Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

Negen-en-dertigste hoofdstuk
Waar sprake is van den wijnoogst en het paradijs achter het tuinhek.

Een Septemberdag, klaar, koel en pittig, met een glans van licht goud over den hemel en een weerschijn van brons over de boomen, en overal tegen de heuvelen drukte van den druivenoogst. De plukkers, de purperen trossen, de stralende morgen, een heilige drieëenheid van arbeid, vruchtbaarheid en zon. Op den landweg de vrouwen, Pomona's, tot den rand gevulde korven torsende, en langzaam ze volgend de roomblanke ossen voor weelderig bestapelde karren. Uit de hutten, de hoeven, het gezucht van de wijnpers, het gestamp in de kuipen, de geuren van den most. En dan nog de beker, die mij telkens gereikt wordt, omdat ik een zwerveling ben. Klinkt het vreemd mij te hooren bekennen, dat ik weer moed vatte, het noodlot verloochende en op den staf der voorzienigheid steunde?

Tegen den middag naderde ik een dorpje met een spreeuwenzwerm om zijn torenspits.

Op een weide, terzij van een schaapskooi, hadden zich menschen verzameld, mannen en vrouwen, liggend en staande, in kleurige groepen, rond een

[pagina 180]
[p. 180]

spreker boven op een omgekeerde ton geklommen.

Toen ik dichterbij was gekomen, herkende ik in den redenaar Valentijn.

Geslagen van verbijstering en met een van blijdschap bonzend hart, mengde ik mij, achter zijn bultigen rug, onder de toeschouwers en trok mijn steek naar voren, zoodat zijn schaduw dieper mij over het gezicht viel.

Een krans van wingerdblaren groende om zijn slapen, in de linkerhand hief hij een wijnkroes, met de rechter drukte hij een blond knaapje aan de borst: Silenus het Bacchuskind dragend.

Goddank, dacht ik, luisterend, dat er niet een of andere zwartrok of een dienaar van het gerecht in de buurt is, want er zijn wel onschuldiger ketters aan de boomen, waaronder zij hagepreekten, opgeknoopt.

‘O, oogsters,’ sprak hij met een luid schallende stem, en ik verdacht hem ervan, dat hij een beetje al te diep in het glas had gekeken, ‘mijn vroolijke drinkers, blijhartige broeders, gelooft het toch niet wat de hanghoofden beweren, dat het paradijs is verloren, en stoort je ook niet aan kooplui en zeevaarders, die je op de mouw trachten te spelden, dat je er voor den evenaar moet omzeilen, en zoeken ergens in Guyana of Amerika. Heusch, geen lange wandeling heb je noodig, om onder den appelaar

[pagina 181]
[p. 181]

te mogen zitten, moedernaakt zooals Adam en Eva gewoon waren.’

‘Oho,’ lachte een meisje, gebruind en den schoot vol druiventrossen.

‘Met een mantel aan van zonnestralen, bedoel ik natuurlijk,’ verbeterde zedig de speelman, en er werd gejuicht en geschaterd.

‘Wil je die beek hier zien stroomen, niet van den berg slechts, maar uit hemelsche handen, wil je den wijnstok, behalve uit een karige aarde, ook nog op zien wassen uit het bloed van God, eigenlijk kun je daar het tuinhek wel voor doorgaan, dat je elken dag, knorrig en moe van je ploeteren, opent; er is maar één enkele schrede terzijde, één bizondere voetstap voor noodig.’

‘Maar hoe zet ik dien dan?’ vroeg ernstig een grijze, krom gegroeide landman, die vol aandacht opzag, of hij in een kerkbank was gezeten.

‘Hij moet je geleerd worden,’ verklaarde gewichtig mijn welbespraakte muzikant. ‘Het is het beste dat je ter school gaat bij hém hier,’ en hij streelde den jongen op zijn arm over het korenblond haar, ‘als iemand den weg weet, is hij het; regelrecht komt hij er vandaan, in een boom was hij geklommen, tuurde uit naar de Gihon en de Hiddékel, en had plezier over het spel van den leeuw en het lam aan zijn voeten.’

[pagina 182]
[p. 182]

‘Nu dat zullen we dan dadelijk maar eens probeeren,’ riep een jonge, kloeke moeder uit, terwijl ze het kind van den redenaar wegnam en het kuste.

‘Valentijn!’

Van verwondering rolde hij met ton en al ondersteboven.

Tot troost werd ons beiden een beker geschonken, en nog een, een derde.

Ik vroeg hem waar zijn gitaar was gebleven, want ik miste die.

‘Op zoo'n oogstdag is een lied als de vonk in een kruitvat,’ fluisterde hij voorzichtig ‘ik heb hem daar ergens onder de struiken verstopt.’

En hij ledigde zijn kroes tot op den bodem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken