: ‘Mensen, het beste, en maak je er niet te kwaad over. Slaap ze strakjes!’

Elze loopt nog even met hem mee naar buiten. Het is een mooie nazomeravond; ze lopen samen over het stenen paadje langs Harm zijn bloemenhofje. De geur van de prachtig bloeiende asters stijgt naar hen op.

Dan zegt Elze plotseling: ‘Wil je geloven, Tonny, dat ik sommige ogenblikken geen klap zin heb om nog aan de revue mee te doen?’

‘Waarom niet?’ vraagt hij.

‘Begrijp je dat werkelijk niet, Tonny? Je weet het toch: laatst die avond toen men stiekem om mij lachte en nu dit gedoe weer

[pagina 31]
[p. 31]

bij Harm en Dieke over die collecte.’

Elze heeft een bloem afgeplukt en stroopt ze tussen haar vingers af, welhaast onbewust.

‘Ik heb in de dagen van de oorlog momenten gekend dat ik geloofde aan vrede en vrijheid, Tonny. Maar ik heb nu soms het gevoel dat men hier probeert mij een andere strijd op te dringen dan ik achter de rug heb. Ik geloof, dat het er een is waarin men mij, zo mogelijk via Harm en Dieke, tracht te treffen,’ zegt Elze dan en haar ogen worden vochtig.

Maar Tonny werpt die veronderstelling van Elze ver weg.

‘Het kan allemaal best toeval zijn,’ zegt hij.

Maar Elze geeft van haar veronderstelling niets prijs.

‘Het is geen toeval, Tonny, geloof me. Eerlijk, ik heb er soms zo bitter weinig lust in om straks voor een volle zaal op het toneel te staan, terwijl ik weet dat er onder de medespelenden zijn die mij heimelijk uitlachen.’

‘Je bent te mooi en te lief, om er niet bij te zijn,’ zegt hij lachend. ‘Trouwens, jij hoort bij ons dorp, bij onze mensen, dat zal iedereen met me eens zijn. Daarvoor is er door jou teveel gedaan.’

‘Ik deed, wat ik meende te moeten doen, Tonny,’ zegt Elze, en haar stem heeft een haast onheilspellende klank.

‘Denk dan zo ook over je meespelen in de revue. Is dat ergens geen fragment uit een hoofdstuk van ons leven, ook van het jouwe, Elze?’

Ze ziet hem aan en Tonny voelt hoe ze tracht zijn binnenste te doorvorsen.

‘Goed, Tonny, ik zal mijn rol spelen, reken erop!’

Dan maakt Elze de indruk dat ze het gesprek wil afbreken en zegt: ‘Nu ga ik gauw naar Harm en Dieke, anders zouden ze haast wat denken! Tot kijk dan op de repetitie, Tonny!’

‘Ja, tot kijk,’ zegt hij en fluitend verdwijnt hij tussen het hoog opgeschoten groen aan weerszijden van het smalle kerkpaadje.

[pagina 32]
[p. 32]

Mijnheer Voordeman zit aan zijn bureau nog wat correspondentie af te werken. Over het smalle tegelpaadje ziet hij Tonny naar zijn voordeur komen en even later gaat de bel. Hij staat op om zijn bezoeker binnen te laten.

‘Dag Tonny!’ zegt hij, zodra de deur door hem is geopend.

‘Mijnheer Voordeman! Mag ik een paar minuten van uw tijd?’ vraagt Tonny.

Als steeds is mijnheer Voordeman ook nu weer de gastvrijheid zelf. Hij nodigt Tonny mee naar zijn werkkamer, biedt hem een stoel aan en vraagt dan: ‘Kan ik je ergens mee van dienst zijn, Tonny?’

Deze plukt even nadenkend aan de vouwen in zijn broek en vraagt dan: ‘Ja, mijnheer Voordeman. Zou ik van u mogen weten wie of met de lijst voor het bevrijdingsmonument het kerkpaadje had moeten aandoen?’

Mijnheer Voordeman ziet verwonderd op.

‘Een nogal vreemde vraag, Tonny, maar we spelen in dit gebeuren volkomen samen, ik bedoel: als eensgezinde dorpsgenoten, en daarom mag ik gerust zeggen wie of dat gedeelte van het dorp heeft afgewerkt.’

Hij begint in een van zijn bureauladen te zoeken, diept er een kopie van de bewuste lijst op en vraagt, terwijl hij ze inziet: ‘Ontbrak daar soms een adres?’

‘Ja, bij Harm en Dieke zijn ze niet geweest,’ zegt Tonny dan.

Mijnheer Voordeman leest nu gespannen de namen op de lijst.

‘Ze staan er wel op vermeld en zijn ook bezocht, maar hebben niets gegeven. En Elze wonderlijk genoeg ook niet. Ik geloof in dit geval tegen jou hierover ronduit te mogen spreken, want jij weet er stellig meer van, anders was je niet naar mij toegekomen, is 't niet, Tonny?’

‘Ze zijn er niet geweest, niemand. En Harm is meer dan woest. Maar ze hoeven er nu niet meer te komen, want hij slaat ze de deur uit,’ zegt Tonny nu.

Mijnheer Voordeman speelt even nadenkend met zijn potlood

[pagina 33]
[p. 33]

tussen de tanden en zegt langzaam: ‘En toch kan ik haast niet geloven, dat Margje Krijger de vergissing begaat, Harm en Dieke niet te bezoeken. Ze hebben in zoveel toch vooraan gestaan.’

Hij ziet Tonny vragend aan.

‘Maar als ik van mijn kant ook eens een vraag mag stellen: Wat is de reden dat jij daar nu speciaal nog vanavond over naar hier komt?’

‘Die mensen voelen zich in de grond getrapt, en Elze eveneens. Ik geloof wel, dat ze toch anders hebben verdiend.’

‘Zeker hebben ze dat,’ is ook het oordeel van mijnheer Voordeman. ‘Hoe kon Margje dat nu doen...’ loopt mijnheer Voordeman achter zijn bureau te peinzen.

‘Een beroerde zaak, Tonny. En ik ben dan ook voornemens er persoonlijk nog naar toe te gaan. Al gaat Harm ook nog zo tekeer, hij is de goedheid zelf en mag nooit de gedachte hebben dat hij door ons is gepasseerd. Eerlijk gezegd, Tonny, ben ik blij het te weten. En ik zal er met Margje contact over opnemen.’

‘Houd mij er verder buiten,’ merkt Tonny op, wanneer mijnheer Voordeman hem uitlaat.

Deze belooft het, en even later loopt Tonny, een wetenschap rijker, door het nu haast schemerdonker Houtwijk: Margje Krijger vergat opzettelijk Harm en Dieke.

Hij weet nu pas goed, hoe fel Margje is en in Elze een rivale ziet. Het is voor Tonny geen geheim, dat Margje een oogje op hem heeft.

Was ze laatst op die dansavond er ook niet op uit om ten koste van alles met hem aan de zwier te kunnen gaan? Het bier had haar goed gedaan en Tonny had zijn kans voor het grijpen, maar hij wou het niet, ook al vindt hij haar beslist niet onaardig.

Enfin, ze is later op de avond met een militair uit geweest en zal wel aan haar trekken gekomen zijn. Ze gaat er groot op, dat ze van huis uit nog al behoorlijk in de centen zit. ‘Wie met mij in

[pagina 34]
[p. 34]

een hooiberg kruipt, ligt met zestigduizend gulden in zijn armen,’ zei ze die avond.

Maar toen was ze een weinig in de lorem en het interesseerde Tonny geen zier. Hij weet nu ook wel zeker, wie op een der vorige repetitieavonden begon te lachen, toen hij een woord met Elze wisselde. Margje was de aanstichtster van die giechelpartij. Zij zit boordevol jaloezie jegens Elze en zal geen gelegenheid onbenut laten om haar te kleineren. Dat ze daarom tijdens haar rondgang voor de collecte de woning van Harm en Dieke met opzet meed, staat nu voor Tonny als een paal boven water.

Rotmeid, zo overdenkt hij, wanneer hij langzaam in de richting van zijn huis loopt. Hij duikt wat dieper in zijn jas, want de avonden beginnen alweer wat frisser te worden.

Thuisgekomen hoort hij, hoe de timmerlieden nog volop bezig zijn met het verbeteren van het toneel.

Alles moet op tijd klaar komen en er resten nog maar een vijf weken. Dan moet de revue draaien, met een toewijding zoals stellig sedert jaren in Houtwijk niet meer aan de dag gelegd is.

Maar ergens is voor hem de glans er reeds af. En voor Elze ook, ondanks dat ze daarstraks nog met nadruk tegen hem zei: ‘Goed, Tonny, ik zal mijn rol spelen, reken erop!’

Maar diep in haar hart heeft ze bepaald geen lust om eraan mee te doen, dat weet hij wel zeker.

En hij kan het van haar begrijpen.

Vreemd, nauwelijks is de vrede aangebroken, of de mensen proberen elkaar weer de loef af te steken en het leven zuur te maken.

Tonny vraagt zich in stilte af, of Elze nu al slapen zal.

Hij zou haar zo graag nog even spreken om haar het raadsel, waarover ze straks nog zo vol gissingen waren, te ontsluieren.

Maar ze zal nog even in het ongewisse moeten blijven; op de eerstvolgende repetitie zal hij het haar uit de doeken doen.

Daartoe verplicht hem immers de vriendschap tussen hen beiden?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken