Alle de brieven. Deel 9: 1692-1694
(1976)–Anthoni van LeeuwenhoekGepubliceerd in:
| |||||||||
Korte inhoud:Waarnemingen van kleine diertjes in tandaanslag. Onderzoekingen over de voortplanting van de aal. Beschouwing over de generatio spontanea van de kikvors en de aal. Opmerkingen over het aantal bloedvaten bij een sprinkhaan. | |||||||||
Figuren:In plaats van tekeningen zond L. aan de Royal Society een gravure, zoals die voorkomt in L.'s publicaties van deze brief. De originele tekeningen zijn niet teruggevonden. | |||||||||
Letter No. 123 [75]
| |||||||||
Published in:
| |||||||||
Summary:Observations of animalcules in dental tartar. Research on the reproduction of the eel. Remarks on the generatio spontanea of the frog and the eel. Remarks on the number of blood-vessels in a grasshopper. | |||||||||
Figures:Instead of drawings L. sent the Royal Society an engraving such as appears in L.'s publication of this letter. The original drawings have not been traced. | |||||||||
Delft in Holland den 16e Septemb. 921),a)
Hoogh Edele Heeren. Mijn Heeren die vande Coninklijke Societeit.
+Ik hebbe in mijn missive vanden 12e Septemb. 1683. onder andere gesprooken, vande levende schepsels, die inde witte stoffe sijn, de welke tusschen ofte aan onse tanden of kiesen sit, of aan groeijt2). Na welke tijd, en voornamentlijk sedert twee à. drie jaren, ik verscheijde malen die stoffe hebbe besigtigt, tot3) mijn verwondering geen levende schepsels konnen bekennen. Hier over mijn selven niet konnende voldoen4), heb ik voor genomen om alle mijn vermogen int werk te stellen, en soo naeuwkuerig te observeren als het mij doenlijk was. Dewijleb) ik mijn tanden boven gemeen reijn houde, om dat ik alle mergens mijn tanden met sout vrijve, en na den eeten veeltijts mijn tanden reijnig, met een schagt ofte vogel-penne, soo vond ik van buijten aan de tanden, seer weijnig van die stoffe sitten, en in het geene dat ik tusschen de tanden uijt nam, en konde ik niets dat leven hadde bekennen, daar op nam ik een weijnig van die stoffe die aan de voorste kiesen sat, en al hoe wel ik tot twee â. drie reijsen mijn observatien hervatten, soo en konde ik niet als voor de derde maal een â. twee dierkens sien leven. Dog ik sag wel deeltgens leggen, die ik mij voor vast in beelde5), dat levende Dierkens waren geweest2). Hier stond ik weder verstelt6), na de maal ik in, en ontrent die tijt dat ik over die Dierkens aan Hare Hoogh Ed: hadde geschreven, het mij noijt en hadde gemist7), het leven van die Dierkens te sien, en al hoe wel ik nu ookc) het selvige vergroot glas, ende werktuijgen daar toe dienstig8), ende die ik de bequaamste9) daar toe oordeelde gebruijkte, soo konde ik egter10) geen levende schepsels bekennen. | |||||||||
Delft in Holland, the 16th of September 16921).
Very Noble Sirs,
+In my missive of the 12th of September 1683 I spoke, among other things, of the living creatures which are present in the white matter which lies or grows between or on our teeth or our molars2). Since that time, and especially in the last two or three years, I have examined this stuff several times, but to my surprise I could discern no living creatures. Being unable to satisfy myself about this, I made up my mind to do my utmost and to observe the matter as carefully as I could. Since I keep my teeth extremely clean because I rub them with salt every morning, and generally pick my teeth after meals with a bird's pen or quill, I found very little of that stuff on the outside of the teeth, and in what I got from between the teeth I could find nothing with life in it. Thereupon I took a little of the stuff that was on the front molars, but although I resumed my observations two or three times, it was not until the third time that I saw one or two animalcules that were alive. Yet I did see some particles lying about which I felt sure must have been living Animalcules2). This perplexed me again, seeing that at and about the time when I wrote to Your Honours about those Animalcules, I never failed to see there was life in them, but though I now used the very same magnifying glass and apparatus for it3), which I thought to be that best suited to the purpose, yet I could not discern any living creatures. | |||||||||
Na dat ik dan eenige tijd, mijne gedagten daar ontrent hadde laten gaan, quam mij de redenen van het doot sijn deser Dierkens, dus te binnen. Ik drink meest of wel doorgaans11) 's mergens Coffeé, ende dat soo heet als het mij doenlijk is, waar door het sweet mij uijtbreekt. Vorders gebruijk ik selden eenige drank, als des middaags ende des avonts over maaltijt12), en bij dit mijna) doen bevinde ik mij seer wel13). De Dierkens nu, die aan de tanden en aan de voorste kiesen inde witte stoffe sitten, de hitte vande Coffèe14) niet konnende verdragen, werden daar door gedoot. Gelijk ik veel maal getoont hebbe, dat de Dierkens die int water sijn, met een weijnig hitte komen te sterven15). Hier op nam ik door behulp van een vergroot-spiegel16), de stoffe soo van, als tusschen de kiesen, die verder in mijn mond stonden, en al waar de hitte vande Coffeè, soo niet konde bij komen. Dese stoffe vermengde ik met een weijnig speekselb) uijt17) mijn mond, daar geen lugt-bellen in waren18), en ik handelde daar mede als ik voor desen plag te doen; en ik sag met soo een groote verwondering, als ik voor desen hadde gedaan, een onbedenkelijk19) groot getal van kleijne Dierkens, ende dat in soo een onbegrijpelijke kleijne quantiteit, vande voorverhaalde stoffe, dat het voor de geene die het selver met de oogen niet beschouwen, niet wel aan te nemen is. Dese dierkens of wel meest alle20) beweegden haar soo stark door den anderen21), dat de stoffe scheen te bewegen, en te leven. Ik nam weder soo naeuwe toe sigt22), als het mij doenlijk was, ontrent de hoe grootheijt of lengte van veele haarc) lighamen, en wel meest op de kleijne Dierkens, die mij rondagtig schenen te sijn. Naderhand nam ik een grof sand, van die soort van sanden, alwaard) hier te landen het Tin en ander huijsraat | |||||||||
After I had turned the matter over in my mind for some time, the reason why these Animalcules were dead occurred to me to be as follows. I usually, or nearly always, drink Coffee in the morning, and this as hot as I can, so hot that it puts me into a sweat. Beyond this I rarely drink anything, except at noon and in the evening during meals, and by doing so, I find myself in the best of health4). Now the Animalcules which are present in the white stuff on the teeth and on the front molars, being unable to bear the heat of the Coffee, are killed by it, just as I have often shown that the Animalcules which are present in water will die owing to some heat5). Thereupon I took, with the aid of a magnifying mirror6), the stuff from off and from between the molars further back in my mouth, where the heat of the Coffee could not reach it. I mixed this stuff with a little spittle out of my mouth, in which there were no air-bubbles7), and I dealt therewith in the same way as I used to do before this; and I saw, with the same astonishment as ever before, an inconceivably large number of small Animalcules, and this in so incredibly small an amount of the aforesaid stuff that those who did not see it with their own eyes could hardly believe it. These animalcules, or most of them, moved so nimbly among one another that the stuff appeared to move and to be alive. I again paid the closest attention I possibly could to the size or the length of the bodies of many of them, and particularly of the small Animalcules, which appeared roundish to me. Afterwards I took a grain of coarse sand, of the sort of sand with which in this country people scour Pewter and other | |||||||||
mede geschuert werd: welk sand ik stelde voor het vergroot-glas, waar door ik de Dierkens gesien hadde, en ik most na mijne naeuwkuerige af metinge, die ik met het oog quam te maken, seggen, dat de axe van het sand, meer dan duijsent maal langer was, dan de axe van een vande kleijne Dierkens, die ik in groote menigte quam te sien, en bij gevolg dan, was soo een sand, veel meer dan duijsent milioenen grooter, dan een vande kleijne voorverhaalde Dierkens23). Als ook mede sag ik verscheijde Dierkens, welkers lighamen een weijnig dikker waren, als de hier vooren verhaalde kleijne dierkens, maar deselvige waren wel 5. á. 6. maal langer, als die dik waren, en daar bij was haar lighaam door gaans24) even dik, soo dat ik niet bekennen konde, wat haar hooft, ofte afterlijf25),a) was, te meer om dat in haar voort swemmen, dat seer langsaam was, (en alleen26) haar voort gang met een weijnig haar lighaam te buijgen mij toe scheen te geschieden) nu het eene, en dan weder het ander eijnde van haar lighaam, tot de voort gang gebruijkte. +Dese Dierkens heb ik, soo als ik die quam te sien met fig: A. aan gewesen27). Als mede sag ik verscheijde Dierkens, die seer na28) vande selvige lengte waren, en ook eenige een weijnig langer, dese beweegden haar lighamen in groote bogten, naar advenand29),b) de eerste Dierkens en maakten met die bogten, soo een snelle beweginge, met dan voorwaartsc), en dan agterwaarts | |||||||||
household utensils. I placed this grain of sand in front of the magnifying glass through which I had seen the Animalcules, and I am bound to say, after making careful measurements, which I did by eye, that the axis of the grain of sand was more than a thousand times longer than the axis of one of the small Animalcules, which I saw in large numbers, and consequently such a grain of sand was far more than a thousand million times bigger than one of the aforesaid small Animalcules8). I also saw several Animalcules whose bodies were a little thicker than those of the small animalcules described heretofore, but they were quite 5 or 6 times longer than they were thick, and moreover their body was of equal thickness throughout, so that I could not make out which was their head and which their abdomen, the more so because when they were swimming, which they did very slowly (and they seemed to me to move forward only by slightly bending their body) they would go ahead first with one end of the body and then with the other. +I have shown these Animalcules, such as I saw them, in fig. A9). I also saw several Animalcules which had almost the same length, and also some which were a little longer; these moved their bodies in great bends, in comparison with the first Animalcules, and with those bends they made so | |||||||||
uijt te swemmen, en wel voornamentlijk met haar30) in de lengte om te wentelen, dat ik die niet dan met groote verwondering, en vermaak weder beschoude, te meer, om dat ik die in eenige jaren, niet en hadde konnen ontdekken, als ik hier vooren hebbe geseijt. Want ik en sag niet alleen de snelle beweginge van hare lighamen, maar die kleijne dierkens die in groote menigte rondom dese dierkens swommen, wierden van haar soo weg gestooten, of gedreven, als wij ons in beelde te sien, dat een wittge of Uijltge, onder de muggen quam vliegen, ende dat de muggen, door de wieken van het wittge wierden, als weg+ gestooten. Dese Dierkens heb ik met fig: B. aan gewesen31). Vorders sag ik Dierkens die seer na28) vande selve dikte waren, maar van bijsondere32) lengte, dese hadden seera) weijnig beweginge, dat ik veel maal most oordeelen, dat het geen levende schepsels waren, dog als ik onvermoeijt met het gesigt daar op bleef staan, soo konde ik sien, dat sij haar lighaam seer langsaam, ende dat met een seer flaeuwe bogt quamen in te buijgen, ende dus geen of weijnigb) voortgang quamen te maken: Dese Dierkens heb ik soo als+ ik die quam te sien, met fig: C. aan gewesen33). Nu sag ik nog Dierkens, die seer na vande selfde dikte waren, maar in lengte, nog boven de laast geseijde uijt staaken, en selden sagmen twee van die soort bij den anderen34) leggen, ofte int nat voortdrijven, die van een ende deselve lengte waren. Dese dierkens sijnc) mede in een groot getal, waar van+ eenige regt, en andere weder met een bogt waren, als met fig: D. werden aan gewesen, dog hoe langer de Dieren waren, hoe minder beweginge of leven, ik daar aan bekennen konde, en schoon35) ik geen leven daar aan konde bekennen, soo stelde ik vast36), dat het levende schepsels sijn, ofte geweest hebben, | |||||||||
nimble a motion, in swimming first forwards and then backwards, and particularly rolling about their longitudinal axis, that I could not but watch them again with great wonder and delight, the more so because I had not been able to discover them for several years, as I have said hereinbefore. For I saw not only the nimble motion of their bodies, but also that the small animalcules which were swimming in large numbers round these animalcules were shoved off or driven away by them, just as if we imagined we saw a butterfly or a Moth flying among gnats and the gnats were as it were shoved+ away by the wings of the butterfly. I have shown these Animalcules in fig. B10). I further saw Animalcules which were of almost the same thickness, but of different length; these moved so little that I was often bound to conclude that they were no living creatures. But when I could keep my eye on them, without getting tired, I could see that they bent their bodies very slowly, and that into a very faint curve, so that they did not move forward, or very little.+ I have shown these Animalcules, such as I saw them, in fig. C11). I saw yet other Animalcules, which were of almost the same thickness, but which even surpassed those last described in length; but one seldom saw two of this sort of one and the same length lying or floating in the fluid together. These animalcules, too, were very numerous; some of them were straight and+ others again with a kink, as shown in fig. D, but the longer the Animals were, the less motion or life could I discern in them. And though I could discern no life in them, I was sure that they were living creatures or had been such, when | |||||||||
doen sij inde mond tegen de kiesen hebben aan geseten, ende aldaar veele sijn voort geteelt37). Maar wij moeten nog meer verwondert staan, als wij gedenken, hoe alle dese Dierkens haar konnen bewegen, en verplaatsen, in soo een dikke stoffe, als de stoffe is, wanneer die tegen en tusschen de tanden aan sit, en hoe beswaarlijk, en langsaam haar beweginge in die stoffe moet sijn, daar38) in tegendeel wanneer die verhaalde stoffe, met speeksel vermengt is, ende de Dierkens door de vermenginge, inde vloeijbare stoffe gekomen sijnde, veele vande selvige sig als uijt gelaten aan stellen, ende niet op houden van bewegen, soo veel het oog bereijken kan39). +Tis hier te lande bij na een algemeen seggen, dat de Ael en Paling40) sonder voorteelinge geschapen werd41), en of ik al seg, dat sulks voor mij | |||||||||
they stuck to the molars in the mouth, and that many reproduced themselves there12). But we must be even more astonished when we consider how all these Animalcules can move and shift about in matter as thick as this when it sticks against and between the teeth, and how hard and slow must be their movement in such matter, whilst on the other hand, when the said matter is mixed with spittle and by this mixing the Animalcules have got into the fluid matter, many of them carry on in a way as if they were elated, and never stop moving, so far as the eye can see13). +In this country it is almost generally said that the Eel is generated without | |||||||||
onmogelijk is te begrijpen, en dat bij aldien sulks waar was, waar om dat als dan, niet te voorschijn komen, soo een groote menigte van Alen en Palingen, dat onse water gragten, daar door als vervult werden42). Dit seggen en heeft alleen geen plaats bija) de Gemene Man, maar het komt mij selfs van Aansienlijke en Geleerde Luijden te vooren43). Ja men komt soo verre, dat men seijt te weten hoe, en waar de Ael en Paling voort geteelt werd, en die44) is dese. Men neemt inde maant Meij, twee sooden of spitten Aerde, die met gras bewassen sijn, en men leijt die twee sooden, met der selver gras bewassen sijdenb), op malkanderen, en dus legtmen deselve voor sonnen ondergang, soo verre int water, dat het gras met de superfitie of oppervlak, van het water gelijk komt. Wanneer nu des avonts den dauw wel45) gevallen is, soo neemt men des anderen daags 's mergens de sooden aarde uijt het water, en men vint tusschen het gras, verscheijde seer kleijne Alen, die men als dan oordeelt, dat uijt den dauw sijn voortgekomen, en tot meerder bevestinge voegtmen daar bij, dat soo het niet en dauwt, soo salmen geen jonge Alen int gras vernemen. Dit sijn dan de redenen die men weet te geven, dat de Alen door den dauw werden voort geteelt. | |||||||||
procreation14), though I may say that this is impossible for me to understand and that, if it were true, why do there not appear so large a number of Eels that our canals are practically filled with them15). This saying is usual not only among the Common People, but I have even heard it from Distinguished and Learned Persons. Nay, people go so far as to say they know how and where the Eel is generated, and the way in which they think it happens is as follows. In the month of May two sods or spits of Earth are taken which are covered with grass, and these two sods are laid with their grass-covered sides on each other, and they are thus laid before sunset in the water in such a way that the grass is flush with the surface of the water. Now when in the evening a heavy dew has fallen, the sods of earth are taken out of the water the next morning, and then several very small Eels are found among the grass. It is then thought that these have been generated from the dew, and for further confirmation it is added that if there is no dew, no young Eels will be found in the grass. These, then, are the reasons which people pretend to give why Eels are generated by the dew. | |||||||||
Dog die wat verder sien, die weten, dat wij in windig weer geen dauw en konnen hebben. Dea) jonge Alen nu als het windig weer is, houden haar diep int water46), en hoe warmer weder datb) het is sonder wint, hoe meerder de op gedrevene vogt sal neder daalen, die wij dauw noemen. De jonge Alen die met warm weder loopen of swemmen, en haar begeven inde groente47), ontrent de superfitie van het water, sullen na alle aparentie tusschen het gras, vande op malkanderen leggende sooden aarde in kruijpen, of swemmen48), en dit sal na alle aparentie, de voorteelinge vande Alen genaamt werden. +Ik hebbe int begin vande maant maart Paling genomen, die weijnig dagen daar te vooren gevangen was, ende deselvige aan dat deel op gesneden49), daar de excrementen geloost werden, welke plaats bij de Visschers, en Gemene Man, de Navel genaamt werd. Om te sien, of ik daar ontrent, eenig deel soude vinden, die men de naam van Baar-moeder soude konnen geven, om dat bij mijn vast stond, dat de Ael en Paling, der selver jongen in haar lighaam dragen, gelijk veel Visschen doen, als Haijen, Bruijn-vis, Bontvis50), Wal-vis enz: dog ik konde niet51) sien, het geene nooterens waardig was, als alleen, dat ik een soort van roode stoffe52), die ontrent de soo genoemde navel leijt, welke stoffe men Navel-bloet53) noemt, waar in ik een holligheijt vernam54). Ik snede het soo genoemde Navel-bloet van vier distincte Palingen, over dwars ontstukken, en ik drukte uijt het selvige een weijnig vogt die ik observeerde, en sagc) verscheijde maal, dat door de deeltgens bloet, die het selvige root maken, en welk bloet onder de uijt gedrukte stoffe was, op twee à. drie bijsondere32) plaatsen, een weijnig beweginge geschiede. Ik spande alle mijn kragten in, om de oorsaak van de meer als gemene beweginge, die in het bloet geschiede, na te spueren, en sag eijntelijk tot drie distincte reijsen, dat het levende Dierkens waren, sijnde van soo danige groote en uijt gestrektheijt, als de groote van een deeltge bloet, die het selvige root maakt. | |||||||||
But those who see a little further know that we cannot have dew in windy weather. Now the young Eels, when the weather is windy, remain deep in the water16), and the warmer the weather, without any wind, the more the moisture that is sucked up, which we call dew, will fall. The young Eels, which in warm weather crawl or swim and make their way into the green plants near the surface of the water, to all appearance will crawl or swim between the grass of the sods lying on each other17), and this to all appearance will be called the generation of Eels. +In the early part of the month of March I took an Eel which had been caught a few days before, and I cut it up in that part where the excrements are discharged (which part is called the Navel by the Fisherman and the Common People), in order to see whether I could find thereabouts any part which might be given the name of Womb, because I was convinced that Eels carry their young in their bodies, as do many Fishes, such as Sharks, Porpoises, ‘Tumblers’18), Whales, etc.; but I could see nothing that was worth noting, except a kind of red matter, which lies near the so-called navel, which matter is called Navel Blood19), in which I perceived a cavity. I cut the so-called Navel Blood of four different Eels crosswise to pieces, and I pressed a little moisture from it, which I observed, and I saw several times that there was some movement in two or three different places in the particles of the blood which make it red, which blood formed part of the pressed-out matter. I did my utmost to investigate the extraordinary movement that took place in the blood, and I finally saw on three different occasions that it was due to living Animalcules, which had the same size and volume as a particle of the blood which makes it red. | |||||||||
Dese geseijde Dierkens waren van een ende deselvige groote, en haar maaksel was, als of vier à. 5. lange deeltgens voort quamen, uijt het midden van een kleijn lighaam. Aan het eijnde van dese lange deeltgens waren deselve wat dikker, hare beweginge waren door gaans11) met een omwentelinge55). Welke dierkens ik niet in eene Paling, maar verscheijde malen hebbe ontdekt, en ten ware56) de geseijde Palingen, eenige uren daar te vooren in een ton daar geen water in was hadde gestaan, en ook int afhalen van haar vel, geen water was gebruijkt geweest, en uijt de Paling bij mij soo droog sijnde, het soo genoemde Navel-bloet was gesneden, ik soude gedagt hebben, dat de verhaalde dierkens bij geval57), uijt het water af komstig hadden geweest. Naderhand heb ik die soort van Dierkens, in het soo genoemde Navel-bloet, van verscheijde Alen gevonden. Dog het is mij wel te vooren gekomen58), dat ik geen Dierkens in het navel-bloet heb konnen ontdekken, hoe naarstig ik ook toesag. Vorders ging ik ondersoeken, diea) stoffe die men Navel-bloet noemt, en sag dat deselvige, als men die aan kleijne deelen van een scheijde, bestond uijt doorschijnende deelen, die door gaans24) beset waren met rondagtige deelen van verscheijde grootheden, ende welke weder bestonden uijt kleijnder ronde deelen, dese deelen hadden een bruijn roode59) Couluer, soo dat mij hier bleek dat het geene men navel-bloet noemt, gans geen gelijkenis na bloet heeft. +Ontrent vijf à. ses weken na de verhaalde observatien, sijnde inde Maant April, ondersogt ik weder verscheijde Alen, als wanneer ik aan eenige konde bekennen60), dat deb) plaats, alwaar de excrementen geloost werden, dat61) men als hier vooren is geseijt, de Navel noemt, twee distincte openingen waren, die seer digt bij den anderen34) geplaast lagen, soo dat ik mij doen vast in beelde62), dat de onderste opening, de welke de kleijnste was, een Teel-lid was63). | |||||||||
The said Animalcules had one and the same size, and it looked as if four or five long particles came forth from the centre of a small body. These long particles were a little thicker at the end, and their movement was generally by turning about20). I discovered these animalcules not just in one Eel, but in several, and if the said Eels had not, for some hours previously, been in a barrel in which there was no water, while no water had been used when they were skinned, and the so-called Navel Blood had not been cut out by me from the Eel that was dry, I should have thought that the said animalcules had originated accidentally from the water. Later on I found this sort of Animalcules in the so-called Navel Blood of several Eels. But it has indeed befallen to me that I could discern no Animalcules in the navel blood, however diligently I looked. Furthermore I began to examine the matter which is called Navel Blood, and I saw that, when one divided it into small particles, it consisted of transparent parts, which were covered all over with roundish parts of several sizes, which in turn consisted of smaller round parts. These parts had a dark red Colour, so that here it became evident to me that what is called navel blood does not resemble blood at all. +About five or six weeks after the said observations, which took place in the Month of April, I again examined several Eels, and then I could see in some of them that in the place where the excrements are discharged, which, as said heretofore, is called the Navel, there were two distinct openings which were placed very close together, so that I became firmly convinced that the lower opening, which was the smaller one, was a Reproductive Organ21). | |||||||||
Dit ontdekt hebbende, drukte ik met de Vinger, digte aana) het Teel-lid van verscheijde Alen, en onder andere trof ik er een aan, uijt welkers Teel-lid, na mijn oordeel64) een seer dikke en taeije, dog weijnige vogtigheijt quam. Dese stoffe spreijde ik van malkanderen, en ik bragt die voor het vergroot glas, en konde als doen seer naakt65) sien, dat het dierkens waren, die met het maaksel vande Ael, soo in lengte, als in dikte, over een quamb), schoon de selvige na mijn oordeel wel vijftig maal dunder als een hairc) van mijn hooft waren66). Dese Dierkens, die ik in een seer kleijne quantiteit stoffe sag leggen, waren meer dan hondert int getal. Dus verre vinde ik mijne aanteekeningen, die ik over twee jaren67) daar van op het papier hebbe gestelt. Na welke tijd, ik niet alleen verscheijde observatien hebbe gedaan, maar ik hebbe ook veel maal de Visschers, en Ael verkoopers, aangesprooken, om uijt haar te verstaan, wat ondervindingen sij mogten hebben ontrent de Voorteelingen vande Alen. Onder dese Menschen vonde ik er twee die oordeelden datse voort teelden, en tot bevestinge bragten sij de volgende redenen voort. +Ontrent inde maant Meij vintmen kleijne roode wormkens inde darmen vande Ael en Paling, en die wormkens (seijden sij) worden Ael en Paling68). Dog alsoo ik veel maal soo danige wormkens, niet alleen uijt de darmen vande Ael en Paling, hadde gehaalt, maar dat ik ook te gelijk die wormkens hadde ontledigt, ende gesien, dat die wormkens selfs69), een groote menigte van wormkens in haar lighaam hadden, en dat over sulks die wormkens selfs bij inlijvinge voorteelden70), soo heb ik soo danig seggen mede moeten ver- | |||||||||
Having discovered this, I pressed with my Finger near the Reproductive Organ of several Eels, and among them I came across one from whose Reproductive Organ, as I thought it to be, there issued a very thick and tough fluid, but only a small amount. I spread this substance out, and I put it before the magnifying glass, and then I could see quite clearly that it contained animalcules which had the same structure as the Eel, both in length and in thickness, although they were in my opinion quite fifty times thinner than a hair from my head22). These Animalcules, which I saw lying in a very small amount of matter, numbered more than one hundred. Thus far I find my notes, which I committed to paper about this subject two years ago23). Since that time I not only made several observations, but I also frequently spoke to the Fishermen and Eelmongers, to learn from them what experience they had concerning the Procreation of Eels. Among these People I found two who thought they multiplied, and in confirmation of this they advanced the following reasons. +Around the month of May small red worms are found in the intestines of the Eel, and those little worms (they said) become Eels24). But since I had on many occasions not only taken such little worms from the intestines of the Eel, but had also at the same time dissected those little worms and seen that they themselves had a great many little worms in their body and that, moreover, those little worms themselves brought forth young | |||||||||
werpen, te meer om dat ik onder vond71), dat dese wormkens haar seer vast hegten, inde darmen vande Ael en Paling, om niet met de Chijl, die uijt de darmen als excrementen gestooten werden mede souden uijt gedreven werden72). In somma, men moet dese kleijne wormen, voor een ongediert73) der Darmen, vande Ael en Paling aan nemen, gelijk wij doen74), de wormen die inde Darmen van verscheijde dieren gevonden werden75). Vorders heb ik ook, soo inde darmen vande Ael en Paling ontdekt, een soort van veel langer wormen, die plat, seer dun, en welkers lighamen met uijt nemende veel leden waren versien. Dese laaste wormen waren witagtig, soo dat deselvige met het bloote oog niet wel te bekennen waren. Deselvige waren soo vast inde darmen gevest, dat ik die selde daar van konde nemen, als76) met het ontstukken breken van hare lighamen. Ik stelde dat deel dat ik voor het hooft aan sag, en waar mede het inde darm gevest was, voor het vergroot glas, om te ontdekken, de oorsaak van der selver vast houdentheijt, inde darmen vande Ael en Paling, en ik sag met verwondering, de menigvuldige haakagtige deelen, waar mede dit in gebeelde+ hooft77), rondomme beset was, als hier met fig: 1. ABCD. werd aan gewesen. Sijnde EAD. een kleijn gedeelte van het lighaam. Dog wanneer ik daar na inde winter, of wel inde maant van februarij, weder de darmen vande Aela) doorsogt, sag ik dat dese verhaalde wormen, seer kort in een gekrompen lagen, en als doen bereijkte deselvige geen tiende deel vande lengte, als die ik daar te vooren gesien hadde78),b). Ik hebbe ook verscheijde maal gesien, dat wanneer als ik dese Wormkens ongequest vande darm konde aftrekken, dat dan de Dierkens het hier vooren verhaalde haakagtige deel, in haar lighaam bragten, ende het selvige met een | |||||||||
alive25), I had to reject this statement, the more so because I discovered that these little worms attached themselves very firmly to the intestines of the Eel, in order not to be ejected along with the Chyle which is ejected from the intestines with the excrements. To sum up, these little worms must be regarded as parasites in the Intestines of the Eel, as we do with the worms which are found in the Intestines of different animals26). I have furthermore discovered in the intestines of the Eel a sort of much longer worms, which were flat and very thin, and whose bodies were furnished with an extremely large number of sections. These latter worms were whitish, so that they could not easily be perceived with the naked eye. They were attached so firmly to the intestines that I could rarely take them therefrom, except by breaking their bodies to pieces. I placed the part which I took to be the head and by which it was attached to the intestine before the magnifying glass, in order to discover the cause why it was attached so firmly to the intestines of the Eel, and I was astonished to see the multifarious hook-like parts with which this part I supposed+ to be the head was covered all over, as shown here in fig. 1, ABCD, EAD being a small portion of the body. But when afterwards in the winter, or perhaps in the month of February, I again examined the intestines of the Eel, I saw that the said worms were very short and doubled up, and they then reached not one-tenth of the length I had seen there previously27). I have also seen several times that when I could pull these little Worms away intact from the intestine, the Animalcules brought the aforesaid hook-like | |||||||||
dun huijtge bedekten, waar door de huijt op ijder haakagtig deel, met een ronde verheventheijt uijt puijlde, het welke geen onaangenaam gesigt79) veroorsaakten, om dat alle de verhevenheden in seer geschikte ordre, en int verbant geplaast lagen80). De verhaalde Wormkens soo kort in een gekrompen sijnde, als hier vooren+ is geseijt, soo vertoonde deselvige in ons bloote oog als fig: 2. Vorders heb ik in gedagten genomen, of de Ael en Paling niet wel inde winter mogten voor teelen, gelijk veel visschen doen, te meer, omdat ik op dat deel, dat ik hier vooren heb verhaalta), voor een Teel-lid hadde aangesien, sedert de voor geseijde tijd, veel maal aan verscheijde Alen en Palingen hadde gedrukt, dog mijn genoegen niet gevonden81). Omme mijn selven hier inne te voldoen82), hebbe ik aan twee verscheijde Visschers last gegeven, dat bij aldien het quam te geschieden, dat sij inde winter Alen quamen te vangen, mij die souden brengen, gelijk83) den eenen inde maant van feb. 1691. mij Alen bragt, vande geene die onder het ijs waren gevangen. +Dese Alen snede ik ontstukken, op dat der selver beweginge mij niet hinderlijk soude wesen, en in dit doen avanceerde84) ik soo verre, dat ik mij der selver Baar-moeders konde voor de oogen stellen85). Ik door sogt de Baar-moeders soo veel als het mij doenlijk was, en ik vonde in eenige niet dan seer kleijne ronde bolletgens, een weijnig grooter als de bolletgens sijn, die het bloet root maken. In andere Alen sag ik dat die deelen een weijnig lang rond waren, als met+ fig: 3. werden aan gewesen. | |||||||||
part into their body and covered it with a thin pellicle, in consequence of which the skin on each hook-like part bulged with a round elevation, which made a pleasant sight, because all the elevations were very neatly arranged side by side28). The said little Worms being so short and doubled up as said hereinbefore,+ they appeared to our naked eye asin fig. 2. I further considered whether the Eel might not multiply in winter, as many fishes do, the more so because since that time I had frequently pressed on the part mentioned heretofore (which I had taken to be a Reproductive Organ) in several Eels, but had not found what I had hoped to find. In order to gain certainty about this, I gave instructions to two different Fishermen that if they should catch Eels in the winter, they should bring them to me, and accordingly in February 1691 one of them brought me Eels from among those that had been caught under the ice. +I cut these Eels to pieces in order that their movements should not cause me any inconvenience, and I went on with this until I could see their Wombs29). I examined the Wombs as well as I could, and I found in some of them nothing but very small round globules, a little larger than the globules which make the blood red. In other Eels I saw that those parts were somewhat oval, as shown in+ fig. 3. | |||||||||
In andere Alen haar Baar-moeders ontdekten ik deelen die de figuur van+ 4. hadden. Andere Alen, hadden in haar Baar-moeders deelen, die verder in+ lengte waren uijt geset, en welke de figuur van 5. hadden: dog in verscheijde andere Alen en Palingen, haar Baar-moeders, en konde ik niet51) bekennen. Alsoo ik mij nu sekerlijk in beelde86), dat alle de verhaalde deelen, die ik+ uijt de Baar-moeders hadde genomen, en die met fig: 3. 4. ende 5. sijn aan gewesen, tot volkome Alen en Palingen, souden geworden hebben, soo heb ik aan een Vis-verkooper, ende te gelijk ook een Ael-vanger last gegeven, dat hij mij van week tot week (soo lang ik hem geen verbot87) dede) eenige van sijn vers gevangen Aela) en Palingen, aan mijn huijs soude brengen, en hebbe eijntelijk waar genomen, dat de verhaalde deelen, volkome88) kleijne Alen wierden. Want ik ontdekte nu, dat de ronde bolletgens van tijd tot tijd, in lengte toe namen, tot dat die eijntelijk de figuur, van een jonge volmaakte Alen hadden aan genomen. Want ik haalde soo nu als dan, uijt de Baar-moeders vande Alen, een uijt nemende groot getal van kleijne Alen, die ik bij den anderen34) sag leggen, in een dunne heldere vogt en welke Alen soo volmaakt waren, als of wij kleijne Alen voor ons bloote oog sagen89). Dit was geen kleijn vermaak voor mij te aanschouwen, eensdeels, om dat ik na soo veel onvermoeijden arbeijt, eijntelijk, de voorteelinge vande Ael en Paling hadde ontdekt, ander deels, om dat de Menschen de mont gestopt waren, die veel maal agter mijn rugge quamen te seggen, dit volgende. Terwijl90) hij de Voorteelinge van alle de Dieren soekt vast te stellen, laat hij ons eens bewijsen, hoe de Alen voort teelen. Ik hebbe het gesigt van dese jonge volmaakte, en ongeboore Alen of Palingen, schoon die wel vijftig maal dunder waren, dan een hair van ons hooft91), als hier vooren nog een maal is geseijt, voor mij niet alleen willen behouden, maar dat selvige mede gedeelt, aan eenige mijne goede bekende, | |||||||||
In the Wombs of other Eels I discovered parts which had the shape of+ fig. 4. Other Eels had parts in their Wombs which were more elongated and+ which had the shape of fig. 5, but in the Wombs of several other Eels I could detect nothing. Since I was firmly convinced that all the said parts which I had taken from+ the Wombs and which are shown in figs 3, 4, and 5 would have grown into adult Eels, I ordered a Fishmonger who was also an Eel-Fisher to bring to my house every week (until I told him to stop) some of his freshly caught Eels, and in the end I observed that the said parts became adult little Eels. Indeed, I now discovered that the round globules gradually increased in length until they had finally assumed the shape of young perfect Eels. Indeed, now and then I took from the Wombs of the Eels an extremely large number of little Eels, which I saw lying together in a thin, clear fluid, these Eels were as perfect as if we saw little Eels before our naked eye30). This was no small pleasure for me to contemplate, on the one hand because, after so much indefatigable work, I had at last discovered the procreation of the Eel, and on the other hand because it silenced the People who would often say the following behind my back: Since he seeks to establish that all Animals are procreated, let him demonstrate to us how Eels are procreated31). I did not wish to keep to myself the sight of these young, perfect, and unborn Eels, although they were quite fifty times thinner than a hair from our | |||||||||
die haar92) verwonderde, dat sulke kleijne schepsels soo een volmaakheijt hadden. Dog het geene daar over ik verstelt stond, dat was, dat ik soo weijnig Alen of Palingen opende, waar in ik volmaakte Aeltgens ontdekte, hoe wel ik veel bijsondere32) observatien te weeg bragt, ende veel Alen alleena) om te besien genomen hebbe, ende ontledigt hebbende, die weder gaf om te verkoopen. Want of ik schoon93) mijne observatien vervolgde tot inde maant Augustij, soo en vorderde ik in mijne observatien niet, en of ik mij al in beelde, dat de ongeboore Aeltgens soo kleijn sijnde, als hier vooren is geseijt, uijt de Baar-moeders wierden gestooten, soo en was ik nog al niet te vreede, om dat ik oordeelde dat ik meerder Alen en Palingen, van de geene die ik ontledigt hadde, most vernomen54) hebben, in welkers Baar-moeders volmaakte jonge Alen waren. Gelijk nog int begin vande maant October, als wanneer ik weder twaelf Palingen nam, daar ik meest alle de Baarmoeders van opende, en maar een onder die vond, in welkers Baar-moeder ik volmaakte jonge Palingen ontdekte. In andere sag ik wel, dat de deelen die tot jonge Palingen souden geworden hebben, in lengte waren toe genomen, dog in andere vernam ik gans niet51). Nu was ik al soo verre gekomen, dat wanneer ik maar als met het bloote oog, de Baar-moeders quam aan te sien, ik wel oordeelen konde, of inde selvige jonge Alen waren: Want als sulks is, soo sijn de Baar-moeders meer als gemeen94) op gespannen, ende de ongeboore Alen leggen dan in een heldere vogt95), en hoe menige Ael en Paling ik heb ontledigt, daar de volmaakte ongebooreb) Alen of Palingen in waren, soo en hebbe ik niet konnen sien, dat de jonge ongeboore Alen of Palingen haar beweegden96). Onder alle de Alen en Palingen, die ik inden jare 1691. hebbe geopent, ende de Baar-moeders doorsogt heb ik er twee gevonden in welkers Baar-moeder den eenen twee, ende den anderen een levende schepsel gevonden97),+ die de gedaante hadden van fig: 6. ABCD. Desec) Dieren hadden lange halsen, als met fig: 6. ABD. werd aan gewesen, die sij door gaans inhaalden, en uijt staken, als ook mede haar hals met een bogt, soo na B. als na D. bogen, sonder dat die dieren haar konden verplaatsen, als ik deselvige uijt de Baar-moeder hadde genomen, en op een schoon glas waren geleijt. Voor aan der selver hooft was een opening, als hier met fig: F.d) is aan gewesen, en soo danige opening hadde het mede in sijn lighaam, als met E. is aangewesen. Dese Dieren | |||||||||
head32), as stated heretofore, but I communicated it to some of my acquaintances, who were amazed that such small creatures were so perfect. But what perplexed me was that I opened so few Eels in which I discovered perfect little Eels, although I made many different observations, and took many Eels merely to examine them, and after having dissected them gave them back to be sold. For although I continued my observations well into the month of August, I made no progress in my observations, and although I was convinced that the unborn little Eels, being as small as said heretofore, were ejected from the Wombs, I was not yet satisfied, because I thought that I ought to have seen more Eels from those which I had dissected whose Wombs contained perfect young Eels, likewise in the early part of October, when I again took twelve Eels, nearly all of whose Wombs I opened, I found among them only one in whose Womb I discovered perfect young Eels. In others I saw indeed that the parts which should have become young Eels had increased in length, but in others again I found nothing at all. By this time I had already got to the point where, even if I merely observed the Wombs with the naked eye, I was able to tell whether there were any young Eels in them. For if this is the case, the Wombs are distended more than usual and the unborn Eels then lie in a clear fluid33), and however many Eels I have dissected in which the perfect unborn Eels were present, I have not been able to see that the young unborn Eels were moving34). Among all the Eels which I opened in the year 1691 and whose Wombs I searched I found two; in the Womb of one I found two and in the Womb of the+ other one living creature, which had the shape of fig. 6, ABCD. These Animals had long necks, as shown in fig. 6, ABD, which they continually drew in and stuck out, while they also bent their neck in a curve both to B and to D, without these animals being able to shift about, when I had taken them out of the Womb and laid them on a clean piece of glass. On the front of their head there+ was an opening, as shown here at F [in fig. 7], and it had another such opening | |||||||||
waren niet grooter als een grof sand98), en bleven naar advenand hare groote, lang int leven. Naderhand heb ik inde Baar-moeder van een Ael, vier soo danige dierkens gevonden99). Wanneer ik mijne gedagten verder liet gaan, op de voorteelinge vande Alen, quam mij te binnen, dat ik veel maal kleijne jongens, des somers inde stadts gragten, met de stokkena) inde groente47) die inde stil staande wateren groeijen, heb sien steken, als wanneer sij dan de stokken om draeijen, waar door dan veel groente om de stok gewonden werd, die sij dan met de groente op het land trekken, en in dit doen, verscheijde kleijne Aeltgens op het land brengen, dat100),b) ik dan gesien hebbe, datc) onder sulke seer kleijne Alen, veel der hande grootheden waren, waar van eenige in kleijnheijt uijt staken, dat wij in andere soorten van Visschen, die haar jongen uijt kuijt voortkomen, noijt en sullen sien, ditd) heeft mijn gedagten nog meer versterkt, dat de Alen en Palingen, niet op eene tijd, of in eene maant voortteelen101). Ik hebbe een gedeelte van een Paling laten af teijkenen, om of102) daar daare) eenige Heeren waren, die lust hadden, dese mijne ontdekte voorteelinge vande Alen, na te volgen103). +Fig: 7. ABCDE. vertoont een stukje van een Ael, waar van ABC. dat datf) deel is, dat na het hooft gestrektg) leijt, ofte afgesneden is, ende met B. werd aan gewesen, een gedeelte vande darm vanden Ael. ende met F. werden aan gewesen, twee ronde deelen, die men in alle Alen, soo klaar104) niet en komt te sien, als die hier af gebeelt sijn, want om den Teijkenaar die voor de oogen te stellen, heb ik uijt veele Alen, soo danig een uijt gekoosen, waar aan die deelen klaar te bekennen waren. +Na dat den Teijkenaar het gedeelte vanden Ael als fig: 7. hadde voor de oogen gestelt, heb ik in ijder vande twee openingen inde geseijde fig: 7. met F. aangewesen, spelde gesteken, als fig: 8. met GK. ende HI. werden aan gewesen, sijnde de spelt HI. in het lid gesteken, al waar de excrementen geloost werden, ende de spelt GK. is in het Teel-lid gesteeken, welk laaste lid, mede na de staart toe geplaast105) staat, gelijk in alle soort van Visschen te sien is63). | |||||||||
in its body, as shown at E. These Animals were no bigger than a grain of coarse sand35) and, considering their size, remained alive for a long time. Afterwards I found four such animalcules in the Womb of an Eel36). When I let my thoughts dwell further on the procreation of Eels, it occurred to me that during summer in the town's canals I have often seen little boys pushing sticks into the green stuff that grows in stagnant waters, and that when they turn the sticks round, a good deal of green stuff is wound about the stick, which they then pull ashore together with the green stuff; and in so doing, they bring ashore several small Eels. And I remember I then saw that among these very small Eels there were many sizes, some of which were exceedingly small, a thing which we never see in other species of Fishes, whose young are generated from roe. This has confirmed me even more in my conviction that Eels do not multiply at one particular time, or in one and the same month37). I caused a portion of an Eel to be drawn, in case there should be any Gentlemen who wished to follow up this discovery of mine of the procreation of Eels. +Fig. 7, ABCDE, shows a small piece of an Eel, of which ABC is the portion which is extended towards the head, or has been cut off, and B represents a portion of the Eel's intestine, and F represents two round parts, which one cannot see in all Eels as clearly as they are illustrated here, for in order to show them to the Draughtsman, I selected from many Eels one on which those parts could be clearly discerned. +After I had shown the part of the Eel shown in fig. 7 to the Draughtsman, into each of the two openings represented at F in the said fig. 7 I stuck pins, as represented in fig. 8 at GK and HI, the pin HI being inserted into the organ where the excrements are discharged, and the pin GK being inserted into the Reproductive Organ, which latter is also placed towards the tail, as can be seen in all sorts of Fishes21). | |||||||||
Wijders heb ik het gedeelte vande Ael, alsa) hier vooren aan gewesen, op gesneden49), met die omsigtigheijt, op dat met het op snijden, de Baar-moeder+ mogt ongeschonden blijven, als hier fig: 9. alwaar met OL. werd aan gewesen, een kleijn gedeelte vande darm, dat aan O. is afgesneden, als wanneer+ ik mij bereijt hebbe, een glase spuijtge fig: 10. RQT.b) dat ik gevult heb met quiksilver, als wanneer ik het dunste vande spuijt gebragt heb, inde Baar-moedersopening,+ fig: 8. met K. aan gewesen, als wanneer ik aan de pompstok fig: 10. aan V. was drukkende, en spatte106) alsoo de quiksilver inde Baar-moeder op dat door sulk doen, de Baar-moeder (daar anders weijnig stoffe in was) sig aan alle kanten, soude komen uijt te setten, ende daar door den Teijkenaar+ klaar voor de oogen te doen komen, als hier fig: 9. met LMN. werd aan gewesen. Met welk in spatten, een Bolletge quiksilver uijt de Baar-moeder quam loopen, en bleef aan de opening van het selvige aan klevenc), ofte aan hangen, het welk den Teijkenaar mede heeft aan gewesen, als hier met fig: 9. met D. is afgebeelt107). De stoffe hier vooren verhaalt, die den Gemene Man, Navel-bloet noemt, werd fig: 9. met MT. aan gewesen. +Men heeft ook, als met verwondering, tot mij komen seggen, dat sij, sood) vande markt komende, hadden gesien, dat de Alen kuijt in haar lijf hadden, ende108) daar uijt hadden sien halen. Dog dit seggen en quam mij niet vreemt voor, na de maal ik al over veel jaren109) hadden gesien, dat de Alen, in die tijd110), dat de Rivier-vis haar kuijt schiet, wierden gevangen, der selver darmen vol kuijt waren: en het is bij veele hier te lande bekent, dat de Alen de kuijt van Visschen voor spijs gebruijken, en over sulks groote schade onder de Visschen doen, en voornamentlijk aan de kuijt van Baars en Snoek, om dat de kuijt van die Visschen in het schieten, als kettings gewijse aan malkanderen blijft hangen, daar38) integendeel de kuijt greijnen111) van Brasem, en Voorn, niet vast aan een blijven, en welke laast[e] Visschen, haar kuijt tusschen de | |||||||||
Furthermore I cut open the part of the Eel indicated hereinbefore, with such caution that the Womb should remain intact during the cutting operation,+ as here in fig. 9, where OL represents a small portion of the intestine, which has been cut off at O. After this I prepared for myself a small glass syringe,+ fig. 10, RQTa), which I filled with mercury, after which I inserted the thinnest+ part of the syringe into the opening of the Womb, shown in fig. 8 at K, upon which I pressed the piston at V in fig. 10, and thus injected the mercury into the Womb, in order that, by this method, the Womb (in which for the rest there was very little material) might be able to distend on all sides, thus becoming+ clearly visible to the Draughtsman, as is shown here in fig. 9 at LMN. As I injected the mercury, a small Globule of it flowed out of the Womb and stuck or adhered to its opening, which the Draughtsman has also shown, as illustrated here in fig. 9 by D38). The stuff described heretofore, which the Common People call Navel Blood, is shown in fig. 9 at MT. +People have also come to tell me, as if being surprised, that having just come from the market, they had seen that Eels had roe in their bodies, and that they had seen it being taken out. But this remark did not appear strange to me, since I had already seen many years ago that when Eels were caught at the time when the River Fish spawn, their intestines were full of roe; and it is known to many people in this country that Eels use the roe of Fishes as food and thus do great damage to Fish, and principally to the roe of Perch and Pike, because the roe of these Fishes, during spawning, continues to hang together like a chain, whereas on the contrary the grains of roe of Bream and Roach do | |||||||||
liesen112) en biesen schieten, ende al daar veel blijft aan kleven, waar door de Alen, soo danige kuijt-deelen soo niet en konnen verslinden, als van de andere vissen. Soo dat ik veel maal in gedagten heb genomen, of de verslinding die de Alen aan de kuijt vande Baars en Snoek komen te doen, niet wel oorsaak mogt sijn, dat wij soo weijnig Baars en Snoek hebben, in vergelijkinge vande voorn en brasem113). +Na dat ik mijne aan merkingen, dus verre op het papier hadde gestelt, komt mij ter hand seker Authuura), waar in ik ijets soek het geene ons land niet eijgen is114), in welk doen115) mij onder andere voor komt, de voor teeling van verscheijde ongedierte116), waar van onse Gemene Man met beter oordeel soude spreeken, soo dat ik een besluijt most maken, dat dien Authuura) sijn stellinge117) van voorteelinge, niet bij ondervindinge118) hadde, maar dat hem dien aan gaande, alleen bij vertellingen, van die geene, die de bequaamheijt niet en hadde, omme de voorteelinge na te spueren, ofte ook wel niet onder sogt hadden, hem, Authuura) soo wat wijs gemaakt, of vertelt was. Want soo wij stellen119) datter uijt slik of modder, dat op de gront vande Moerassen of slooten leijt, kik-vorssen werden voortgebragt, soo soude stel ik vast36), alle soo danige kik-vorssen, niet van een ende deselvige maaksels konnen sijn, want op de eene plaats vande sloot, soude de stoffe leggen, tot maaksel van hoofden, en op een andere plaats soude weder leggen stoffe tot groot makinge van beenen, en dit soo sijnde, soo soude wanschepsels van kik-vorssen, moeten voortkomen, en onmogelijk soude de stoffe alle de deelen, die aan een kik-vors vereijst werden, konnen uijt leveren, ofte mede deelen, ende dat ter plaatse, daar soo een kik-vors gemaakt wierd. Daar120) nu het Manneke en Wijfke versamelt sijnde, het wijfken eijeren leggende, uijt de eijeren wormkens voortkomende, die grooter werdende, de gedaante vande kik-vors aan nemende, als in een van mijne voor gaande brieven breder is geseijt121). | |||||||||
not hold firmly together. And the latter Fishes spawn among the float-grasses and the rushes39), and a good deal of it sticks there, in consequence of which the Eels cannot devour these grains of roe as easily as those of other fishes. I have therefore often wondered whether the Eels' devouring of the roe of the Perch and the Pike may not be the reason why we have so few Perches and Pikes, in comparison with roaches and breams40). +After I had put my notes on paper thus far, I chanced upon a certain Author, in whose book I sought something which does not occur in our country, and while I was doing this, I came across, among other things, the procreation of several small animals, about which our Common People would speak with better judgment, so that I was bound to conclude that this Author had not arrived at his theories about procreation through investigation, but that the Author had only been made to believe or been told something about it by someone who either did not have the ability to investigate procreation or who had not investigated it. For if we assume that frogs are generated from slime or mud lying on the bottom of Swamps or ditches, I assert that these frogs could not all have one and the same structure, for in one spot of the ditch there would lie the material for the making of heads and in another spot again there would lie material for the growing of legs; and this being so, monstrosities of frogs would be bound to be generated, and the material could not possibly yield or supply all the parts that are required in a frog, and I assert that in the spot where such a frog is made, there, the Male and Female having mated, the female lays eggs and little worms come out of the eggs, which, as they grow, assume the shape of a frog, as was described in greater detail in one of my previous letters41). | |||||||||
Vorders seijt dien Authuer, dat als men Aels-vellen, in een sloot werpt, dat uijt die vellen jonge Alen voortkomen122). Dat nu vande Aels-vellen, die men int water werpt, jonge Alen konnen voort komen, en wil ik niet ontkennen, dog niet na123) de meijninge van den Authuura), uijt eenige verrottinge vande Aels-vellen, maar op geen andere manier als op de volgende. Laten wij stellen, dat van twintig of meer Alen, die men het vel sal af halen, een vande selvige is, welkers jongen inde Baar-moeder, al soo verre gekomen sijn, dat die uijt de Baar-moeder gestooten werden. Wanneer men nu soo danigen Ael het vel aftrekt oft afstroopt, in welk doen men het vel dubbelt over het lighaam haalt, soo werd in dat doen, het lighaam vanden Ael, meer als gemeen94) gedrukt, door welke drukkinge, veelb) jonge Alen, uijt de Baar-moeders konnen gestooten werden, en nog meer als de huijt vande Alen aan de opening vande excrementen, en Baar-moeder, komt ontstukken te schueren, als wanneer124) men dan met de hand, of ook wel met het mes, een stuk vanden uijtgang, komt af te snijden, en dus nog meerder de Baar-moeder komt te parssen. Dese uijt gedrukte jonge Alen aan de vellen blijven125) hangen, ofte van binnen in het vel, dat met het afhalen om gekeert is, sijnde, en soo verre gekomen wesende, dat die uijt het water haar voetsel konnen trekken, indien dan dese vellen int water geworpen werden, in een nieuw gedolven126) sloot, soo konnen daar Alen van voort komen127). Wanneer wij soo ligt geloovig niet en waren, en veele saaken met een naeuwkuerig oog, en opmerkinge128) ondersogten, ik en twijfel niet, of men soude soo veel fabulen van voorteelinge, niet voor den dag brengen, als men nu wel komt te doen. Dog hoe klaar ik veele voorteelinge (die men geoordeelt heeft, dat uijt verrottinge sijn voort gekomen) aan den dag hebbe gebragt, soo sullen die egter10), bij eenige129) geen ingang hebben, na de maal veel menschen, met een voor oordeel sijn in genomen, en aan die oude dwalingen blijven hangen, namentlijk, dat veel ongedierte116, uijt verrottinge voort- | |||||||||
Furthermore this Author says that when one throws Eel Skins into a ditch, young Eels will be generated from those skins42). Now I do not mean to deny that young Eels can be generated from Eel Skins which are thrown into the water; but this does not happen, according to the opinion of the Author, by any putrefaction of the Eel Skins, but in none other way but the following. Let us assume that among twenty or more Eels which are skinned there is one whose young in the Womb have already reached the stage where they are ejected from the Womb. Now when one pulls or strips the skin off this Eel, so that the skin is doubled over the body, in this process the body of the Eel is pressed more than usual, by which pressure many young Eels can be ejected from the Womb, and even more so if the skin of the Eels happens to be torn to pieces at the opening of the excrements and the Womb, in which case one cuts off, either by hand or sometimes with a knife, a piece of the outlet, thus pressing the Womb even more. These young ejected Eels remain hanging on to the skins, or remain inside the skin which has been turned inside out during the skinning, and having got to the point where they can get their food from the water, Eels may be generated therefrom if these skins are thrown into the water of a recently dug ditch43). If we were not so credulous and examined many things with a watchful and attentive eye, I doubt whether people would proclaim so many fables about procreation as they now often do. But however clearly I have brought to light many examples of procreation (which have been thought to be caused by putrefaction), still they will not be accepted by some people, since many persons are prejudiced and stick to those old errors, namely that many small | |||||||||
komen. Maar soo miraculues130) als het ons soude toe schijnen, dat nu de hoender eijeren, en ander eijeren uijt boomen voort quamen, gelijk de vrugten doen, ende dat uijt soo danige eijeren, kiekens en ander gevogelte wierd voort gebragt131), soo miraculues130) soude het mij toe schijnen, dat eenig dier, uijt eenige bedervinge voort quam. Ik sal hier nog bij voegen, dat ik nu int laast van feb: 1692. weder agt soo Alen als Palingen, haar Baar-moeders hebbe geopent, en uijt een vande selvige+ de onvolmaakte schepsels, als met fig: 3. sijn, aangewesen, en uijt een tweede sag ik de schepsels als met fig: 4, sijn aangewesen, ende in een derde, sag ik de schepsels als meta) fig: 5. sijn aangewesen. Vande andere was niet51) te seggen, het geene noterens waardig was. Nader hand heb ik op verscheijde tijden, veel Palingen ontledigt, ende de Baar-moeders door sogt, en hebbe de volmaakte kleijneb) uijt deselve gehaalt, en die verscheijde malen in kleijne glaasjens op geslooten om die aan bijsondere32) liefhebbers te konnen vertoonen, maar wanneer ikc) die maar een weijnig tijd, in glase buijsjens waren op geslooten geweest, sakten die na de gront, om dat die wat swaarder waren, dan de vogtigheijt daar sij in lagen, en welke vogtigheijt bij mij was vermengt, met gemeen94) water, op dat ik die des te beter soude konnen bekennen, en sakten dus soo over hoop132) op malkanderen, dat geen nette figuur daar aan te bekennen133) was, en daar benevens verminderde haar lighaam van tijd, tot tijd134), en wanneer ik die uijt de vloeijbare vogt, daar sij in lagen uijt nam, en separeerde die van den anderen135) op een seer dun glaasje, droogden die soo irregulier in een, dat men gans geen figuur dat na een Aeltge geleek, daar aan konde bekennen. +Mijn Voornemen is wel geweest, omme vande Voorteelinge niet meer te spreeken, dog na de maal men mij veel maal heeft gevraegt, hoe de Wormen in 's Menschen lighaam komen, soo hebbe ik als noijt mijn gedagten daar op met ernst geset136), niet konnen antwoorden, en alsoo nu eenige dagen geleden, verscheijde Voorname Heeren mij quamen besoeken, en mij weder het boven geseijde vraagden, soo hebbe ik sedert die tijd, niet alleen mijn gedagten daar op laten gaan, maar ik hebbe ook de ingewanden van bijsondere32) | |||||||||
animals are generated by putrefaction. But just as it would appear miraculous to us that hen's eggs and other eggs should be produced from trees, as are fruits, and that from such eggs chickens and other birds should be generated44), so it would appear miraculous to me that any animal should be generated from any kind of putrefaction. I will here add that in the latter part of February 1692 I once more opened the Wombs of eight Eels, and from one of them I took the imperfect creatures+ shown in fig. 3, and from a second I saw the creatures shown in fig. 4, and in a third I saw the creatures shown in fig. 5. About the others nothing noteworthy could be said. Afterwards I dissected many Eels at different times, and I examined the Wombs; and I took from them the perfect little eels and enclosed them several times in small glass tubes, in order to show them to various interested persons, but when they had been enclosed only a short time in glass tubes, they sank to the bottom, because they were a little heavier than the fluid in which they lay, which fluid had been mixed by me with ordinary water, in order that I might discern them the better. And they thus sank on to each other so chaotically that no clear shape could be discerned in them, and moreover their bodies dwindled gradually. And when I took them out of the fluid in which they lay and separated them from each other on a very thin piece of glass, they dried up so irregularly that one could not discern in them any shape at all resembling a little Eel. +It was indeed my Intention not to speak about Procreation any more, but since I have often been asked how Worms get into a Man's body, never having given serious thought to it, I was unable to reply. And since a few days ago, several Distinguished Gentlemen came to visit me and again asked me the aforesaid question, since that time I not only turned it over in my mind, but | |||||||||
Visschen door sogt, en ik ben soo verre gekomen, dat ik mijn selven daar ontrent hebbe konnen voldoen137). Ik sal hier mede af breeken, ende onder des blijvena).
Hoogh Edele Heeren.
Hare Hoogh Edele onderdanige Dienaar
+P.S. Na het sluijten deses, bekome ik eenige Sprink-hanen, die ik ontledig, ende onder andere daar in soo veel bloet-vaaten kom te sien, dat men wel oordeelen soude, dat in een Menschen lighaam, soo veel bloet-vaaten niet en waren; en ik moet seggen, dat een groot Anatomicus met het bloote oog werkende, op verre na, soo veel bloet-vaaten, in een been van een Mensch, niet en soude konnen voor de oogen stellen, als ik wel kome te sien, op een kleijn gedeelte vlees, dat ik uijt het been van een Sprink-haan hebbe genomen, en daar benevens oordeel ik, dat de bloet-vaaten sig in sulke onbegrijpelijke menigte van kleijne takken verspreijen, dat wanneer een grof sand gedeelt was, in eenige duijsent milioenen van deelen, die deelen door soo danige takjens of vaatgens, niet souden konnen door gaan138). | |||||||||
I also examined the intestines of different Fishes, and I got so far that I was able to satisfy myself about it45). I will break off here, and meanwhile remaina),
Very Noble Sirs,
+P.S. After concluding this letter, I received some Grasshoppers, which I dissected, and I perceived therein, among other things, so many blood-vessels that one might think that there would not be so many blood vessels in a Man's body. And I am bound to say that a great Anatomist, working with the naked eye, would not be able to detect so many blood-vessels in a Man's leg as I perceived in a small portion of flesh which I took from the leg of a Grasshopper, and moreover I think that the blood-vessels branch into such an incredible number of small branches that if a grain of coarse sand were divided into some thousands of millions of particles, those particles could not pass through those small branches or vessels46). |
|