Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elze van de koster (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elze van de koster
Afbeelding van Elze van de kosterToon afbeelding van titelpagina van Elze van de koster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (39.53 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elze van de koster

(1969)–Hendrik Lansink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 112]
[p. 112]

13

Het is met de vergadering van de plaatselijke ontspanningsvereniging voor de tweede maal lelijk tegengelopen. De manier waarop Jan Breekhorst na zijn geslaagde zet de kaarten heeft blootgelegd betekende eigenlijk de genadeslag voor de pas opgerichte vereniging. De vergadering waarin men een definitief bestuur moest kiezen was maar door een handjevol leden bezocht en er kwam na herhaald stemmen nog geen bestuur tot stand. Het is nu zo, dat het gehele plan op losse schroeven is komen te staan. Mensen die zich als lid hadden gemeld deponeren thans al weer boze brieven en bedankjes voor het lidmaatschap bij mijnheer Voordeman in de brievenbus. Ofschoon deze zich, teleurgesteld over het zo trieste verloop der eerste vergadering, van de hele zaak heeft teruggetrokken, krijgt hij nog diverse prachtige epistels onder ogen. Alles wijst erop dat de boel volkomen plat komt te liggen, en zelfs zijn organisatietalent zal daar met de beste wil niets aan kunnen veranderen.

De grote eenheid, welke er vooral het laatste jaar vóór en de eerste maanden na de bevrijding in Houtwijk heerste, begint al weer de eerste tekenen van verzwakking te vertonen.

De schotjesgeest, die men er voor de oorlog zo volop kende, keert langzaam maar zeker treug. Na de succesvolle opvoeringen van de bevrijdingsrevue en de zo geslaagde show-avond, waarvoor Anne Borkes zorgde, heeft Houtwijk nog geen hoogtepunten in het plaatselijk amusement gekend.

De ontspanningsvereniging, ontsproten aan het brein van mijnheer Voordeman, zou daarvoor hebben kunnen zorgen. Nu dit niet het geval is gaat men straats- of buurtsgewijze feestjes orga-

[pagina 113]
[p. 113]

niseren en dat lukt over het algemeen best.

Daar de winter al weer een weinig op zijn retour is en de dagen wat langer beginnen te worden, valt het Harm vooral bij zacht weer niet mee, altijd binnen te moeten zitten.

Het is op een morgen in de tweede helft van februari. Er is zojuist een hagelbui overgetrokken en de korrels bedekken met hun smetteloos wit het Heine hofje van Harm, waarin overigens alweer de eerste tekenen van de naderende lente vallen waar te nemen. Hij zit binnen door het raampje te kijken en ziet dat de zon nu even doorbreekt. Het doet hem goed, en hij zegt: ‘De eerste maartse buien, Dieke! Het gaat de goede kant weer op!’

Maar Dieke zegt niet veel. Ze heeft nog altijd hinder van haar voeten, en dat zal ook nog wel een tijdje zo blijven, heeft de zuster haar laten weten.

‘Morgen ga ik alvast wat spinazie zaaien, daar in dat hoekje,’ zo gaat hij door. ‘Daar waar die liguster staat komt de koude wind haast niet en je zult zien dat het goed gaat.’

Maar Dieke lacht er een weinig om.

Harm wordt er een beetje kriegel van: ‘Ja, ik weet wel wat je denkt, Dieke. Dat ik het niet meer kan, nietwaar? Maar al duurt het ook nog zo lang, wat spinazie zaai ik morgen.’

‘Je doet maar,’ zegt ze. ‘Als je niet meer kunt vanwege je arm, schei je er vanzelf wel mee uit.’

Maar Harm heeft zijn antwoord wel klaar: ‘Ja, Dieke, het gebeurt toch, en als ik tijd over heb dan zaai ik ook vast wat in de tuin van mijnheer Voordeman. Dat deed ik vroeger immers ook altijd.’

‘Tijd zul je wel genoeg hebben, maar je lichaam zal het wel laten afweten,’ zegt ze wat koel.

Dooh Harm blijft er bij dat hij het wil doen, ook al omdat de dokter heeft gezegd, dat hij die arm toch zoveel mogelijk wat moet gebruiken, al is het dan ook alleen er wat mee oefenen.

Het is alsof het naderend voorjaar Harm op zijn oude dag weer

[pagina 114]
[p. 114]

nieuwe energie geeft. Hij bedenkt allerlei klusjes waarbij hij de arm nodig heeft.

Dieke moet erom lachen, wanneer ze aanhoort wat Harm allemaal beredeneert. ‘Je bent een ouwe gek, Harm. Er is met recht reden om te veronderstellen dat je het voorjaar in het hoofd hebt. Vandaag of morgen gaat er iets mis en dan is het weer een hele tijd met je gebeurd.’

Hij gaat die avond wat vroeger naar bed dan anders, want de volgende dag moet het spinaziezaad in de grond, bij hem en bij mijnheer Voordeman.

‘Wat zal hij kijken, wanneer ik morgen nog weer eens bij hem kom tuinieren,’ zegt hij, terwijl hij met zijn voorbereidingen om te gaan slapen begint.

‘Wat je tuinieren noemt,’ zegt Dieke een beetje wrevelig. ‘Het is nu eenmaal niet anders, Harm, maar wat jij van plan bent vind ik gewoonweg niet verantwoord. Maar je scheidt er gauw genoeg mee uit, dat weet ik zeker.’

Harm doet er verder maar het zwijgen toe, loopt gewoontegetrouw nog even naar buiten om te zien hoe of het weer is. Hij doet het deze avond zelfs met meer aandacht dan anders de laatste tijd het geval was.

‘Het is buiten veel zachter,’ zegt hij, wanneer hij even later weer binnenkomt.

‘Maak dan maar gauw dat je in je nest komt,’ adviseert Dieke. ‘Hoe laat moet ik de wekker voor je afstellen?’ vraagt ze er spottend bij.

Harm geeft er geen antwoord op, wenst alleen welterusten en verdwijnt dan in het slaapkamertje.

Elze is nog druk bezig met een handwerkje en Dieke breit nog aan een paar nieuwe sokken voor Harm. Plotseling rusten de naalden in haar handen en ze kijkt Elze aan. Die voelt dat Dieke wat op haar hart heeft en jawel, het oude mensje steekt al van wal. ‘Mag ik je eens wat vragen, Elze?’

‘Natuurlijk, Dieke.’

[pagina 115]
[p. 115]

‘Ik had vanmiddag even bezoek uit het dorp en toen werd mij verteld dat Tonny van Anne Borkes min of meer verkering met jou zoekt. Is dat waar?’

Elze ziet even verwonderd op. ‘Nog al een vraag, en recht op de man af!’ zo is haar eerste reactie.

Dieke breit een paar steken en lacht dan een beetje vreemd.

‘Natuurlijk, daar houd ik van. Neen, het gaat er mij niet om dat ik wil zeggen of je het wel of niet moet doen, zo iets zou mij niet passen. Maar, Elze, ik wou eigenlijk wel eens van je weten, of je er al wel eens hebt over nagedacht dat je vroeg of laat met bepaalde problemen te maken krijgt. Om het nu maar ronduit te zeggen: ik bedoel, dat wij er ook niet altijd blijven lopen.’

Elze wacht even met haar antwoord, werkt zwijgend verder aan haar handwerkje en ziet dan Dieke aan.

‘Neen, ik neem je het ook niet kwalijk dat je er over spreekt. Och, ik vind Tonny een aardige jongen, ben goed met hem bekend, maar meer wil ik verder bepaald niet.’

Dieke is nu schijnbaar waar ze wezen wil.

‘Maar maak je het hem dan niet moeilijk, Elze? Een jongen ziet in vriendschap al heel gauw meer dan een meisje ermee bedoelt.’

Elze ziet haar een beetje verwonderd aan.

‘Ik ben me daar bepaald niet van bewust. Ik heb hem altijd duidelijk gezegd dat ik niet aan vaste verkering denk. Vanaf het eerste ogenblik dat ik met hem sprak heb ik dat ronduit laten blijken.’

Dieke knikt en zegt: ‘Ja, Elze, en ik weet ook heel goed waarom. Maar toch geloof ik, dat je de houding van thans tegenover Tonny op taktische wijze moet herzien. Een man, zo mag ik hem in dit verband toch nu wel noemen, ziet in een zuiver als vriendschap bedoeld gebaar reeds gauw veel meer... Tonny zijn moeder zegt, dat haar jongen hinkt op twee gedachten en dat er soms geen land met hem te bezeilen is.’

Elze knikt begrijpend. ‘Ja, je bedoelt: hij hoopt op Margje en

[pagina 116]
[p. 116]

op mij. Maar wanneer hij nuchter nadenkt is die tweeslachtige gedachte bij hem helemaal niet nodig.’

Dieke wordt dan nog meer moederlijk in haar woorden.

‘Margje is bepaald geen kwaad meisje, Elze, maar ze moet nogal heet gebakerd zijn, zeggen de mensen.’

Elze is ergens een beetje verbaasd over de dingen waarmee Dieke nu voor de dag komt...

‘De mensen zeggen zoveel, het liefst spreken ze over het slechte van een ander, indien dat er tenminste is. Het goede zwijgen ze meestal dood.’

Diekes hoofd maakt een instemmend gebaar. ‘Daar weten we alles van. Maar toen ik dat vanmiddag zo hoorde, dacht ik: Zou Elze er niet goed aan doen nu eens duidelijk partij te kiezen? Ik hoor nu, dat je het eigenlijk al gedaan hebt, al is het dan misschien nog niet duidelijk genoeg geweest, en daarom praat ik er nu maar niet verder over.’

Ergens is Elze verbitterd. Ze neemt zich voor, in de toekomst wat meer afstand van Tonny te nemen.

Toch is Dieke nog niet geheel los van haar thema, want ze begint weer: ‘Ja, Elze, er zijn in het leven zo van die dingen dat een mens onwillekeurig wat verder gaat denken. Ik hoorde vanmiddag ook, dat de gemeente plannen heeft om het kerkpaadje hier breder te maken en door te trekken tot aan de grote weg die naar Elsvoorde loopt. Het zou nog wel een poosje kunnen duren, maar na wat jaren moet het er volgens zeggen toch wel van komen. Ze weten nu al te vertellen dat ons huisje hier dan helemaal weg zou moeten. Stel je voor, Elze: ons huisje weg; de plaats waar Harm en ik sedert wij hier als jonggetrouwde mensen kwamen, altijd hebben gewoond.’

Elze is, nu Dieke zo bewogen maar tevens openhartig met haar praat, niet geheim met haar mening.

‘Het zou me niet verwonderen. Natuurlijk zullen ze in de nabije toekomst eerst de verwoeste huizen weer opbouwen, maar daarna zal er hier in het dorp, evengoed als op andere plaatsen het

[pagina 117]
[p. 117]

geval is, wel veel verandering komen. Dat ze van het kerkpaadje hier nog eens een straat maken, lijkt mij inderdaad niet onwaarschijnlijk.’

Dieke ziet haar met haast ongelovige ogen aan.

‘Ons huisje weg... Kun jij dat inderdaad geloven, Elze?’

Die ziet in de vreemde, vragende ogen van Dieke.

‘Er zal stellig veel veranderen, Dieke, ook al is het voor de mens vaak moeilijk om het te geloven. Dat is met alleen hier het geval, maar geldt ook wel in heel ander opzicht.’

Dieke staart zwijgend in het lamplicht. Ze denkt zichtbaar diep na en stamelt dan: ‘Ons huis weg, maar dat kan ik niet geloven! Waar zouden we moeten blijven? Neen, dat zal men ons niet aandoen!’

‘Laten we er vanavond niet verder over doorpraten,’ zegt Elze. ‘Het zijn allemaal nog maar vage toekomstplannen waarover we ons niet te hard moeten inspannen. Is het niet zo, dat elke dag genoeg heeft aan zijn eigen leed?’

Ze moet een geeuw onderdrukken.

Dieke geeft er geen verder antwoord op, maar zegt: ‘Ja, we gaan ook naar bed. Harm is al lang in het land der dromen.’ Of die inderdaad droomt, weet Elze niet, maar wel hoort ze dat hij zwaar snurkt. Dieke zal hem zo eerst wel een por in zijn ribben moeten geven, want anders kan zij niet slapen.

Elze wenst haar goedenacht, zoekt dan haar kamertje op en overdenkt nog wat Dieke zei over haar vriendschap met Tonny en over de toekomstvragen waarmee het oude mensje loopt te tobben.

‘Wij blijven er ook niet altijd lopen’, ja, dat zei Dieke daarstraks. Elze vindt dat het ergens een vreemde avond is geweest, een waarin het gevoel van een bepaalde onzekerheid heerste...

Het enige dat haar in de overpeinzingen voor het slapen gaan nog wat opgewekt kan stemmen, is de gedachte dat de winter alweer haast voorbij is en de dagen met zonniger en warmer weer beginnen te komen.

[pagina 118]
[p. 118]

Harm gaat tenminste morgen het eerste spinaziebed in de grond doen, in het hofje van zichzelf en ook bij mijnheer Voordeman. Eigenlijk heeft Elze maar een flauwe voorstelling hoe deze groente eruit ziet, maar ze heeft aan Harm gemerkt dat het zaaien van de eerste spinazie voor hem een handeling is die door de jaren heen het teken was van het naderend voorjaar, waarin alles weer nieuw en mooi werd.

Zelfs nu zijn levensavond eigenlijk al is aangebroken wil Harm, ondanks zijn gedeeltelijke invaliditeit, dit gebeuren voor zichzelf nog weer doen plaatsvinden. En al zal zijn werk dan wel niet zoveel om het lijf hebben, allicht of hij brengt er nog wel wat van terecht.

Daarbij komt nog, dat het voor Dieke misschien wel goed is dat ze Harm eens een paar uurtjes voor de voeten kwijt is, want als hij daar maar geregeld achter het raam zit te mokken, is dat bepaald ook geen aardigheid voor haar.

Alzo de dingen van deze avond overdenkende sluimert ze langzaam weg en geniet spoedig de slaap na een dag vol bewogenheid.

Ze hoort niet meer, dat Harm, na de eerste por van Dieke te hebben gekregen en even met snorken te hebben opgehouden, nu weer ronkt alsof hij er geld mee kan verdienen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken