Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 220]
[p. 220]

Acht-en-veertigste hoofdstuk
Hoe er door een ruitje wordt gegluurd.

‘Halt, voor den donder!’

Met een schok staat onze gammele reiskoets stil. Flambouwgioed en een losbranden van vloeken, waar een snerpende stem bovenuit kijft.

‘Mijn God,’ zucht Madeleen, terwijl ze mijn hand loslaat.

Valentijn, die zijn hoofd door het portierraam heeft gestoken, trekt het weer naar binnen.

‘Boeven zijn het zeker niet,’ tracht hij ons gerust te stellen.

‘Het is een troep ruiters, die aangevoerd wordt door een wonderlijk soort van kleinen kerel. Hij zit met zijn steek en zijn degen op een geweldig groot paard, als een sprinkhaan, die zich op een kameelrug laat meeryden.’

Madeleen glijdt uit mijn armen. Valentijn rukt het portier open, en terwijl ik al mijn zorgen aan de bezwijmde geef, hoor ik wat ze buiten verhandelen.

‘Wie zijn jullie?’ piept de overslaande stem.

En Valentijn dan met zijn krachtig, metaalrijk geluid:

‘Als het je aangaat, een trits muzikanten, die naar

[pagina 221]
[p. 221]

een nabijliggende jaarmarkt op reis zijn, ik, mijn makker en zijn vrouw. Zij is in blijde verwachting, die door dat optreden van jullie weleens tot een droevige ontknooping zou kunnen worden gebracht. Maar dan zweer ik, dat je, binnen een uur tijds, achter de tralies er berouw over zult hebben.’

En hiermee stapt hij, fier zijn bochel naar het toortslicht keerend, weer het voertuig binnen, en smijt het deurtje dicht.

Een oogenblik stilte, beraadslaging zeker. Dan worden wij helder door den weerschijn van een paar aangedragen fakkels verlicht, en door een van de raampjes zien wij een vuistgroot gezicht turen, gerimpeld als een overjarige goudrenet.

Het bloedroode geflakker stort zich over Madeleen. Roerloos ligt ze en ik schrik van haar. Haar mond is vertrokken, het wit der oogen staart ons glansloos aan, ze lijkt me verwisseld, betooverd, een vreemde.

Bevelen, hoevengetrappel, en de bende trekt af.

Ook de karos zet zich weer in beweging. Valentijn snoert zijn knapzak open, hij haalt er een kleine flesch uit, ontkurkt haar. Madeleen doet hij drinken, nadat hij haar lippen eerst bevochtigd heeft. Er vleugt weer kleur over haar wangen, en diep zuchtend rijst ze op.

‘Waar zijn ze?’

[pagina 222]
[p. 222]

‘Doorgereden, nadat er iemand met kraaloogen in het hoofd van een half beurschen appel naar je gekeken heeft.’

‘O, als je wist, wat een wonder,’ roept ze, terwijl ze haar hand in de mijne legt.

Valentijn blijkt dadelijk weer ingeslapen, en we vieren ons dankfeest tezamen. Fluisterend vertel ik haar dan van de hulp, die de pastoor van Floreuse beloofd heeft, en hoe ik hoop, dat hij ons trouwen zal. Verder breng ik verslag uit van mijn gansche reeks van avonturen, maar zoó dat ik zorg draag, dat ze niet den vicomte de Lingendres, maar den zoon van den deurwaarder zijn overkomen. Toch verwijt me mijn geweten geen oogenblik, dat ik bedrog pleeg. Bèn ik in werkelijkheid dan niet de platzakke speelman, die zijn huis heeft verloochend, en er het dak van den hemel voor verkozen heeft, en is het geluk, dat ik nu aan het hart druk, niet uit een paar liederen en wat blijde accoorden tot een schoone gestalte geworden, zooals Venus uit het zeeschuim opgerezen is.

Wat zou het haar zeggen, wanneer ik bekende, hoe ik eigenlijk genoemd moet worden? Zou de voorstelling niet valsch zijn, die ik met ‘ik ben een edelman,’ zou hebben opgewekt? En zoo kwam ik in mijn onschuld tot de waarheid, dat de waarheid de waarheid niet is.

[pagina 223]
[p. 223]

Ook moet ik vreezen, dat ik de moeilijkheden, die mij benard hadden, bij mijn vertelling wat al te breed heb uitgemeten. Maar hier wil ik mij mee verontschuldigen, dat telkens als het bloedrood vaantje van het gevaar werd geheschen, Madeleen het noodig vond, mij in haar omhelzing te verbergen, en ik dus dikwijls de noodvlag liet wapperen.

Valentijn slaapt door; en daarom verbaast het me, Madeleen op denzelfden zachten toon, waarop ze tot mij heeft gesproken, hèm te hooren vragen, of wij misschien in de bnurt van de grot komen.

Dadelijk, en dit verwondert mij ook, veegt de muzikant met zijn mouw een ruitje af dat is beslagen. De morgen schijnt al aan te breken. Er grijst een flauwe schemering.

‘Alsof je het gevoeld hadt,’ knikt mijn kameraad, ‘we zijn er hier vlak bij.’

Hij laat de reiskoets stilhouden. Ik moet blijven om er op te passen, dat wat een toovenaar uit niets op vier wielen gezet heeft, niet even plotseling zich weer in het ijle verliest.

Samen dringen ze het kreupelhout binnen, maar niet voordat mijn makker zijn onuitputtelijken knapzak nogmaals heeft ontsloten, en hij den roodgerokten voerman, hem hartelijk op den schouder kloppend, van een stevig ontbijt heeft voorzien. De schimmels, uitgespannen, zoeken zich langs den berm van den

[pagina 224]
[p. 224]

weg wat zij zoo rijkelijk verdiend hebben, en ikzelf schik mij in een hoek van de kussens terecht.

Wakker word ik in het volle ochtendlicht van een wiel over een steen schokkend, en naast mij zie ik Madeleen zitten met haar donkeren reismantel, dien ze tot de kin heeft dichtgeknoopt, en op haar schoot het in een witten doek gebonden bundeltje, waarvan de kostbare inhoud mij in gedachte tegenschittert.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken