Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liederen en balladen (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liederen en balladen
Afbeelding van Liederen en balladenToon afbeelding van titelpagina van Liederen en balladen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.37 MB)

Scans (1.66 MB)

ebook (2.77 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liederen en balladen

(1911)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

Morgenwandeling.

 
Zijt gij nooit voor dauw en dag
 
Door een heldren meisjeslach
 
Uit Uw doove, domme rust
 
Opgewekt tot levens lúst?
 
 
 
Nu - het dartle morgenlicht
 
Had zoo'n roep tot mij gericht,
 
En ik ben bereid geweest
 
Als een jongen voor een feest.
 
 
 
Zorgloos ben ik meegegaan,
 
Tot waar langs de wilgenlaan
 
Zich het schauw- en glanstapijt
 
Bevend aan de voeten spreidt.
 
 
[pagina 77]
[p. 77]
 
Want het licht kan hier slechts zijn
 
Stille schaduw van zijn schijn,
 
Wat zoo teer op 't water zweeft
 
Heeft eerst 't looverdak gezeefd.
 
 
 
Bijna werd die schemersfeer
 
Mijn gedachte' in peinzen heer,
 
Doch een rinklende ophaalbrug
 
Bracht mijn blijen zin terug.
 
 
 
Plotseling viel die ruwe vloer
 
Als 't plomp welkom van den boer,
 
Lag daar noodend tusschen mij
 
En de gouden boerderij.
 
 
 
Werd hier àl de vrucht van 't land
 
Tot den lof van God verbrand;
 
Vond ik eindlijk van de zon
 
Hier zijn oorsprong en zijn bron?
 
 
 
Blakende oven rees de muur
 
Van de hoeve om 't rosgeel vuur,
 
Dat met radde, gladde tong
 
Door het knistrend stroo zich wrong.
 
 
[pagina 78]
[p. 78]
 
Maar de hoenders speelden wel
 
Met dien gloed hun liefste spel,
 
Schudden vonke' en sintels neer,
 
Die hen smeulde' in pluim en veer,
 
 
 
Lieten laaiend-hel de vlam
 
Flakkren der scharlaken kam,
 
Mengend 't vuur met poote' en kop
 
Als een stoker met zijn schop.
 
 
 
Eensklaps klonk een luid signaal,
 
Of het schetterde uit metaal:
 
Naast zijn purpren zegevaan
 
Kraaide daar de roode haan.
 
 
 
Koeler werd het; langs de sloot
 
Langzaam stuurde een eendenvloot
 
Hare scheepjes sneeuw zoo blank
 
Naar den molmen vlonderplank.
 
 
 
Doch ik zocht alweer de zon,
 
Of hij nog meer wondren spon;
 
Als een koning in zijn slot
 
Vond ik hem in 't varkenskot.
 
 
[pagina 79]
[p. 79]
 
O, hij stoeit zoo graag in 't haar
 
Van dien blonden wroetelaar,
 
Troost voor 't schamper menschendoen
 
't Goedig monster met zijn zoen.
 
 
 
Meer bemind nog dan geplaagd,
 
Heeft aan de aarde hij óok behaagd:
 
Vlijtge spade graaft zijn snuit
 
Haar de zoetste gaven uit.
 
 
 
'k Zag 't geweldig moederzwijn
 
Tot een bron haar jongen zijn,
 
Zorgzaam reikte van haar buik
 
Voor elk bigje de eigen kruik.
 
 
 
De oude beer sliep; 't was een berg
 
Dacht het geitje en, dartle dwerg,
 
Klom het opwaarts, glipte en stond,
 
Zag dan fier de wereld rond.
 
 
 
Hola bok, verbied je zoon!
 
Maar de grijsaard lag zoo loom
 
Met zijn grauwen zorgenbaard,
 
Waarin leed van jaren waart.
 
 
[pagina 80]
[p. 80]
 
Zoon? Zijn blik zocht leeg en bleek,
 
Of hij in 't verleden keek.
 
Zoon? Hier werd 't geheim gevraagd
 
Van een man die horens draagt.
 
 
 
Maar de zon gaf op mijn wang
 
Plots een zoen: je staart te lang,
 
Zie, reeds dunt de boomenrij,
 
Nog éen stam - de wei, de wei!
 
 
 
Ja, daar lag zij als een vloer
 
Van veel-tintig parelmoer,
 
Weemlend, scheemrend, zonneziek,
 
't Bonte vee tot mozaïek.
 
 
 
Koe bij koe boog zwaar en groot,
 
Nevens d' uitgestrekten poot,
 
Als een statig monument,
 
Haren kop van grijs cement,
 
 
 
Graasde en ging, maar zóo vol zorg
 
Of ze in 't gaan een schat verborg -
 
Zie, wijl zij zich nederlaat,
 
Hoe zij dan heur pooten slaat
 
 
[pagina 81]
[p. 81]
 
Om heur uier, en zich kreukt,
 
Dat geen druk die broosheid deukt,
 
Even teer en zacht-gezind
 
Als een moeder om haar kind.
 
 
 
Roerloos in zijn bruine pij
 
Peinsde het eenzaam paard terzij,
 
Merkt niet hoe de speelsche wind
 
Sprookjes van zijn manen spint.
 
 
 
Maakt de hemel hem zoo stil
 
Daar hij dien beweiden wil,
 
Wijl zij eindloos, wenkend, wijkt
 
Dat geen hoef haar grens bereikt?
 
 
 
Of heeft hij te lang gestaard
 
Naar dat andre stramme paard
 
Dat, in 't water omgekeerd,
 
Aan zijn broer berusting leert?
 
 
 
Neen het véulen heeft zijn tred
 
Niet in vaders spoor gezet;
 
Danseresje, licht-geschoeid,
 
Kwam 't langs bloemen aangestoeid,
 
 
[pagina 82]
[p. 82]
 
Wendt zich, walst en paradeert,
 
Zet een borst en galoppeert,
 
Dat een bries voorbij mij waait,
 
Wijl het staartje wuift en zwaait.
 
 
 
Hebt gij wel als knaap gedroomd,
 
Wen het bloed nog warmer stroomt,
 
Van een meisje, gaas-gerokt,
 
Dat in dansfiguur U lokt?
 
 
 
Bei' heur armen blanken boog
 
Hief zij tot een bede omhoog,
 
Wervel-vlug voer ze in het rond,
 
Neeg zich neer en... vond Uw mond.
 
 
 
Juist zoo tripte het paardjen aan,
 
Week voor 't laatst, kwam naast mij staan,
 
Lei zijn kop van zacht fluweel
 
Aan mijn wang of ik hem streel';
 
 
 
En mijn hand gleed streelend neer
 
Langs de halslijn, sterk en teer,
 
Zoetjes vleiend, toch vol schroom -
 
Ja, zóo was het in dien droom.
 
 
[pagina 83]
[p. 83]
 
Maar de schapen wachtten saâm
 
Met hun bonte' en boa's aan;
 
Bij mijn naadren vluchtten zij,
 
Keke' eens om en wenkten mij;
 
 
 
Stond ik stil dan stonde' ook zij
 
Roerloos in gesloten rij;
 
Maar bij d'eersten stap klonk rap
 
Weer hun ruischend hoefgetrap.
 
 
 
Wees die overdaadge tooi
 
Niet op iets van licht allooi?
 
Kijk daar dribden zij weer door...
 
Neen, waar hielden zij mij voor!
 
 
 
Nauw'lijks strookte ik 't ritslend gras
 
Dat nog dauw-bevochtigd was -
 
Als een lief, betraand gezicht,
 
Zoende 't warm het zonnelicht -
 
 
 
Maar mijn voet viel toch te zwaar,
 
Want ik schrikte een vogelschaar
 
Die met snorrend wiekgerucht
 
Rees in de uchtenddronken lucht.
 
 
[pagina 84]
[p. 84]
 
Donker stegen zij, heel hoog
 
Waar hun wiegen lichter woog,
 
Zwenkten zij en blonken thans
 
Als een zilvren vonkendans.
 
 
 
Grutto, grutto klonk 't van ver,
 
En die roep werd mij een ster,
 
Die mij tot haar koning koos,
 
Goddlijk-blij, gedachtenloos.
 
 
 
En ik bukte mij vanzelf
 
Waar de bonte bloemenschelf
 
Gansch haar gullen overvloed
 
Voor den plukker gloeien doet.
 
 
 
Dan heb ik ze rechtgezet
 
Tot een grooten glansboeket;
 
Nimmer had ik aan mijn borst
 
Zulk een inngen last getorst.
 
 
 
Doch mijn gids, de zon, geeft aan
 
Tijd van komen en van gaan;
 
Hij had mij dit feest bereid,
 
Heeft mij ook naar huis geleid.
 
 
[pagina 85]
[p. 85]
 
Eerst trok ik de dorpsstraat door,
 
Stijf-bemodderd, grijs en goor,
 
Naar dien raren bedelaar
 
Wees het volk met norsch gebaar.
 
 
 
Maar de kindertjes alom
 
Groetten mij en knikten om;
 
Want wie zorgzaam bloemen draagt
 
Ook heur evenbeeld behaagt.
 
 
 
Werken kon ik niet dien dag,
 
Wijl ik voor mijn venster lag,
 
En den zomer droomend dronk,
 
Tot mijn zon in 't Westen zonk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken