Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elze van de koster (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elze van de koster
Afbeelding van Elze van de kosterToon afbeelding van titelpagina van Elze van de koster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (39.53 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elze van de koster

(1969)–Hendrik Lansink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]

14

De andere morgen is het prachtig weer.

Harm is al vroeg uit de veren; wanneer Dieke en Elze nog in bed liggen is hij al volop bezig. Hij maakt de kachel aan, zet thee en dekt de tafel. Nog voordat de beide vrouwen in het keukentje zijn, is hij al in zijn hofje bezig. Op het meest door de ligusterhaag beschutte plekje begint hij, zo goed en kwaad het gaat, de grond wat om te spitten. Hij doet het met korte tussenpozen, want hij voelt drommels goed dat hij geen vijftig jaren meer is. Wanneer hij zo enige tijd bezig is geweest, komen Dieke en Elze naar hem toe.

‘Je bent er inderdaad wel vroeg bij,’ zegt Elze tegen hem. Dieke staat er met de handen in haar zij zwijgend bij en overziet wat Harm reeds gedaan heeft.

Hij steekt zijn schop nu even in de grond, zet zijn rug eens wat recht en spuwt gewoontegetrouw van zijn pruim.

‘Ja, de spinazie moet hoognodig in de grond,’ zegt hij.

Dieke schudt een beetje misnoegd haar hoofd, als denkt ze er het hare van. Elze lacht tegen hem, ze weet maar al te goed hoe fijn hij het vindt wanneer ze even haar belangstelling toont. Dieke in haar gereserveerdheid waarschuwt: ‘Doe het nou alsjeblieft kalm aan; vanavond is het weer niets dan klagen over die arm. En met dat spinazie zaaien in de tuin bij mijnheer Voordeman, daarmee zou ik maar wachten tot morgen. Keulen en Aken zijn ook niet in één dag gebouwd.’

Harm antwoordt er maar niet op, doch gaat weer rustig aan zijn werk. Het is Dieke wel meer dan duidelijk, dat Harm toch straks ook bij mijnheer Voordeman aan de slag wil.

[pagina 120]
[p. 120]

Elze gaat dan naar binnen om even later terug te komen en naar haar werk te gaan.

De altijd bezorgde Dieke zegt dat ze het maar kalm aan moet doen en Harm maakt nog even een grapje tegen haar, door op te merken dat het zo groeizaam is dat, als ze vanavond weer terugkomt, de spinazie er al staat te groeien.

Dieke ziet Harm zijn zwoegen nog even aan. Ergens vindt ze het fijn dat hij er de lust nog toe heeft, maar het wil evenmin uit haar gedachten dat Harm nu eigenlijk boven zijn krachten werkt. Doch ze wil hem er niet van weerhouden en bedwingt zich niet verder tegen te spreken.

Ze gaat haar huisje binnen en begint op de haar eigen wijze met de dagelijkse bezigheden: de tafel opruimen, bedden opmaken en zorgen voor het middageten.

Wanneer ze Harm roept om koffie te drinken is hij tot haar verwondering al met zijn eigen spinaziebed gereed. Dieke moet zien, hoe goed hij het toch nog voor elkaar heeft gekregen en de eerlijkheid gebiedt haar Harm een compliment te maken. Na het koffiedrinken staat hij op en zegt: ‘Zie zo, nu ga ik nog een poosje naar mijnheer Voordeman zijn tuin. Wat zal hij opzien, dat ik toch nog weer bij hem kom tuinieren! Dat zal hij vast niet meer verwacht hebben!’

‘Harm, doe het nou kalm aan en maak je niet te druk,’ zo waarschuwt Dieke nogmaals.

‘Mens, wees er toch gerust op. Voor de middag ga ik eerst de boel er een klein beetje opruimen, desnoods al een stukje omspitten en na het middageten ga ik er rustig mee verder. Ik heb de tijd helemaal aan mijzelf.’

Hij neemt een verse pruim tabak, zoekt zijn spullen bij elkaar en loopt even later met schop en hark over de schouder het kerkpaadje in, op weg naar het dorp. Hij heeft bij mijnheer Voordeman al tientallen jaren, ja haast zo lang hij en Dieke in Houtwijk wonen, de tuin daar verzorgd en alhoewel de familie drommels goed weet, dat Harm er nu wel mee moet ophou-

[pagina 121]
[p. 121]

den, zullen ze het ongetwijfeld fijn vinden dat hij toch nog komt om, zo goed en kwaad het gaat, de eerste spinazie van dit jaar in hun tuin te zaaien.

Dieke ziet hem na zover ze kan, dan gaat ze weer naar binnen om haar werk verder af te maken.

 

Margje Krijger is naar het distributiekantoor geweest om er wat bonnen in ontvangst te nemen. De oorlog mag dan al wel een jaartje afgelopen zijn en de aanvoer van veel artikelen weer langzaam op gang komen, er zijn nog steeds goederen waarvoor men bonnen of een speciale vergunning nodig heeft. Dikwijls is dat bonnen af halen nog een tijdrovend gedoe, want de administratieve rompslomp brengt nu eenmaal een niet altijd even vlugge afhandeling mee.

Maar deze morgen is het haar meegevallen. Er waren maar weinig mensen voor haar en daardoor was zij al spoedig aan de beurt en kwam gauw met haar bonnen klaar.

Ze moet nu voor haar moeder nog even bij schoenmaker Hakman vragen of de schoenen, welke hij reeds voor enige weken ter reparatie heeft ontvangen, al gereed zijn. Ze weet welhaast zeker, dat zulks nog niet het geval is. In gedachten ziet ze Hakman al voor zich staan in zijn kleine, nogal rommelige werkplaatsje. Hij zal zijn brilletje even wat omlaag halen, over de glazen heenkijken en zeggen: ‘O, Margje, neen, ze zijn nog niet klaar. Ik ben d'r vanmorgen juist aan begonnen, kom met een paar dagen terug.’

Haar veronderstelling wordt even later bij haar bezoek aan de schoenmaker bewaarheid en met de verzekering dat het spoedig in orde komt, staat ze gauw weer buiten.

Nu vindt Margje zo'n vergeefse gang naar schoenmaker Hakman nog beslist niet zo erg, want juist daarnaast ligt het café van Anne Borkes en de gedachte, dat de kans erin zit Tonny nog even te spreken, is haar bepaald niet onaangenaam. Toen ze van het distributiekantoor kwam fietsen heeft ze tot haar ver-

[pagina 122]
[p. 122]

bazing gezien dat de oude Harm in de tuin van mijnheer Voordeman bezig was. Hij was echter niet zo druk, of hij zag haar ook en zwaaide bij wijze van groet zo goed hij kon naar haar en op zijn gezicht stond een lach waarmee hij als het ware zeggen wou: Dat had je niet gedacht, hè?

Wanneer Margje daar zo buiten voor de kleine etalage van het winkeltje van Hakman staat, komt juist Anne Borkes haar café uit. Ze heeft een klein trapje in de ene hand en een emmertje in de andere.

‘Dag Margje,’ groet ze.

Die is er haast even verlegen mee, wanneer ze de moeder van Tonny daar zo florissant voor zich ziet staan.

‘Goedenmorgen, mevrouw Borkes,’ groet ze beleefd terug.

Ze wil eigenlijk meteen weer op haar fiets wegrijden, doch Anne komt, wanneer ze het trapje en de emmer heeft neergezet, wat dichter naar haar toe.

‘Heb je het gehoord, Margje? De oude Harm staat warempel nog weer bij mijnheer Voordeman in de tuin te werken. Het werd hier zo even nog in het café verteld. Zeg nou eerlijk: Is dat nou eigenlijk nog wel werk voor zo'n man, die zelfs het kosterschap niet meer kan uitoefenen?’

Margje staat daar met haar fiets aan de hand; het liefst zou ze het antwoord op deze vraag ontwijken. Ze zegt: ‘Ja, ik zag hem daar zo straks ook.’

‘Toch eigenlijk geen doen meer voor hem,’ zo gaat Anne voort. ‘Maar ja, als je zo'n oud, eigenlijk nog gezond kereltje hele dagen voor je voeten hebt, en hij loopt daar van verveling maar wat te mopperen, geloof ik dat je er ook haast iets van zult krijgen.’

Margje, die toch bepaald niet zo gauw verlegen is, weet eigenlijk niet wat of ze er op antwoorden moet. Ze ziet hoe vlot Anne het trapje opklimt en het grote raam begint te lappen.

‘Kom, ik moet naar huis, het is zo middag,’ zegt ze.

Juist wil ze op haar fiets stappen, als er een geweldige slag door

[pagina 123]
[p. 123]

het dorp klinkt. Ze krijgt het gevoel alsof ze voor de grond zal gaan; Anne duikelt zonder meer van het trapje en de grote ruit waarmee ze bezig is gaat onder enorm gerinkel aan diggelen. Rondom hen is het geluid van brekend glas en vallende dakpannen. Mensen komen, schreeuwend van schrik, uit him huizen de straat op rennen. Een eind verder komt een dikke rookwolk over de huizen aantrekken en ook in de straat drijft een grijszwarte damp langzaam op hen toe; de scherpe lucht van geëxplodeerde munitie trekt Margje in de neus. Alles maakt de herinnering aan de ergste dagen van de bevrijding, toen bombardementen schering en inslag waren, weer opnieuw levend.

‘Dat was een bom, Margje,’ zegt Anne, die na de val van het trapje al weer op haar benen staat. ‘De bommen welke hier in de oorlog zo dichtbij vielen stonken net zo.’

Anne wrijft zich met een van haar handen langs de pijnlijke dijen en bekijkt onderwijl het front van haar zo mooi opgeknapte café, waar nu vrijwel geen ruit meer in zit.

‘Een bom?’ vraagt Margje. ‘Hoe kan dat nou?’

Maar Anne weet het wel: ‘Een blindganger die ergens is blijven steken. Het barst hier op de keper beschouwd eigenlijk nog van die rommel.’

De mensen in de straat, van de eerste schrik bekomen, begeven zich nu in de richting van de onheilsplek, doch niemand durft er nog dichtbij te komen. Wel zien ze, dat het in de tuin van mijnheer Voordeman is gebeurd. Van het mooie huis is een flink stuk uit de achtergevel weggeslagen en van een zware oude beuk is vrijwel niets meer over dan een versplinterde massa.

Staalbrink, de dorpssmid, die in de meidagen van 1940 onder dienst is geweest en volgens ingewijden tijdens de laatste maanden van de oorlog onder zijn woning haast een compleet munitiedepot had, is de eerste die de situatie wat van nabij opneemt. ‘Dat is een bom geweest, en ook geen kleintje,’ zo zegt hij.

Een enorme kuil, meerdere meters in doorsnede, getuigt waar het projectiel heeft gelegen.

[pagina 124]
[p. 124]

Niet alleen het huis van mijnheer Voordeman, ook de omliggende huizen hebben hun portie meegekregen. Van gewonden is, voor zover op het eerste ogenblik bekend, gelukkig geen sprake. Een gunstige bijkomstigheid is dat de familie Voordeman zelf deze dag naar een familiefeestje buiten het dorp is, anders was het met hen wellicht ongelukkig afgelopen.

Staalbrink is juist bezig zijn bevindingen aan de inmiddels gearriveerde politieman door te geven, wanneer Margje Krijger met een wanhopig gebaar door de menigte dringt en tegen Staalbrink uitroept: ‘Maar Harm, de oude Harm, ik heb hem zo straks hier in de tuin aan het werk gezien!’

Margje schreeuwt niet, maar ze huilt het uit.

Staalbrink zijn gezicht wordt dan haast wit van schrik. Hij ziet om zich heen, kijkt naar de kuil, die al een weinig met water begint vol te lopen en ziet dan tussen de takken van een zwaar gehavende treurwilg de flarden van een jas hangen. De politieman ontdekt de afgerukte kap van een houten klomp, die onder tegen het restant van een tuinmuur is terecht gekomen.

Hij pakt ze op en ziet naar de flarden van de jas die daar langzaam heen en weer worden bewogen door de in de voorjaarswind wiegende takken.

Staalbrink, de bonkige onverschrokken kerel, die in de oorlog eigenlijk nergens bang voor was, krijgt de tranen in de ogen en constateert: ‘Dat is de jas van oude Harm, ik zie het zo.’

Hij en de politieman zijn de eersten die het zeker weten, wanneer ze even later ook de stukgeslagen tabaksdoos met de naam Harm vinden.

Al spoedig weet heel het dorp het: er is een bom ontploft in de tuin van mijnheer Voordeman. De oude Harm heeft er gewerkt en is er misschien met zijn schop of wat dan ook op gestoten. Natuurlijk heeft niemand geweten dat daar een projectiel was achtergebleven. Anne Borkes herhaalt het waar zeer velen bij zijn: ‘D'r ligt overal nog van die rommel. Nou is d'r dan eens iets ernstigs mee gebeurd. En nog wel juist Harm, die zoveel

[pagina 125]
[p. 125]

voor een ander deed, werd er het slachtoffer van.’

Hetgeen nog van zijn aanwezigheid in de tuin daar kan getuigen is afschrikwekkend en maar zielig weinig.

Jan Breekhorst komt een uurtje later het café van Anne binnen om erover te praten onder het genot van een borreltje. Hij stapt met een op zijn manier komisch gebaar door de grote open ruimte, waar straks nog de grote spiegelruit zat, naar binnen. Maar Anne zegt: ‘Neen, Jan, vandaag tap ik niet. De zaak gaat dicht, want we hebben een dode in de familie.’

‘In de familie?’ vraagt Jan met een verwonderd gezicht.

‘Ja,’ zegt Anne, ‘want hij was een van de onzen, als je mij tenminste kunt begrijpen.’

Hij gaat daarop heen en vraagt niet meer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken