Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Uit 's levens ernst en kluchten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12,83 MB)

Scans (17,29 MB)

ebook (17,36 MB)






Genre
poëzie

Subgenre
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Uit 's levens ernst en kluchten

(1904)–Eliza Laurillard

Vorige Volgende
[p. 155]

Wat is zijn vak?

 
Beoordeel niet uws naasten oordeel,
 
Zoolang gij niet den wortel ziet,
 
Waaruit, natuurlijk en noodwendig,
 
Zijn zin en meening opwaarts schiet.


illustratie

[p. 156]
 
En, gaat gij zoeken naar den wortel,
 
Waaruit die stam komt en die tak,
 
Vergeet vooral dan niet, te vragen,
 
Wat zijn bedrijf is of zijn vak. -
 
 
 
Ik hoorde een hooggeleerde brommen,
 
Bij 't aanzien van een eng'lenbeeld,
 
Wijl 't, naar gewoonte, met twee vleug'len
 
En met twee armen was bedeeld.


illustratie

 
't Was onzin, zeî hij, wangedaante,
 
Onwetenschapp'lijke overvloed,
 
Vermits men vleugelen òf armen,
 
Maar niet die beiden, hebben moet.
 
 
 
Ik dacht er over, wat dien spreker
 
Daarbij tot zooveel toorn bewoog,
 
Ik vroeg en vorschte en - 'k vond den wortel:
 
De spreker was een zoöloog. -
 
 
[p. 157]
 
'k Vernam eens van een eerzaam burger,
 
Als vroom geacht in heel zijn kring,
 
En daarom beurtelings verkozen
 
Tot kerkvoogd en tot ouderling,
 
 
 
Een uitval, o! zoo boos en bitter
 
Op 't Bijbelwoord vol lieflijkheid,
 
Van 't vogelkijn, dat niet kan zaaien
 
En toch zich voedsel vindt bereid.


illustratie

[p. 158]
 
‘Ik wil 't gelooven!’ sprak hij schamper,
 
‘Ze vinden voedsel, ja, maar hoe?
 
Ze stelen, - en geen roover steelt er
 
Zoo stout en onbeschaamd op toe.’
 
 
 
Ik was verwonderd; 'k dacht: bij dezen
 
Komt zulk een taal wel 't minst te pas;
 
Maar 't licht ging in mijn duister schijnen,
 
Toen 'k hoorde, dat hij tuinman was. -


illustratie

[p. 159]
 
Eens sprak een bestje, bij mijn vragen,
 
Waarom, zooals ze had verklaard, -
 
Zij nooit ter kerke ging: ‘Wel manlief!
 
Omdat me daar zoo'n slaap bezwaart.’
 
 
 
‘Foei,! Slaap?’ zei ik, ‘maar 't is toch wenschlijk,
 
Dat beter zin u dit ontwenn',
 
En dat -’ ‘Schei uit maar!’ zei het vrouwtje,
 
‘U weet niet, dat ik porster ben.’ -
 
 
 
'k Zag aan een loods, die, met zijn knapen,
 
't Benarde scheepsvolk had gered,
 
Wier bodem, bij 't gebeuk der stormen,
 
Zich op het strand had vastgezet,
 
 
 
Een net en fraai getuigschrift geven,
 
Met mooie krullen rijk getooid,
 
Maar 'k zag alras zijn mond, bij 't lezen,
 
Met wreveligen trek omplooid,
 
 
 
En 'k zeî: ‘Dat schijnt je niet te streelen;
 
Je zit zoo stug daar als een hark.’ -
 
‘Dat zal wel waar zijn!’ was zijn antwoord,
 
‘Daar staat een brik, en 't was een bark!’
 
 
[p. 160]
 
Zoo wil 'k maar zeggen, als gij oordeelt,
 
Bij 't geen uw naaste spreekt of sprak,
 
Weet eerst, waarom hij zoo zich uitlaat,
 
En vraagt vooral: ‘Wat is zijn vak?’



illustratie


Vorige Volgende