Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

Twee-en-dertigste hoofdstuk
Spreekt van een ontstellende geheimenis, waarop het zwaard van de zon met de punt wijst.

Een ruw geschaafde, dennenhouten tafel, tinnen borden, waarop de sneden van het bruine brood uit elkaar brokkelen, een drinkkan vol helder, frisch bronwater, de kroezen, de kaas; ik denk, dat onze voorganger, de kluizenaar, zijn zielsrust bij het nuttigen van zulk een morgenmaal had kunnen bewaren, en hij er God niet om vergeving voor zou hebben gevraagd.

‘Waar is Valentijn?’ vroeg Madeleen, terwijl ze mij de reuzel overreikte.

Ze zag er bleek en vermoeid uit, of ze uit den slaap, als van een langen, verren tocht, was thuis gekomen.

Ik ergerde me, omdat ik mij verlegen voelde worden en onzeker, waarom ik kort antwoordde:

‘Hij is op reis gegaan.’

‘Wat,’ riep Madeleen, terwijl ze zoo wild opsprong, dat de bank, waarop ze had gezeten, achterover tuimelde, ‘zonder dat hij afscheid heeft genomen, zonder dat hij me gevraagd heeft met hem mee te gaan?’

‘Nu antwoord me dan toch,’ toornde zij, terwijl ze

[pagina 155]
[p. 155]

met den voet op den grond stampte, ‘ik wil niet, ik weiger, ik ga hem terugroepen, welke richting zeg je, dat hij ingeslagen heeft?’

Ik lichtte de hand op, ik wees haar. Zij ijlde naar de plaats, waar ze gewoon was te slapen, en dadelijk daarop, de rokken langs mij slierend, snelde zij het grothuis uit.

Even bleef ik verbijsterd staren naar ons onaangeroerde maal, dan verschrikte mij een angstige gedachte. Om hierover gerustheid te krijgen, liep ik haastig naar de zijgang, waar haar bed lag gespreid.

Met een zucht van verlichting zag ik haar mantel hangen.

Door een spleet van de steenrots stak de zon een blinkend zwaard naar binnen, en de punt er van raakte het in een doek gebonden bundeltje aan, dat in een nis lag verborgen. Het leek, of er tusschen het linnen een vonk schitterde.

Nieuwsgierig sloop ik naderbij, en maakte een slip los van het pak.

Mijn God, en wat ruizelde toen over mijn vingers?

Diamanten, een halssnoer, onschatbaar van waarde, robijnen, karkanten, gespen bezet met topazen, en spangen en ringen, een aloud familiebezit.

Behoedzaam pakte ik de kostbaarheden weer tezamen, en knoopte den doek dicht. Dan eensklaps

[pagina 156]
[p. 156]

stond ik buiten, verblind en geslagen, als de prins uit het sprookje, die een verboden deur geopend heeft.

Een seconde later vond ik mij gebogen bij den oever van de beek. Ik doopte de hand in het water, en er druppelde een kettinkje parelen af, ik hief het hoofd op naar het door de zon beschenen loover, en het was bedekt met juweelen.

Plotseling viel mij Valentijn's uitspraak te binnen: ‘zeker een of andere weggeloopen kamenier, die behalve een heele boel andere dingen, ook nog de manieren heeft gestolen van haar meesteres.’ Vol afschuw dreef ik die verdenking op de vlucht, maar mijn verbeelding had dadelijk weer een nieuwen pijl gesmeed. Zij tooide Madeleen met al die schoone edelsteenen, en leidde haar tot mij, dichter bij mijn dorstige lippen, dan zij ooit tevoren was geweest, nader bij mijn begeerige handen en bij het onkuische verlangen van een ontgoochelden edelman; verder weg echter van den ring, dien ik haar aan den vinger had willen steken, verder weg ook van den naam, die haar bruidskroon zou wezen, en verder van een eerbaar huwelijksbed.

Uren lang dwaalde ik rond door de bosschen, terwijl de kleinoodiën mij hun glinsterend vergif in de ziel drupten.

Toen ik eindelijk de grot was genaderd, zag ik den rook opstijgen voor het middagmaal.

[pagina 157]
[p. 157]

Zwijgend zette ik mij tegenover Madeleen aan den disch.

Zóó smeekend zag ze mij aan en zoo treurig, dat ik haar in de armen had moeten nemen, en haar als een verkleumd kind had moeten koesteren. Maar ik gluurde haar van terzijde aan met mijn troebele, onzuivere blikken, en de schat van Satan gloeide tusschen ons.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken