Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mnemosyne (ca. 1840-1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mnemosyne
Afbeelding van MnemosyneToon afbeelding van titelpagina van Mnemosyne

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

Scans (17.92 MB)

ebook (3.61 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mnemosyne

(ca. 1840-1850)–Abraham Johannes Lastdrager–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Verschrikkelijke rampen op zee.

Het koopvaardijschip de Anisoon, dat den 1sten Maart 1837 met eene lading peper, kaneel en rhubarber, uit China vertrok, had vier en tachtig passagiers en vijf en twintig zeelieden, dus te zamen honderd en negen personen aan boord. Vervolgens deed het Java aan, om aldaar nog eenige goederen en elf passagiers, naar Boston, het oord zijner bestemming, in te nemen. Weder in zee gestoken zijnde, had het schip reeds heel wat wegs afgelegd, toen er onder de matrozen twist ontstond over hun rantsoen brandewijn. Deze werd door den stuurman wel voor het oogenblik gestild, maar onstak den volgenden dag weder met vernieuwde hevigheid, zoodat de kapitein zich eindelijk genoodzaakt zag, om drie der weerspannigste matrozen voor vier en twintig uren in het hol te doen opsluiten. Dit geschiedde ook; maar de daardoor verbitterde matrozen dreigden na hun ontslag met eene geduchte wraak.

Weinig vreesde men intusschen, dat zij zoo ontzettend woord zouden houden. Doch omtrent acht dagen later, terwijl alles sliep, werd eensklaps het geroep van: ‘help! help!’ door den wachthebbenden matroos gehoord, die tevens een vormloozen klomp van het dek in zee meende te zien vallen. Het slingeren van het schip, bij eene holle zee, verhinderde hem echter het geluid van het nederploffend ligchaam te vernemen; doch bij het aanbreken van den dag werd de opperbootsman dadelijk vermist, en nu gaf de matroos terstond kennis van hetgeen hij gehoord en gezien had aan den kapitein, en deze, overtuigd dat de kwaadwilligen zich op die gruwelijke wijs op den stuurman gewroken hadden, deed hen geboeid in het hol opsluiten, met oogmerk

[pagina 101]
[p. 101]

om hen bij zijne aankomst te Boston aan de Justitie over te leveren.

Ofschoon dit voorval de bezorgdheid der passagiers wekte, verliepen er nu weder acht dagen, waarin niets merkwaardigs voorviel; maar den 3den April, terwijl men 600 mijlen van het naaste land verwijderd was, werden ten half drie uren in den nacht de slapenden uit hunne rust opgewekt door het ijsselijke geroep van: ‘brand!’ dat weldra door honderd wanhopige stemmen herhaald werd. In een oogenblik steeg de wanorde ten top. Allen drongen naar het dek, alsof het gezigt des hemels hen aan het dreigende gevaar konde onttrekken. Alleen de kapitein bewaarde, als een waardig gezagvoerder, zijne bedaardheid. Nadat hij de radeloosten onder de passagiers aangemaand had om door hun kermen den schrik niet te vergrooten, noch den moed der overigen te verzwakken, noodigde hij allen, die tot den arbeid in staat waren, uit om hem naar het ruim te volgen, ten einde met de pompen te werken. Middelerwijl nam de rook toe, die uit het achterschip opsteeg, en bewees meer en meer den benarden toestand, waarin men verkeerde; tot dat het vuur, tegen het aanbreken van den dag, eindelijk geheel de overhand verkreeg. De welberadenheid des kapiteins, die de bewegingen van het vaartuig met schijnbare koelbloedigheid bestuurde, had velen nog een vonk van hoop doen behouden, maar de eerste stralen der zon verlichtten het ontzettende schouwspel in al zijne ijsselijkheid. Digte rookwolken drongen met een rooden gloed door de luiken en uit het achtereind van het schip. Het was niet meer mogelijk de pompen te doen werken, en men moest dien arbeid staken. Er bleef dus niets over dan den bodem te verlaten, de sloepen in zee te brengen, en een vlot zamen te stellen. Ook de kapitein besloot daartoe, en tevens om in de eerste plaats de vrouwen en kinderen daarop over te brengen; doch naauwelijks was dit plan bekend, of ook de mannen, over-

[pagina 102]
[p. 102]

tuigd van den hopeloozen toestand, sloegen tot radeloosheid over; het gejammer werd algemeen; en eenigen zochten heul in zich te bedwelmen door rum.

Andren echter, met waren moed bezield, schaarden zich rondom den kapitein, en vroegen zijne bevelen, ten einde mede te werken tot redding van zich zelven en de overigen. In minder dan een uur tijds werd door hen uit de nog gave planken een ruim vlot gemaakt, groot genoeg om tachtig menschen te dragen. Nadat men dit met vaten omringd had, liet men het in zee af, terwijl er gestaag kanonschoten werden gelost, om den nood van het schip aan andere vaartuigen, zoo zich die in de nabijheid mogten bevinden, kenbaar te maken. Nadat de weinige leeftogt, dien men nog bereiken kon, op het dek was bijeengebragt, gaf de kapitein, vreezende dat het schip weldra in de lucht zou springen, bevel om het boord te verlaten. Het minst bedacht op eigen behoud, bleef hij de laatste op het vaartuig, terwijl allen naar de booten en het vlot snelden. Ongelukkig viel nu een der masten, die van onderen reeds doorgebrand was, op het dek, verbrijzelde elf menschen, en deed de weinige orde, die nog werd in acht genomen, geheel ophouden. Vijftig à zestig passagiers sprongen nu met gevaar van armen of beenen te breken van boord op het vlot, waaraan thans alleen hunne hoop en redding hing. De matrozen volgden en ten één uur na den middag was het brandend wrak ontruimd, waarvan, op vier mijlen afstands, nog altijd de vlammen, door de verrekijkers, werden waargenomen. De beide sloepen, behoorlijk aan het vlot vastgemaakt, waren bestemd om, als de gelegenheid zich aanbood, elders hulp te zoeken. Onder de veertig à vijftig personen die reeds omgekomen waren, behoorden ook de in ketenen geklonkene matrozen, die als de verfoeijenswaardige oorzaak van zoo veel ellende werden beschouwd. Men had hen in den dreigenden nood vergeten, en

[pagina 103]
[p. 103]

zoo vonden zij eene vreesselijke straf door levend in de vlammen om te komen.

Reeds na vijf dagen liep de leeftogt ten einde, en de honger en dorst begonnen de tachtig overgeblevene ongelukkigen zoodanig te folteren, dat velen zelfs de toevlugt namen tot hunne eigene uitwerpselen, doch met het slechtste gevolg. Eindelijk, den zesden dag, viel er regen. Welk eene lafenis! Men ving die op in zijne kleederen, in linnen, en wat maar vocht houden kon, wrong alles uit, en vulde op die wijs verscheidene vaten. Deze verfrissching deed de ongelukkigen onuitsprekelijk goed, maar de honger bleef hen kwellen! Wel trachtte men dien te verzetten door het eten van leder; maar de uitgeputte maag was niet in staat om die onverteerbare kost te verdragen. Eenige matrozen beproefden het nu, om van oud linnen eene prop te maken, en die te verzwelgen; de passagiers volgden hun voorbeeld en bevonden zich daarbij niet kwaad.

Dan ook de voorraad linnen verminderde zeer spoedig, en men zag het oogenblik naderen, waarin men tot het afgrijsselijke besluit zou moeten komen om de handen aan elkander te slaan, - toen de Voorzienigheid uitredding schonk; want ter goeder ure nog ontdekte het Deensche schip: de gouden Ster de zeilen der sloepen en kort daarna ook het vlot, ten gevolge waarvan het daarop aanhield en de schripbreukelingen aan boord nam. ‘Geene woorden,’ zegt de schrijver van dit berigt, ‘zijn in staat om de vreugde te schetsen, welke de geredden gevoelden. Twee vrouwen werden krankzinnig uit overmaat van verrukking, bij het zien van het vaartuig. Dertig der rampzaligen hadden al hunne kleederen opgegeten, en waren geheel naakt; allen vermagerd, bleek, krachteloos, dof van blik en zwak van stem, waren buiten staat om aan boord te klimmen. Zij moesten op het schip geheschen worden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken