Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

Zeven-en-vijftigste hoofdstuk
Waarin de feestvreugde bij fakkellicht voortgezet wordt.

Flambouwen, kienspanen, vetpotten en olielampen, overal zijn ze langs het kerkplein aangestoken, als om op die manier den ontvluchtenden dag bij de vleugels vast te houden, of tenminste het stralen van zijn blinkende gezicht er in te bewaren.

Weer wordt een bal gegeven aan de dorpelingen, doch met dìt groote verschil nu, dat de dans niet door Valentijn's gitaar wordt aangevoerd, maar dat hij zelf er een genoodigde is, de meest geëerde van de gasten.

Een heel muziekcorps hebben ze over laten komen. De schalmei schreit als een klein kind van de buikpijn, en wordt door een dreunenden doedelzak goedmoedig begeleid met geruststellende tonen; ook zijn er nog een paar violen bij en een horen.

Op het geraas van hen samen, en in het rossig gewuif van den vuurschijn, zwiert de bloem van Floreuse.

Huldigingsdansen en bruidsdansen, dansen met linten en slingers en geurige takken, waarbij de zolen op den bodem stampen in de maat van heldhaftige versvoeten. En naar die verrukkelijke ronden, die

[pagina 264]
[p. 264]

van oeroude tijden berichten, en in hun onschuld de gratie van palmen bewaard hebben en de onstuimigheid van den wind door de bladeren, zitten we rustig voor de herberg, onder den nu diep rood geworden wingerd, toe te kijken, ik tusschen Valentijn en Mathilde. Mijn vader schijnt met den pater een plotselinge vriendschap te hebben gesloten, want telkens hoor ik, bij het broederschap drinken, hun kroezen tegen elkaar tikken, en wordt er om een versch gevulde kruik geroepen.

Wat verder terzijde hebben zich onze stadsvrienden genesteld, een beetje onwennig zich achter de onzeker gebleken bescherming van hun manieren verschuilend.

Den ouden d'Almonde hebben ze in hun midden genomen, en als die er eindelijk na veel heen en weergepraat den zuchtenden waard toe gebracht heeft, om een mandvol dik bestofte flesschen, waar de spinnewebben aan bibberen, uit zijn kelder naar boven te brengen, gaat nergens de beker zoo ijverig in 't rond.

Zonder dat iemand het merkt, heeft mijn hand die van Mathilde gevonden, en terwijl ik mijn andere op Valentijn's schouder leg, zeg ik:

‘Vertel eens, heb je Madeleen's geheim van het begin af geweten?’

‘Neen, dàt niet, mijnheer de Lingendres.’

‘Mijnheer de Lingendres?’

Hij maakt een gebaar, dat iedere tegenspraak afsnijdt.

[pagina 265]
[p. 265]

‘Neen dàt niet. Wei wist ik, dat ik U met mijn lied wakker moest roepen, U meelokken, en naar de herberg brengen aan dat meer. Ook weet ik nog dingen voor later zóó stralend, dat als ze U openbaar werden, dit feest, als de asch van die fakkel, die U daar opgebrand in elkander ziet zinken en waarvoor een nieuwe in den ring wordt gestoken, er bij zou verbleeken, en U God zoudt danken, dat hij U het leven heeft gegeven.’

Echter, als ik er meer van wil weten, schudt hij lachende het hoofd, zoodat ik die heele bewering maar als een of andere dichterlijke geheimzinnigheid opgevat heb, die op de wijze van een zeepbel opstijgt, alsof zij tusschen de wolken wil gaan wonen, en dan opeens is verdwenen.

Luidruchtiger verheffen zich de schalmei met de vedels, en de dansers wervelen vrijer en vuriger. Als er een menuet wordt ingezet, rijst mijn vader van zijn bank op en grijpt een van de bekoorlijkste Floreuseschen in danspas bij de vingertoppen. Ook Valentijn en Catharina zijn opgestaan, ja zelfs de vrienden uit de stad hebben zich in de menigte verloren, behalve dan mijnheer d'Almonde, die achterovergetuimeld, met zijn rood gehakte laarzen tusschen de leege flesschen in de wijnmand, getroost zijn roes ligt uit te ronken.

Nu wordt het ook tijd, dat wij samen ons weg-

[pagina 266]
[p. 266]

pakken. Behoedzaam sluipen we in de schaduw langs de huizen.

Eensklaps ontdek ik bij een straathoek, die door een uitstervende toortsvlam begloeid wordt, Villeroi en mevrouw de Soubise, allerlei gebaren en plichtplegingen makend, als een paar spelers, die op een slecht verlicht tooneel hun rollen vervullen, en dan zie ik hém haastig den beleefd groetenden steek op het hoofd zetten, háár den waaier dichtklappen, en ze dan beiden, arm aan arm, zich in het diepst van het steegje verliezen, dat uitmondt ergens buiten in het struikgewas.

Ik weet niet, of Mathilde iets van dat blijspel gemerkt heeft, maar wij snellen verder, tot we de openstaande deur van de pastorie hebben bereikt. Wij loopen de muisstille gang door, en als we in de eenzaamheid van den tuin zijn gekomen, kussen wij elkander onder een toef maan-witte asters, zoo ademloos lang en verloren, dat wij meer dan één appel in den boomgaard op den doffen grond hooren ploffen, wat een klank van vervulling en vruchtbaarheid in de ziel geeft.

Als eindelijk onze kus zichzelf heeft overleefd en wij elkaar aanstaren, fluister ik:

‘Dus ìk was die losbandige jonker, die over de haag van den schoolmeester heeft gekeken, en om wien je dat bundeltje hebt gepakt en de vlucht hebt genomen?’

[pagina 267]
[p. 267]

‘En ik die oude tooverkol uit de Antillen, die je uit je have en goed heeft gedreven?’

En het verwonderlijke is, dat wij beiden hierbij de tranen in de oogen krijgen, en dat ons dit de teederste woorden lijken, die we nog ooit over onze liefde gezegd hebben.

Luisterend steekt ze een vinger in de hoogte; flauw in de verte hooren wij onze namen roepen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken