Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elze van de koster (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elze van de koster
Afbeelding van Elze van de kosterToon afbeelding van titelpagina van Elze van de koster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (39.53 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elze van de koster

(1969)–Hendrik Lansink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 142]
[p. 142]

17

Er is nieuws te over in Houtwijk.

De oude Dieke is, mede door de bemoeienis van de dominee, weg uit haar huisje en opgenomen in een tehuis waar men haar de verzorging kan geven die ze nodig heeft. Allen die van nabij wisten, hoe moeilijk Elze het met haar had, zijn het er over eens dat dit de beste oplossing is. Toen het er op aankwam vroeg die Elze warempel nog even de tijd om er nog eens over na te denken, maar na een ernstige en laatste overweging vond toch ook zij dat het niet anders kon. De vraag, hoe of het nu verder daar in dat kleine huisje aan het kerkpaadje zal gaan, is er een die in veel Houtwijkse binnenkamers wordt besproken.

Maar er is nog meer nieuws in het dorp: Tonny van Anne Borkes gaat trouwen met Margje Krijger. Er wordt gesmoesd dat het niet anders kan, maar zeker weet niemand het nog. Sommigen zeggen dat het er dik in zit, want anders had hij die Elze ook nog wel een poosje op sleeptouw gehouden. Daar was hij immers ook nog al gek op?

Maar nieuws dat direct in het oog springt is, dat de kerk weer wordt gerepareerd. Gauwer dan menigeen had verwacht, wordt met de herstelwerkzaamheden begonnen. Op een warme augustusdag rijdt een truck met een grote aanhanger het dorp binnen. Een hoeveelheid steigerpalen, planken, touwwerk en zo meer wordt bij de kerk afgeladen. Al spoedig beginnen vreemde mannen met de opbouw van het steigerwerk rond de beschadigde kerktoren.

Er is voor de Houtwijkers geen enkele bekende bij. Ze moeten van een grote aannemersmaatschappij zijn, die gespecialiseerd is in een werk als wat hier moet gebeuren. Het zijn allen be-

[pagina 143]
[p. 143]

trekkelijk jonge, steviggebouwde kerels die met hun ontbloot en door de zon gebruind bovenlijf wel van aanpakken weten. De meesten van hen, een zestal, konden bij Anne Borkes een verblijf vinden. Het zijn nog al vrolijke en praatgrage jongens, die het werk aan de kerk in Houtwijk nog maar een klusje vinden bij hetgeen ze op andere plaatsen wel hebben opgeknapt. Een karweitje van hooguit een maand of twee, zo hebben ze gezegd. De opzichter is een oudere, bedaarde en reeds grijzende man, die het blijkbaar met zijn jongens goed kan vinden. Men ziet hem dikwijls in gesprek met de dominee en de leden van het kerkbestuur. Deze herstelwerkzaamheden brengen ook voor Elze uiteraard wat meer drukte mee, maar dat is nog niet het enige. ‘De baas’, zoals men hem steeds hoort noemen, heeft bij haar een tijdelijk onderkomen gekregen. Dat was zuiver toeval, ontstaan door het feit dat Anne Borkes met de beste wil niet meer slaapplaatsen voor deze mensen ter beschikking kon stellen.

Elze kwam reeds direct bij de aanvang der herstelwerkzaamheden met hem in contact. Mede op advies van Anne werd haar gevraagd, of zij deze man, een stoere vijftiger, niet voor een tijdje in de kost wou nemen.

Zo iets zou haar inkomen nog wat kunnen vergroten.

De eerste indruk welke Elze van hem kreeg was gunstig, en mede in overleg met de dominee besloot ze op de aanbieding van Anne in te gaan.

Wanneer ze op een mooie zonnige morgen ziet, hoe de steigers reeds tot aan het bovenste deel van het muurwerk reiken, denkt ze terug aan een declamatie welke zij in de bevrijdingsrevue voor honderden Houtwijkers bracht.

Vreemd, dat die regels nu, wanneer ze daar zo alleen in het eenzame huisje staat, plotseling weer in haar gedachten komen:

 
Wij allen moeten schouwen droeve resten:
 
vernielde bouwsels, vol gekromd metaal,
[pagina 144]
[p. 144]
 
ontzielde lijven van de allerbesten,
 
geschonden kunst. Hoe kon dat allemaal?

Soms, wanneer de wind uit het zuiden waait, kan ze het gezang van de mannen die daar hoog op de steigers werken bij huis horen.

Wanneer ‘de baas’ des avonds bij haar in de keuken zit is hij meestal druk met het maken van berekeningen, het bijhouden van werkboekjes, bestellen van materialen en ander administratief werk.

Als hij daarmee klaar is pakt hij dikwijls even de krant en leest die vluchtig door. Hij is steeds correct en uiterst beschaafd tegen haar. Wanneer hij vrijdagavonds voor zijn weekend tot maandag naar zijn woonplaats vertrekt, groet hij met steeds weer dezelfde woorden: ‘Nou, tot maandag, juffrouw Elze!’

Het is geen wonder, dat een enkeling in het dorp durft op te merken: ‘Die baas wist wel wat hij deed, toen hij zijn jongens bij Anne onderbracht en zelf bij Elze zijn kosthuis koos. Kreeg hij haar daardoor niet haast als op een presenteerblaadje aangeboden?’

Die roddelpraatjes waren evenwel reeds door Elze voorzien, doch ze had er maling aan, vooral ook omdat het een man betrof, die bij wijze van spreken haar vader kon zijn.

Hoewel ze door verschillende dingen wat de kerk betreft, al dikwijls met hem moest samenwerken, en ze zo elkaar al spoedig vrij goed kennen, blijft de conversatie vrijwel steeds tot het strikt noodzakelijke beperkt. Zelfs des avonds wanneer hij met alles gereed is, wordt er nog niet veel door hen gesproken

Totdat op zekere avond ‘de baas’ schijnbaar niet bijzonder goed met zijn werk kan opschieten. Elze ziet onder haar eigen werk door, dat het bij hem niet wil vlotten en ze schrikt niet weinig, wanneer ze hem plotseling met het hoofd in zijn handen zwijgend in het lamplicht ziet staren.

‘Is er iets?’ vraagt ze.

[pagina 145]
[p. 145]

‘Neen, juffrouw Elze, er is niets. Ik was alleen even met mijn gedachten ergens anders.’

Eerst wil ze niet meer vragen, schenkt hem een tweede kopje koffie in. Hij heeft nooit veel gesproken, maar ze meent er goed aan te doen, het nu eens tot een uitvoeriger gesprek te laten komen.

‘Dacht je aan thuis?’ vraagt ze dan voorzichtig.

Hij ziet haar even ernstig aan. Ze voelt dat haar vraag hem schokt en ontwijkt even zijn blik.

Langzaam zegt hij dan: ‘Ja, juffrouw Elze, ik dacht aan het thuis dat eens was.’

Zijn ogen worden een weinig vochtig en Elze wordt er verlegen onder. Ze zou wat willen geven, wanneer ze deze vraag niet had gesteld. Haar steeds zo zwijgzame kostganger heeft tot nog toe iets voor haar verborgen gehouden, dat voelt ze nu duidelijk. Maar er is ook in haar de verwachting, dat hij het nu zal willen vertellen.

‘De baas’, die dagelijks zijn jongens daar boven op de steigers zijn instructies geeft, die door de Houtwijkers als de man waarom heel het herstel van hun kerk draait met enig respect wordt gegroet, is nu zichzelf niet meer. Tussen zijn tranen door vertelt hij van zijn leed.

‘Vandaag drie jaren geleden gebeurde het, nu bijna op het uur af. We zaten thuis aan tafel, gereed om naar bed te gaan, doch wachtten nog even omdat er wat vliegtuigen overvlogen. Niet eens zo heel veel, maar er werd wel luchtalarm gegeven en daarom wilden we naar de kelder gaan, die ik zoveel mogelijk had versterkt en waar we ons altijd betrekkelijk veilig waanden.

Ik liep nog even voorzichtig naar buiten, om te zien of er nu eigenlijk wel veel aan de hand was. Plotseling hoorde ik een hoog fluitend geluid boven onze buurt, toen ineens niets meer. Wat er werkelijk gebeurde, hoorde ik later in het ziekenhuis, toen ik weer een weinig herstellende was.

Een aangeschoten vliegtuig liet zijn bommen los...

[pagina 146]
[p. 146]

Voor mij was er toen niets meer, juffrouw Elze. Niets meer ... Begrijpt u wat ik bedoel?

Mijn vrouw en mijn drie kinderen in één slag weg, voor altijd...’

Elze is nu tegenover hem aan tafel gaan zitten. Ze kijkt hem aan, doch moet plotseling haar ogen afwenden. Zo heeft ze nog nooit een oudere man gezien. Ja, toch: haar vader, toen de oorlog pas was uitgebroken en die wist, hoe het er voor hen uitzag.

Een poosje wordt er door geen van beiden gesproken; alleen is er het zachte snikken van haar kostganger.

‘Ik weet alles van oorlog af,’ zegt ze dan. ‘Ja, alles weet ik ervan, maar dat vertel ik nu liever niet.’

Ze doet moeite hem weer te kunnen aankijken; het is alsof er een blik van stil begrijpen in zijn ogen ligt.

Ze is verwonderd, hoe gauw hij zijn emoties weer weet te beheersen en het gesprek met haar kan voortzetten.

‘Ik heb leren te aanvaarden, juffrouw Elze, maar het viel mij heel erg moeilijk,’ zegt hij nu berustend. Hij ziet haar aan en zijn ogen verraden, dat er vragen omtrent haar bij hem zijn.

Hij wil het gesprek niet zonder meer af breken, bemerkt ze.

‘Jij bent geen Houtwijkse?’

‘Neen, ik kom hier niet vandaan.’

‘Nog niet zo lang hier de kosteres, heb ik gehoord?’

‘Neen, sedert Harm die hier met zijn vrouw woonde, werd gewond tijdens het bombardement op de kerk.’

‘Ja, ik heb de dominee er het een en ander over horen vertellen. Je was niet bang, naar men zegt?’

‘Ik weet het niet. Misschien was ik het toch wel, maar soms kan een mens al zijn angst van zich af zetten. Dat wil niet zeggen dat je inderdaad niet bang bent.’

‘We hebben nog iets onder het kerkorgel gevonden, helemaal in een verborgen hoekje. Daar had jij onderduikers verstopt?’

Ze knikt flauwtjes. ‘Ja, inderdaad heb ik daar enkele mensen

[pagina 147]
[p. 147]

verborgen gehouden.’

Hij haalt dan een ietwat bevuilde foto uit een boekje tevoorschijn en geeft ze haar. Zwijgend wacht hij af, hoe haar reactie zal zijn.

Elze ziet nu de beeltenis van een knappe, nog betrekkelijk jonge vrouw. Er onder staat met sierlijke hand geschreven: Toujours chez toi.

‘Altijd bij jou...’ zegt ze zacht en er komt een medelijdend lachje om haar mond.

‘Van een Fransman zeker, denk je ook niet?’ vraagt hij.

‘Mogelijk wel. Hij is hier goed weggekomen. Wie weet of het is inderdaad voor die twee zo gelopen.’

‘Je vroeg nooit naar namen, wanneer je iets deed?’

‘Neen, die wou ik nooit weten. Dan kon men ze mij immers ook niet afpersen, indien er eens iets mis ging.’

‘Het ging je er nooit om, wat voor nationaliteit ze hadden?’

‘Neen, daar vroeg ik nooit naar. Wel weet ik, dat er ook een Duitse soldaat bij was. Ik vertrouwde hem en behandelde hem als de anderen. Hij heeft mijn vertrouwen niet beschaamd.’ Even wacht hij met zijn vragen, doch ziet haar doordringend aan.

‘Je bent zelf een Poolse van afkomst?’

‘Wie heeft dat gezegd?’

Hij is zichtbaar even verlegen door deze wedervraag. ‘Nou ja, een mens vangt wel eens iets op. De Polen, dat is een moedig volk.’

‘Ik ben blij dat je het weet.’

‘Ga je nog eenmaal weer terug naar je land? Je hebt hier immers ook niets?’

Ze zwijgt, neemt een handwerkje op.

‘Neem me niet kwalijk, wanneer ik het antwoord schuldig blijf,’ zegt ze dan.

‘Wat je Nederlands betreft, zou je altijd wel hier kunnen blijven. Was je studente in de talen?’

[pagina 148]
[p. 148]

‘Ik had een voorliefde voor dit land, dat bracht me er toe de taal ervan te leren. Dat het me ooit te pas zou komen, heb ik nimmer durven verwachten.’

Hij staat op, onderdrukt met moeite de neiging om nog meer te vragen en zegt: ‘Kom, ik zet er een punt achter voor vandaag.’ Ze ziet dat hij wat draalt en nog niet goed bij haar weg kan komen. Het stemt haar gerust dat hij weer wat in zijn gewone manier van spreken komt.

‘Ik hoop niet, dat ik indiscreet geweest ben,’ zegt hij verontschuldigend.

Ze lacht en ziet nog eens met aandacht naar zijn gezicht.

‘Neen, dat was je ook niet. Alleen... je deed me aan vader denken!’

Met moeite wendt ze dan haar ogen van hem af, staat op en begint de tafel wat op te ruimen. Wanneer hij even later naar zijn slaapkamer is en zij zich alleen in het keukentje bevindt, kan ze er nog niet over uit.

Deed hij haar inderdaad zo sterk aan haar vader denken, of was het wat anders? Ze worstelt er nog wel een uur lang mee wanneer de duisternis in haar slaapkamertje alle dingen voor haar onzichtbaar maakt. Dat gezicht van hem komt steeds weer in haar gedachten terug.

Neen, het zal dat eerste geweest zijn: dat hij sprak net als vader eenmaal deed, niet in het Pools, maar wel met dezelfde warmte in zijn stem. Iets anders kan het beslist niet geweest zijn, zo overdenkt ze.

Enige dagen later vraagt Anne Borkes, of ‘de baas’ zelf ook niet bij haar in de kost wil komen. Ze heeft nu een kamer voor hem beschikbaar en ‘de jongens’ worden, naarmate zij minder vreemd bij haar zijn, des avonds in het café wel eens wat al te rumoerig.

En ‘de baas’ stemt toe. ‘Het is misschien wel beter,’ zegt hij en kijkt even heel ver weg.

Anne Borkes beaamt zijn opmerking met hart en ziel.

[pagina 149]
[p. 149]

Hij weet niet, dat in de kamer achter Annes café Elze bij een kopje koffie zit te praten met Tonny, die haar vertelt dat het met hem en Margje spoedig tot trouwen komt. ‘Moeder weet er alles van,’ zo vertelt hij.

Elze zal in de komende tijd weer geregeld bij hen in de keuken komen werken, teneinde het verlies aan kostgeld, door het vertrek van ‘de baas’, te ondervangen.

De ene dienst is immers de andere waard?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken