Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 258]
[p. 258]

Zes-en-vijftigste hoofdstuk
Waarin de feestvreugde bij zonneschijn een aanvang neemt.

Overal uit wijd gapende deurgaten en open geworpen venstertjes ziedde het, siste het, wolkte braadgeur, dreven dampen. Heel Floreuse deed zich langs het rumoerende kerkplein op lange banken aan de overvloedig bestapelde tafels te goed.

Van alle kanten hadden we, wat een feestmaal van vader Nicol's vriend, Gargantua, evenaren moest, aan laten rukken: karrevrachten hammen, lendestukken en reebouten; manden tot aan den rand gevuld met bellefleuren, prinsessenobels en blinkende limoenen, zoo wichtig, dat ze aan een stok, tusschen de hengsels gestoken, door de sterksten van het dorp moesten worden aangetorst. Aan de hoeken der straten borrelden overkokende soepketels, en naast de kerkdeur roosterden ze een os aan het spit.

Omdat Jacobus de verantwoording niet alleen op de magere schouders had durven nemen, hadden we bovendien nog den lijvigen herbergier, bij wien Madeleen in dienst geweest was, over laten komen, en den waard ook met zijn vossegezicht, die nog een

[pagina 259]
[p. 259]

stuk of wat zweepslagen van den ouden heer de Lingendres te goed had.

Voor ons samen, Mathilde en ik, bedoel ik, de twee vaders, den priester en de kameraden uit de stad was gedekt in de gelagkamer. Maar telkens rezen we op van onze plaatsen om, de deur uit, dien bijenkorf van gulden overdaad en stemmengonzen in te vliegen.

Het vaakste zocht ik de plek op, waar Valentijn naast Catharina troonde, en Martha met dàt viertal van haar kinderen, dat juist nog boven de tafel uit kon kijken, een plaats had gevonden. Vroolijk zette ik mij bij hen neer.

Ik keek naar mijn vader; gulhartig ging hij rond van den een naar den ander, en knoopte de luidruchtigste gesprekken aan. Natuurlijk had hij ook dadelijk het boerinnetje ontdekt, van wie ik vroeger van Floreuse afscheid had genomen, hij boog zich en fluisterde haar iets in het oor. Zij proestte; en toen de grap voor de dischgenooten herhaald werd, barstte er zulk een gelach los, dat het door de andere tafels werd overgenomen, en het, een vonk gelijk die in het kruit is gevallen, het gansche pleintje in vuur zette.

Telkens als hij mij in het oog kreeg, liep hij op mij toe, legde een arm om mijn schouder, en wilde weer iets spannends weten van mijn avontuur.

Omdat hij hem kende, vertelde ik hem van Victor, den vijand, en hoe ik hem in het afzichtelijke

[pagina 260]
[p. 260]

huis van tante Porfina bij Mathilde aangetroffen had.

‘Mijnheer de Pomponne!’ bulderde hij, purper van woede.

Aller oogen in het ronde werden naar hem opengesperd, en menig mes en vork kletterde van schrik neer op de tinnen borden.

En dan zei hij wat zachter en een beetje meelijdend:

‘Begrijp je het waarachtig niet? Toen die goudvisch, die jij was, ontsnapte, heeft hij zijn netten ergens anders uitgezet, om je arme vriendinnetje, achter den waren naam van wie hij was gekomen, op zoo'n godslasterlijke manier, met vermogen en al, op het droge te trekken.’

Verscheen mijnheer de Pomponne en maakte een deftige buiging.

‘Die lettre de cachet!’

De plechtstatige rentmeester vouwde hem te voorschijn uit zijn onafscheidelijke wasdoek.

Mijn vader spreidde hem uit en vulde er met zijn schrijfstift een naam op in.

‘Maar U begrijpt toch,’ glimlachte ik, ‘dat hij nu alweer lang over de grens is, en dat hij nooit meer terugkomt.’

‘Zooveel te beter,’ gromde hij nijdig, en meteen hoorde hij naast zich van een van de gasten een kwinkslag, die hem deed schateren zoo smakelijk, dat hij er alle volle monden van mee liet genieten.

[pagina 261]
[p. 261]

Daar zag ik vader Nicol's door de zon beschenen hoofd achter een midden op den disch staanden schotel met roode wijnappels opdoemen als de rijpste en volste der vruchten. Ik nam zijn hand in de mijne en keek hem hartelijk aan met de vriendschappelijkste van alle verwijtingen.

‘Ja,’ meesmuilde hij genoeglijk, ‘acht dagen waren een krappe termijn, om een stel over veld en wegen rondrennende vaders bij de panden te pakken, en ze op tijd in een kerkbank te brengen,’ en hij veegde zich het zweet van het voorhoofd.

Eer ik hem kon antwoorden, werd ik door het voorbijtrippelen van den ouden d'Almonde afgeleid. In een razende vaart schoof hij voort tusschen de schragen en banken, niets dan een reusachtige pruik op twee beenen. Overal stak hij den neus tusschen, wat menig meisje gillend deed opstuiven, of ze door een wesp was gestoken. Hij posteerde zich bij het braadspit en deelde daar zijn raadgevingen uit, hij inspecteerde de wijnvaten en de ciderkuipen, waaruit schuimende stralen de kannen in kletterden, en natuurlijk had hij er iets te misbillijken.

Ook mij klampte hij ontelbare malen aan. Nu eens moest hij de wonderlijkste dingen van mij weten, en hij zette de kroon op zijn speurlust door mij de meest onkiesche vragen over Mathilde te stellen, dan weer slingerde hij zijn bespottelijk machtelooze banblik-

[pagina 262]
[p. 262]

sems tegen ons trouwfeest, en bezwoer mij, hoeveel plechtiger het geweest zou zijn, als de bisschop zelve, en niet zoo'n verschooierde landgeestelijke, met een schoon klinkende rede ons huwelijk ingezegend had, als het voorplein van den huize Almonde gezwermd had van koetsen en draagstoelen, als in plaats van die dorpers en speellieden de bloesem van den adel met ons aangezeten had, en als hij zijn beroemde kristal, zijn zilver en zijn porseleinen vaatwerk uit schrijn en kast voor den dag had mogen halen.

Ik ergerde mij vreeselijk, maar toch voelde ik, dat mijn welgezindheid ook hèm wachtte, en hij mij dierbaar zou worden, evengoed als een landlooper zich hecht op den duur aan de vloo, die hem tusschen de huid en het hemd huist.

Met Mathilde kon ik weinig samen wezen. Dat de ongeloofelijke droom, dat ik haar mijn eigen mocht noemen, in werkelijkheid waar was, kon ik eigenlijk alleen nog maar afleiden uit Benserade en Villeroi, die haar met den steek in de hand en de degenpunten in de hoogte wippend, mevrouw de Lingendres noemden, en uit de hoffelijke afgunst van mevrouw de Soubise.

Even soms konden wij elkaar bij de hand grijpen, of een kort, warm woord wisselen; maar dan werden wij weer dadelijk met een heildronk bedacht, bejubeld, en toegesproken, en onder zooveel gelukkige jaren begraven, als Genesis over de patriarchen uit heeft gestort.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken