Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

Zeven-en-veertigste hoofdstuk
Over gedachtenbeelden in het binnenst van een geelgrijzen reiswagen.

De geelgrijze reiswagen, ja, daarin zitten wij nu.

Madeleen's hoofd leunt aan mijn schouder, en ik heb mijn arm om haar middel gelegd. Tegenover ons heeft Valentijn zijn plaats ingenomen en telkens, als door het voorbijvliegend schijnsel van een winkellamp of een lantaren, het binnenste van de karos verlicht wordt, zien wij een schim opdoemen van zijn genoeglijke Polichinellen-gezicht. De wielen daveren over het ongelijke plaveisel, de voegen kraken, de veeren knarsen, en de ruitjes rammelen door elkaar.

Wijzelven zijn de eenigen die zwijgen, want geen kan den ander verstaan. Des te roeriger gebaren zich mijn gedachten. In flitsen, in snelle tooneelen, die na een seconde weer verwisseld zijn, herhaalt het zich in mij, wat zich daareven, in de spanne tijds van zeker het kwartier van een uur niet, af heeft gespeeld: Het donkere huis, waarvan slechts één venster verlicht is; Valentijn, die den klopper doet neerdreunen, de deur, die op een kier geopend wordt, tegelijk de noodkreet verweg daarbinnen, en wij herkennen de stem. Een ketting in stukken gesprongen en een scheeloogig

[pagina 216]
[p. 216]

gezicht, dat met een vuistslag opzij wordt geschoven. De koppelaarster, gillend, beide handen opgeheven, in de flauw verlichte gang.

Haar laat ik aan Valentijn over, en ik ben het, die de trap opsnelt. Een lichtstreep over den drempel, een duw van mijn schouder. Een slaapvertrek en alle kaarsen aangestoken: Madeleen tegen den wand steunend, een man die bij haar is, een man, die ikzelf had kunnen wezen, als op dien nacht van zinsverbijstering in het grothuis mijn prooi mij niet was ontglipt. Zijn eigen pistool, dat hem op de borst is gericht, en het wordt mij een wellust Lingendres, mijn vijand, met het uit de schee gerukt rapier den laffen rug te dorschen, zoo deugdelijk als geen landman het ooit nog koren onder zijn vlegel gedaan heeft. Het portaal op, mijn rapier breekt in stukken. Een stoot, en hij tuimelt de trap af. Beneden blijft hij roerloos liggen, maar eer ik hem bereikt heb, springt hij op, vlucht de gang door, en met een slag hoor ik de voorpoort in het slot werpen. En dan weer Madeleen...

Hier wil blijkbaar Valentijn mij wat meedeelen, hij buigt zich voorover, schreeuwt mij iets toe. Geen woord, dat ik verstaan heb. Me teen plompt een wiel in een kuil neer, en de speelman schokt achterover tegen de verroeste veeren, die te voorschijn puilen door het gescheurde fluweel.

Ja, Madeleen, en het is haar kleine, half verlichte

[pagina 217]
[p. 217]

beeltenis, die voor de mijne geknield ligt, en zij kust mij de handen, en smeekt mij om vergiffenis. En ik hoor het haar uitsnikken, dat zij waarlijk geloofd heeft, mij met haar dolksteek te hebben omgebracht. ‘En om de verachtelijkste reden, waardoor de liefde ooit is beleedigd,’ bekent ze in tranen. Uren heeft ze naar mij gezocht en geroepen. ‘En ik heb je bedrogen.’ Maar hier nu ben ik het, die haar niet verder spreken laat. Ook ik heb geheimen. En natuurlijk, als we nu toch over die gebeurtenis in de grot spreken, ben ik dan niet duizendmaal schuldiger? Op míjn beurt vraag ik vergeving. Ze wordt me geschonken. We zijn beiden grootmoedig. We nemen elkaar in de armen. Er blijkt oneindig veel goed te maken, en telkens weer iets te verzoenen. En daarom is het maar goed, dat ik mij plotseling bij een blik op de gluiperig medeplichtige omgeving van mijn verantwoordelijkheid bewust word, en aan de demonisch begeerige gelaatstrekken van neef Victor moet denken. Dit is dan ook de reden, waarom ik mij hier in het opflakkerende straatlicht, dwars door de karos schietend, zoo terugvind in de herinnering, dat ik mij van Madeleen losmaak, en haar ernstig ten huwelijk vraag. Tegelijk ook onderscheid ik het weer, in een even bevreemden, dat zij terugwijkt, verstoord en verbijsterd, en zich op den bedrand nederzet, en ‘trouwen?’ mompelt ze, terwijl ze het hoofd op de borst laat zinken.

[pagina 218]
[p. 218]

Daar staat ze weer plotseling opgesprongen, en haar gezicht is veranderd, verhelderd, beide handen heeft ze in de mijne gelegd. Ze ziet me in de oogen, en ik weet het dat ze bereid is, en dat we tezamen sterker dan alle gevaar zijn geworden.

Hand aan hand gaan wij de trappen af.

In de gang zijn het Valentijn en de koppelaarster, die ons staan op te wachten. Het wijf buigt zich tot de plavuizen voor ons neder.

‘Mevrouw Porfina is zoo vriendelijk geweest, om ons haar reiskoets aan te bieden.’

Dit van den speelman, met het gebaar van een hidalgo. De voorpoort, de Schele koetsier, die het portier geopend heeft, en wij, die het vorig-eeuwsch voertuig in ons bezit nemen, en er achter elkaar inklimmen, of een toovenaar het zoo maar uit het zwart van den nacht en een paar verdorde boomstronken voor ons in elkaar had gegoocheld...

Juist bolderen wij de Zuiderpoort door, en de ophaalbrug over. Nu zijn wij buiten, en het geraas is bedaard.

‘Hoe was dat mogelijk, Valentijn?’ vraag ik, mijn gedachten vervolgend.

‘O,’ lachte hij spottend, ‘door een paar vicomtes in het vuur te brengen, een luitenant-generaal van politie, het hospitaal, en een deportatieoord ergens aan de Mississippi.’

[pagina 219]
[p. 219]

En dan buigt hij aandachtig naar voren, om Madeleen's geschiedenis te hooren.

Ze heeft zich van mij losgemaakt. Rustig doet ze haar verhaal. Niet veel blijkt het, wat ze ons heeft te berichten. Hoe zij na haar zoeken, uitgeput en verslagen van wanhoop, aan den wegkant ineen is gezakt, en hoe zij in dezelfde reiskoets, waarin wij nu naar de liefste van alle vervullingen rijden, is wakker geworden, terwijl een onbekende haar een reukfleschje onder den neus hield. Hoe ze zich willoos mee had laten nemen, hoe zij in een vreemde omgeving, waarvan de verdachte opschik haar nauwelijks op was gevallen, onverschillig had verder geleefd, totdat dezen avond een onverlaat, doorgedrongen in haar slaapvertrek, de hand op haar gelegd had, Haar roepen om hulp toen, en plotseling...

Valt de lichtglans van de flambouw bij een tolgaarderswoning dwars door het portierraam, en zien we dat Valentijn is ingeslapen, knikkebollend in elkaar gezonken tot een hoopje doove alvergetelheid.

‘En plotseling was jij het, o Frido,’ en met een snellen zijblik naar mijn goedwilligen makker, slaat ze mij de armen om den hals. En ik weet niet, hoelang onze kus duurde; maar de lente look er in op, het herfstloof viel er in neder, zeeën reisden we er in over, wij stierven er in en werden herboren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken