Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

Vier-en-dertigste hoofdstuk
Beschrijft, hoe ik afdrijf van de eilanden der zaligen, en tusschen gevaarlijke klippen aan land spoel.

Toen ik uit de schaduw in den lichtkring trad van de walmende talkpit, zag ik Madeleen, die zich evenmin ontkleed bleek te hebben als ikzelve, het voorhoofd gefronst en de kin in de hand, op de dorre varens van haar legerstede zitten.

Verwonderd hief ze het hoofd op naar het gerucht dat ze meende te hooren, maar toen ze mij ontwaarde, sprong ze op. Ze staarde mij aan, den mond half geopend, en langzaam week ze stap voor stap terug. Tot aan den rotswand, en daar duwde zij de schouders tegen, drukte er de vingers in, alsof zij tot steen wilde worden.

‘Frido,’ smeekte ze.

Ik preste mijn mond op den hare, ik deed het als een roofdier, dat zijn prooi heeft gegrepen, en de kus van mijn blinde verdwazing was zoo gloeiend, zoo droef.

Ik voelde haar machteloos worden in mijn armen, ik trachtte haar op de bladeren neer te leggen.

Zij herwon haar bezinning, en God zij geprezen, ze ontglipte mij.

Haar vlucht toen, en ik, die vervolgde; de gang dan,

[pagina 162]
[p. 162]

de vlammen, haar ijlende schaduw, de mijne, de lauwe droppen van de regenbui, en de muur van het duister, het kraken van takken, het bruisen der bladeren, mijn sprong en het grijpen, een plooi van haar kleederen, een vlijmscherpe steek in den schouder, en tegelijk daarmede het bonzen van een niet-gezienen boomtak aan den slaap, het struikelen, het vallen, de geur van de aarde, een roepen, angstig, uit de verte, waarop ik niet antwoorden kon, de nacht, de bezwijming.

Hoe lang ik heb gelegen, weet ik niet. Maar toen ik oprees, nog altijd de regen, nog de diepe duisternis.

Het bloed kwam langs mijn arm gedropen. Ik wilde terug naar de grot weer, verdwaalde, tastte, gleed uit over kronkelende wortels, moest in het slijk kruipen, en mij wringen door het kreupelhout.

Ik luisterde, riep haar. Geen enkel geluid dan de stilte.

Weer verder, een dwaaltocht van uren, misschien in een kring door het donker, en een even hulpeloos strompelen dwars door het zwart der gedachten, vertwijfelend, bevuild en verslagen, in een deerlijk snikken over Madeleen.

Toen het eindelijk schemerde, de bui week, en de zon een aarzelend licht werd aan den hemel, herkende ik de streek niet, en ook den weg niet, die naar het Westen zich omboog.

Aarzelend keek ik in het rond, mijn kleederen waren gescheurd en bemodderd, de lichte schampwond van

[pagina 163]
[p. 163]

Madeleen's dolksteek bloedde niet meer, maar een mouw van mijn lijfrok vertoonde een gat bij den schouder en een groote roestvlek tot den elleboog.

Eer ik mij een richting had gekozen, velde de uitputting mij neder. Echter niet voor ik, als een dier dat gewond is, instinctmatig mij onder de beschutting van een boschje dichte struiken had gesteld, gaf ik mij aan den sluimer gewonnen, en daar lag ik, juist zooals van dat kind wordt verteld, dat aan den rand van den afgrond in slaap is gevallen en door de zorg van een engel beschermd wordt, vlak met den dood aan mijn zijde, terwijl Valentijn, zooals mij dat uit latere berichten duidelijk geworden is, langs denzelfden weg, waaraan ik mijn bed had gekozen, maar vele mijlen verder naar den avond toe, met zijn gitaar op den rug voortstapte, uitweek, toen een ouderwetsche, geelgrijze reiskoets, gemend door een schelen koetsier in een versleten, vuurroode livrei, en getrokken door twee schonkige schimmels, achter hem aanwaggelde; úitweek, den mond opende, om een schreeuw uit te stooten, doch hem tegelijk ook weer dicht deed, toen hij het zich duidelijk gemaakt had, dat wij allebei samen toch veilig en wel in de grot waren geborgen, waarna hij het uit zijn gedachten probeerde te bannen, dat hij in de kamenier, die in de karos naast een opgedirkt vrouwspersoon, bleek en met gesloten oogen, achterover leunde, Madeleen had herkend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken