Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 195]
[p. 195]

Drie-en-veertigste hoofdstuk
Waarin de zon schijnt op een bebloemde deken.

De kleine herbergkamer, en een baan van de zon die dwars over mijn bebloemde beddedeken valt en mijn schoot vol stort met de stralende kleurigheden van een vervuld kinderverlangen. Recht kijk ik in het openstaande venstertje, dat een stuk blauw van den hemel in een lijst zet; een losgeraakte wingerdtak, purper, wuift telkens op een windzucht te voorschijn, een duif is op het kozijn nedergestreken, en vertrouwt mij kirrend zijn behagen in den milden herfstdag toe.

In de vroegte zijn we hier al aangeland, en nadat we ons morgenmaal gebruikt hadden, is de waard, een vriend van Valentijn zooals alle schenkers van wijn en van vreugde in den omtrek, met zijn vrouw en een half dozijn jolige kleuters om ons heen komen zitten.

Valentijn begon dadelijk zijn gitaar te stemmen en ik haalde mijn clarinet uit mijn jaszak. Terwijl een jongetje, alleen in zijn hemd maar, de ellebogen op mijn knieën, den mond half open, mij met zijn glanzende oogen in het gezicht zag, vingen wij aan.

[pagina 196]
[p. 196]

O, welk een god de muziek is. Alles wat me gedrukt en bezeerd had, werd tot mortel vergruizeld, en boven op dien bouwval trokken de cadansen en de tremulanten een vernieuwde wereld op, waar op iederen boomtak een vogel zat te zingen, van iederen toren een vlag wapperde, en alle gevels met guirlanden van rozen versierd waren.

Toen we hadden geëindigd, bood de herbergier voor nog een deuntje ons een beker morgenwijn aan; en ik die hem als vicomte de Lingendres geen blik zou waar dig gekeurd hebben, wanneer hij met zijn muts in de hand mijn orders af stond te wachten, het dunkte mij een voorrecht om met een paar tonen een dronk te verdienen.

Onder het bewonderende turen van het knaapje blies ik weer mijn wangen op, en liet de oogen boven het koerende hout uitpuilen.

En hier lig ik dan nu op den slaap te wachten, maar om midden op den dag met mijn wang op een kussen te rusten, komt mij even vreemd voor, als om bij nacht langs de landen te dwalen.

Madeleen, Madeleen, zoo gonst het door mijn gedachten, gelijk die klokken moeten geluid hebben in dat oude stadje waarvan Valentijn mij verteld heeft. Ik geloof, dat ik het nu beter begrijp wat hij met zijn geschiedenis bedoeld heeft. Ook míjn liefste heeft altijd geleefd en is telkens gestorven en zal in eeuwigheid bestaan.

[pagina 197]
[p. 197]

Bij het uitkleeden heb ik voorzichtig mijn hemdsmouw, die donker van een vlek geronnen bloed aan mijn arm gekleefd zat, losgeweekt. Zooals ik vermoed had een lichte schram, een onbeduidende wonde, die al bezig is te genezen. Ik heb er de lippen op gedrukt, en het leek mij, of een mond den mijne kuste.

Ik weet het zoo zeker, wij zullen haar vinden, zij zal mij vergeven, en zonder verwijl zal ik haar trouwen. En hierbij denk ik voor de eerste maal aan den pastoor van Floreuse, die mij zijn hulp heeft aangeboden. Ook het bundeltje edelgesteenten werpt nog een seconde zijn glans in mijn droomen, doch alleen om mij voor altijd in het brein te prenten, dat er niet, zooals Valentijn gezegd heeft, honderden mogelijkheden kunnen aangevoerd worden, om hun bestaan te rechtvaardigen, maar duizend maal duizend.

Warm gloeit mijn verlangen, de duif kirt, de wind streelt door den ros-bruinen wingerd als door het haar van een meisje, de zonneschijn tintelt en ik, ik ben twintig, - een fleurige tuil dit tezamen - en dàt, terwijl buiten langs bosschen en akkers vol ijver gezocht wordt naar een man in de vaalbruine jas van een rijknecht, alleen maar, om hem, gevangen genomen, naar een andere wereld mee te voeren, waar hij moet huwen met geen mensch maar een erfgename, waar hij zijn toch al overvloedige bezittingen tot een nog grootere hoogte moet opstapelen, waar het de kroon

[pagina 198]
[p. 198]

op zijn werken zal worden, om voor een plechtstatige pop met een krulpruik te buigen, en waar, zooals een wijsgeer dat uitdrukt, zijn deugden niet anders dan zijn vermomde ondeugden zullen blijken te zijn.

Ik glimlach meewarig. De zon trekt zich bescheiden terug van mijn deken, een bromvlieg zoemt zijn slaaplied langs de wanden, en ik verzink in een diepte van niet-zijn.

Lang moet ik zoo hebben gelegen, want als ik eindelijk wakker schrik van een hagelvlaag van spotternijen, door Valentijn mijn raam ingeblazen, merk ik dat de schemering begint te vallen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken