Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Veertigste hoofdstuk
Over het reizen tusschen twee vleugelen.

Avond, de maan een honingraat en de sterren een zwerm bijen. Ik weet het niet, waarom wij tezamen met moeite een heuvel opzwoegen, maar vast staat, we doén het. Arm aan arm, om elkanders onzekere schreden te ondersteunen, klimmen we omhoog achter een vierbeenige schaduw met twee gesticuleerende armen en een uitwas aan den linkerkant.

‘Valentijn,’ zeg ik, terwijl ik over een kiezelsteen struikel, ik voel me zoo licht te moede, of ik dadelijk in een drop van den melkweg zal veranderen. Niets is gemakkelijker dan om van gedaante te verwisselen. Gisteren was ik een vogelnest.’

‘Geluk er mee,’ zegt mijn makker, me tevreden op den schouder kloppend, ‘ook mijn bult voelt aan als de dekschilden van een goudhaantje, straks komt een paar vleugels te voorschijn.’

We hebben den top van den heuvel bereikt, en het feestelijk gezang van de oogsters klinkt ver weg en vager.

‘Daar trekken de vogels,’ wijst mij Valentijn, en werkelijk zie ik die pelgrims der sferen langs de lichte

[pagina 184]
[p. 184]

banen van den hemel gaan, in par en, in groepen, voortjachtend, opveerend, talrijk als een legerschaar.’

‘Laten wij het wagen,’ fluistert mijn makker mij in het oor, ‘er is slechts een leegte van willen, een stilte voor noodig, en dan je liefde, die zich losrukt, zich omschept. Daar heb je de zwaluwen, kom dan!’

Verblind sluit ik de oogen, een windvlaag, een duizelen, en plotseling suis ik op een bries mee tusschen twee puntige vleugelen, sturend met de spits gevorkte pennen van mijn uitgespreiden staart. Valentijn vliegt naast mij, en overal rond ons de duizendtallen onzer tochtgenooten.

Het wemelen der sterren, de aarde beneden, het schild van de maan op het water, de maan op het loover der wouden in een sneeuwwitten bloesem, de maan voor de vensters als het droomend gezicht van een kind; de heuvelen, de velden.

Een ruiker van licht dan, en we dalen om te rusten midden op de stad neer, waar de domkerk een kruis vormt, en ik zoek mij een plaats op de aureool van een heilige, en Valentijn op de punt van het zwaard van een aartsengel.

Nu voort weer in den roes onzer snelheid. Mijn hart klopt, en er is een muziek in mijn snorrende wieken.

Dikwijls ben ik uit mijn bed gesprongen, of het leven zelve buiten onder de boomen mij geroepen had,

[pagina 185]
[p. 185]

en wie kent die zalige haast niet, als ons kussen beloofd zijn; maar hoe traag en hoe mat lijkt me dat alles, naast die koorts, naast dien gloeienden dorst naar het Zuiden.

Hooger heffen zich de bergen op. De kou van een sneeuwveld, het flitsen der gletschers. Het minderen der sterren. Nu zingen mijn makkers en hun vlucht wordt tot een dans. Diep in de dalen de bruisende beken, donkerder groenen de gaarden; het zilveren waas van de zachte olijven; een warmte en een reuk van specerij stijgt op. Dichter scheren wij langs tuinen, langs akkers; deuren en vensters gaan open, en we kunnen het jubelen, dat ons verwelkomt, verstaan.

We bereiken de zee nu, blauw als een bloem tusschen koraalkleurige rotsen. Een meeuw in de lucht, en een zeil op het water. Langs een steenpad zie ik een ezeltje klimmen, dat met fruit beladen is. En dadelijk verruil ik mijn vederen voor een grauwharige huid. Ik ben het lastdier, en Valentijn, die een bultige meloen wordt, pompoenen, korven druiven, manden vijgen, alles ineen, weegt op mijn rug en schuurt langs mijn flanken.

Met de kleine hoeven zoek ik een steun in de spleten van den bodem, en beweeg mijn lange ooren heen en weer.

‘Valentijn,’ smeek ik, ‘druk wat minder op mijn kruis.’

[pagina 186]
[p. 186]

Hij geeft me geen antwoord, en daarom keer ik den kop om en pak met mijn vleezige lippen een vrucht beet.

Op hetzelfde oogenblik word ik onthaald op een dracht stokslagen, mijn magere knieën knikken door, mijn hongerige buik rommelt, de zon brandt en de felle vliegen steken mij. Zoo voel ik de moeiten des levens. Ik troost mij met een distel, die ik afpluk langs den weg. Twee zaadpluizen waaien er af en naar boven; de eene ben ik en de andere mijn makker. Een luchtstroom, naar het Noorden blazend, zuigt ons mee.

Tegelijk schrik ik wakker. Het is nog donker op den heuvel, midden in den nacht. Naast mij wrijft Valentijn zich de oogen uit.

‘Dat komt van dat brouwsel der druiven,’ moppert hij.

‘Ja,’ zeg ik verbijsterd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken