Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 191]
[p. 191]

Twee-en-veertigste hoofdstuk
Een duistere geschiedenis in de duisternis.

Het is een beklemmende en tegelijk toch zoo teedere gewaarwording, om in den nacht langs de wegen te loopen. Iederen avond gaan wij met den dood een minnelijke schikking aan, door ons aan zijn broeder, den slaap, over te geven. Maar weigeren wij, om dit verdrag af te sluiten, dan wil de donkere almachtige niet van ons aflaten, en moeten wij hem recht in het geheimzinnig gelaat zien.

Lang trokken wij zwijgend voort naast elkander, en mijn hart klopte sneller.

Toen onderbrak ik de stilte, door Valentijn naar de uitkomst van zijn tocht te vragen, en of hij het lot van zijn moeder had kunnen verlichten.

Hij schudde mistroostig het hoofd en zuchtte:

‘Als je menschen wilt helpen, moet er altijd een plek zijn, waar je ze bij kunt aanvatten, zooals je een katje bij zijn nekvel pakt, of een duif bij haar vleugels. Misschien dat een heiland daar bij die hoeve een pad en toegang had gevonden, maar mij was het niet mogelijk. Ik moet nog wat afwachten en rijp laten worden. Wel ben ik bij Catharina geweest in Floreuse.’

[pagina 192]
[p. 192]

‘Bij Catharina?’

Ik dacht aan zijn gestorven liefste, die hem gekust had, toen hij een leeuwerik geweest was.

‘Ja,’ zei hij, een hand op mijn schouder leggend, ‘dat zijn allemaal van die wonderlijke dingen, die je leven meer op het oud Fransch van een of ander vergeeld legendenboek laten lijken, dan op een nuchter verslag van vandaag en van gisteren.

Toen ik daar ziek lag onder de pannen, heb ik je alles van mijn jeugd verteld, en ik ben er mee geëindigd om te zeggen, dat ik mijn gitaar aan den arm heb gehangen en de wijde wereld in ben getrokken. Doch zoo eenvoudig was het niet. Maanden en maanden ben ik waanzinnig van leed en vertwijfeling, als de schim van mijzelve, door velden en akkers omgegaan. Misschien dat het ook een nawee was van mijn ziekte, maar ik zag toen dingen, die nog nooit door iemand zijn gezien.

Eens na een nacht en een morgen, dat ik als een stuk wild, waarvan het wijfje gedood is, langs de wintersche wegen was gedreven, kwam ik bij een onbekende plaats aan, een oeroude stad, met haar luifels en puntdaken, haar kloosters en kruidtuinen en haar modderige straten die niet geplaveid waren. Het dreunde er en trilde er van klokkengelui. Opgewondenheid onder de menigte. Toen ik het gildenhuis langs liep, waar een paar stadsknechten, burgers en

[pagina 193]
[p. 193]

een troepje hellebaardiers, breede gebaren makend, beraadslaagden, verstond ik:

‘Rechtvaardig, dat vonnis,’ en een ander:

‘Wie met een ketter gaat, blaast het vuur aan, waarin hij zal braden.’

Uit een donker zijslop rende een bende kleine jongens aan op bloote voeten.

‘Ze beginnen zoo dadelijk,’ jubelden zij, de handen opgestoken, ‘ze beginnen zoo dadelijk met branden.’

Bijna werd ik ondersteboven geloopen door twee jonge vrouwen; de een droeg een kind op den arm, van de ander was de halsdoek losgeraakt. Ik hoorde ze roepen:

‘Ze hield hem verstopt in haar bed onder den stroozak, hij is ontkomen, straks buiten de poorten waait hem haar asch achterna.’

Machteloos werd ik meegesleurd, tot ik het marktplein bereikte, waar de houtmijt door den beul op elkaar werd gestapeld. Een dringen en vloeken. Een vendel geharnaste voetknechten, dat zich ruim baan maakte, en in hun midden een meisje, bleek en met gebonden handen, in haar armezondaarshemd, en een priester, die een kruisbeeld ophief, en een barrevoeter, die er naast liep te bidden.

‘Catharina,’ schreeuwde ik.

Den volgenden ochtend werd ik wakker op een bed van het gasthuis.’

[pagina 194]
[p. 194]

Vol verwondering had ik geluisterd, ik wist niet wat ik moest antwoorden. Misschien speelde despeelman maar een spel met mij.

Toen wij een lange, rechte populierenlaan ten einde waren geloopen, en een vlakte zich uitbreidde, wees ik naar den Oostkant naar een perzik-zachten weerschijn aan den horizont.

‘Ja, het wordt morgen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken