Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleding in Nederland 1813-1920 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleding in Nederland 1813-1920
Afbeelding van Kleding in Nederland 1813-1920Toon afbeelding van titelpagina van Kleding in Nederland 1813-1920

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.56 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

proefschrift
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/lifestyle


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleding in Nederland 1813-1920

(1991)–K.P.C. de Leeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

2. Theoretische achtergronden

2.1. Afbakening van de begrippen kleding, klederdracht, streekdracht, verzorging van het uiterlijk, kleedgedrag en mode

Als prelude op het theoretisch kader is in de onderhavige paragraaf plaats ingeruimd om de inhoud af te bakenen van zes in deze studie veel gebezigde begrippen, namelijk kleding, klederdracht, streekdracht, verzorging van het uiterlijk, kleedgedrag en mode. De invulling van deze termen loopt nogal uiteen, zowel onder wetenschappelijke auteurs als in het taalgebruik van alledag. Om spraakverwarring te voorkomen is het dan ook zinvol de lezer duidelijkheid te verschaffen omtrent de hier gebruikte interpretatie.

Onder ‘kleding’ wordt verstaan: alles wat een mens op, aan of om het lichaam kan dragen met de bedoeling zich op te sieren, indruk te maken of lijf en leden te beschermen.

De term ‘klederdracht’ had vroeger een ruime inhoud -namelijk datgene wat men aan kleding draagt-, doch wordt tegenwoordig gebruikt om traditionele, regionaal gebonden kleding aan te duiden. In deze studie wordt in het laatste geval de voorkeur gegeven aan de benaming ‘streekdracht’, die de eigenlijke lading van dit type kleding veel beter dekt. De term ‘klederdracht’ in de oude betekenis zal hier en daar opduiken in citaten uit publikaties uit de negentiende eeuw.

Het begrip ‘verzorging van het uiterlijk’ wordt gedefinieerd als: alles wat een mens doet om het lichaam te verfraaien en in een goede conditie te houden. Hieronder vallen dus niet alleen handelingen die als doel hebben de schoonheid van het lichaam te verhogen -zoals kappen van het haar, aanwenden van make-up, tatoeëren, parfumeren, plastische chirurgie-, maar ook activiteiten die de gezondheid bevorderen, zoals baden, (met mate) zonnen en sporten.

De kleding en de manier waarop iemands uiterlijk verzorgd is, bepalen samen de ‘uiterlijke verschijning’. Hiermee wordt de totale verschijningsvorm aangeduid, de buitenkant die iedereen die met deze persoon in contact komt, direct kan waarnemen.

‘Kleedgedrag’ is de manier waarop een bepaald individu of een groep individuen de uiterlijke verschijning vormgeeft. Hierbij gaat het niet alleen om de materiële kant van de zaak (welke kledingstukken worden gedragen, hoe het lichaam is verzorgd, etc.), maar vooral ook om de beweegredenen die tot de betreffende uiterlijke verschijning hebben geleid. Deze motieven zijn gedeeltelijk individueel van aard, maar worden ook deels door collectieven aangedragen (de samenleving als geheel, groepen). Te denken valt hier aan economische prikkels, waarden- en normenpatro-

[pagina 14]
[p. 14]

nen en (eventuele) sociale dwang die het individu bij de keuze van een bepaalde uiterlijke verschijning beïnvloeden. Kleedgedrag wordt hier opgevat als een aspect van sociaal handelen.

‘Mode’ komt van het latijnse ‘modus’, dat ‘wijze’ of ‘maat’ betekent. Het begrip mode wordt in deze studie in het verlengde daarvan gesitueerd: mode geeft de manier aan waarop mensen iets doen, zij normeert tot op zekere hoogte hun gedrag, opinies en voorkeuren. Mode beperkt zich niet tot het terrein van kleding en uiterlijk alleen, al komt zij daar in de moderne westerse samenleving het meest in het oog springend tot uiting, zo zelfs, dat men er in het dagelijks spraakgebruik toe neigt, mode en kleding haast als synoniemen te beschouwen. Echter, ook uiteenlopende zaken als woninginrichting, taalgebruik, de schone kunsten, de topics waarover men graag discussieert en de voorkeuren voor vrijetijdsbesteding zijn aan mode onderhevig.

Mode is hierboven beschreven als een manier van doen, een normering van het gedrag, het denken en het uiterlijk voorkomen. Dat er ook in het geval van kleding en zorg voor het uiterlijk sprake is van een zekere normering behoeft geen betoog. In de moderne westerse samenleving zal vroeg of laat vrijwel iedereen voor de mode zwichten: de ‘modernen’ doen dat snel en volledig, de ‘traditionelen’ laat en gedeeltelijk. Deze normering is niet alleen voor iedereen naspeurbaar aanwezig, maar wordt bovendien geëffectueerd door sancties. Iemand die de mode niet volgt en er ‘ouderwets’ of ‘buitenissig’ bijloopt, zal dat naar alle waarschijnlijkheid moeten bekopen met starende blikken, wijzende vingers, spottend gelach of honende opmerkingen! In sommige gevallen gaan de sancties op ‘ongepaste’ of ‘onaangepaste’ kleding nog verder: iemand kan er om gemeden worden, uit de kring gestoten worden of zelfs opgepakt worden door de politie (wanneer de zedelijkheid in het geding komt). Mode is dus op te vatten als een zede, een normering van gedrag waarop bij overtreding sancties staan.

Zoals de socioloog René König opmerkt kan men mode behalve als zede ook zien als stijl, met andere woorden: mode is niet alleen normering, maar ook vormgeving en expressieGa naar eind1.. Als stijl is mode een culturele graadmeter: door stijlwisselingen kan men tijdvakken onderscheiden en karakteriseren.

In het onderhavige werk zal mode meer als zede dan als stijl worden bekeken. Hier staan immers socio-culturele veranderingen centraal. Mode als stijl is meer een item voor kostuum- en kunsthistorische verhandelingen over kleding.

In beide optieken, als zede of als stijl, is mode aan verandering onderhevig. Wanneer het overkoepelende waarden- en normensysteem van een samenleving onder druk komt te staan (door externe oorzaken, zoals bijvoorbeeld verovering, of door interne, zoals bijvoorbeeld sociale onrust) zal de mode als zede daardoor een andere wending nemen, maar zal ook de vormgeving, de stijl, een wijziging ondergaan. Mode zal weinig veranderen in een traditioneel ingestelde, gesloten samenleving, en veel

[pagina 15]
[p. 15]

veranderen in een op innovatie gerichte, open maatschappij met veel communicatie- en verkeersmiddelen en een hoge mate van sociale mobiliteit.

Mode heeft een duidelijk tijdsaspect: mode is gebonden aan een bepaalde historische periode en gelimiteerd in haar duur. Juist het veranderen is immers cruciaal voor dit begrip: een mode die eeuwenlang duurt is geen mode maar een traditionele institutie. Het begrip mode verwijst bovendien naar een aanzienlijke verspreiding: een mode bestaat alleen bij de gratie van haar massale aanhang. Daarom wordt de term ‘mode’ hier gereserveerd om snelle wisselingen met een groot verspreidingsgebied aan te duiden. In het geval van de streekdrachten, die zoals we nog zullen zien ook aan wijzigingen onderhevig zijn, wordt de term ‘verandering in kleedgedrag’ gebruikt.

2.2. Kleedgedrag als aspect van sociaal handelen

2.2.1. Betekenissen en functies van kleding en uiterlijk voor mens en samenleving

Op de vraag naar de functie van kleding en verzorging van het uiterlijk zal de moderne mens in de meeste gevallen antwoorden, dat kleding dient om het menselijk lichaam warm te houden. Na enig nadenken worden andere aspecten van bescherming van lijf en leden genoemd, zoals beschutting tegen regen of hitte, beveiliging tegen gevaarlijke omstandigheden (helm, onbrandbaar pak), rotsige bodem (schoeisel) of tegen ziektes (het betrachten van lichaamshygiëne). Hoewel het beschermingseffect van kleding vaak aanwezig is en zelfs heel belangrijk kan zijn, is het echter niet de enige drijfveer van de mens om zich te kleden, zoals vaak door de rationalistisch ingestelde mens in de westerse samenleving wordt verondersteldGa naar eind2.. In deze studie wordt de stelling verdedigd, dat het zelfs niet het voornaamste motief achter het kleedgedrag van een individu is. Voordat nader op deze achtergronden van kleedgedrag kan worden ingegaan, moet eerst bovenstaande utilitaire visie op de functie van kleding en uiterlijke verzorging worden ontmaskerd als een oppervlakkige rationalisatie van gecompliceerd gedrag.

Deze utilitaire visie op kleding kan niet verklaren, dat zich wijzigingen voordoen in kleedgedrag, tenzij het gaat om verbeteringen van die beschermingsfunctie. Veel veranderingen in kleedgedrag staan echter volkomen los van de beschermingsfunctie, of betekenen zelfs een verslechtering daarvan. De rationalistische visie op de functie van kleding biedt bovendien onvoldoende houvast om de vraag te beantwoorden waarom nieuwe modes op het terrein van kleding en uiterlijk zo vaak omstreden zijn: er zijn voor- en tegenstanders, die, naast enkele opmerkingen over de functionaliteit van de nieuwe manier van zich kleden of verzorgen, vooral morele en esthetische argumenten aanvoeren om hun standpunt

[pagina 16]
[p. 16]

kracht bij te zetten. Men spreekt in de eerste plaats een waardeoordeel uit over de nieuwe mode. Kleding en uiterlijk worden vooral beoordeeld in termen van gepast/ongepast, zedig/onzedig en mooi/lelijk. Mensen met verschillende waarden- en normenpatronen zullen, ieder redenerend vanuit een andere ethische en esthetische stellingname, doorgaans tot een afwijkend oordeel komen. Of een bepaalde kleding zijn beschermingsfunctie goed of minder goed vervult kán bij het oordeel over kleding een rol spelen, maar dat hoeft niet.

Niet alleen beoordeelt men de inhoud van een nieuwe mode verschillend, ook de hoeveelheid tijd, geld en zorg die de mens aan zijn of haar uiterlijk dient te besteden, vormt een bron van onenigheid. Er is verschil in het belang dat men aan de uiterlijke verschijning van de mens hecht. Sommigen zijn van mening, dat met een gesoigneerd uiterlijk alleen reeds de totale opgave van het menszijn is vervuld. Anderen, die zich op het tegengestelde extreme standpunt stellen, wensen geen enkele waarde toe te kennen aan het uiterlijk: het gaat om het innerlijk van de mens, om de geestelijke waarde, niet om hoe deze er uit ziet. Ook hier ligt weer het waarden- en normenpatroon dat men hanteert aan het oordeel ten grondslag. Zo is weer te begrijpen waarom in sommige historische tijdvakken kleding en mode belangrijke onderwerpen zijn, terwijl zij in andere als oninteressant of zelfs minderwaardig worden gezien.

Er ligt nog een andere tegenstelling in het denken over kleding verankerd, namelijk de vraag of men dient te streven naar authenticiteit in de kleding. Met andere woorden, hoort het uiterlijk het innerlijk van de persoon te weerspiegelen, moet men oprecht zijn in het beeld dat men middels de uiterlijke verschijning bij anderen oproept. Het gaat hier om de vraag of men van mening is dat in het uiterlijk een ‘echte’ identiteit moet worden nagestreefd, waarmee men dan tegelijkertijd het etaleren van een ‘valse’ identiteit verwerpelijk achtGa naar eind3.. Tegenstanders van deze stellingname zien kleding meer als een neutrale façade, waarachter het ‘echte’ individu kan schuilen. Anderen vinden dat juist door te spelen met echte en valse identiteiten men maatschappelijke en persoonlijke vooroordelen, gewoontes en normen aan de kaak kan stellen. Sommigen staan een superindividueel kleedgedrag voor, waarbij uiterlijk en innerlijk niet identiek hoeven te zijn: spelen met kleding is gewoon ‘leuk’ en iedereen moet maar aantrekken en omhangen wat hem of haar aanstaat, zonder zich iets aan te trekken van wat de omgeving daarvan vindt.

Meningsverschillen omtrent kleedgedrag en zorg voor het uiterlijk kunnen uitgroeien tot hoogoplopende ruzies. Een bekend voorbeeld vormen de conflicten op dit gebied tussen puberkinderen en hun ouders. Kleding en uiterlijk, vaak verguisd als ondergeschikt onderdeel van het menselijk bestaan, zijn kennelijk toch belangrijk genoeg om een verbeten en heroïsch gevoerde strijd te ontketenen. Mensen getroosten zich vaak veel moeite een bepaalde uiterlijke verschijning te cultiveren en verdedigen deze fervent tegen aantijgingen van anderen.

[pagina 17]
[p. 17]

Elizabeth Wilson ziet kleding en mode als ambivalente verschijnselenGa naar eind4.. Zij analyseert het ambigue karakter van mode vooral als een uitvloeisel van modernisme en kapitalisme. Zij wijst echter ook kort op de grenspositie die kleding inneemt tussen de (sociale) omgeving en het lichaam (individu) dat de kleding draagtGa naar eind5.. Op deze plaats zal de laatste notie nader worden uitgewerkt. Zij lijkt mij cruciaal voor iedere poging de achterliggende drijfveren van kleedgedrag bloot te leggen en te verklaren waarom kleedgedrag zo omstreden kan zijn.

Kleding en uiterlijk zijn ambivalent van karakter vanwege de strategische positie, die zij innemen binnen twee spanningsvelden: de relatie tussen cultuur en natuur en die tussen individu en sociale omgeving. Ieder menselijk samenlevingsverband staat voor de opgave deze relaties te definiëren en van haar leden een bepaald gedrag te eisen, wil zij blijven voortbestaan. Kleding en uiterlijk van de mens zijn belangrijke schakels in het sociale verkeer en tegelijk een uiting van de relatie tussen cultuur en natuur binnen een bepaalde sociale omgeving in een bepaalde historische periode. Zij bekleden meerdere functies en kunnen vele betekenissen vertolken.

Kleding en uiterlijk in het spanningsveld cultuur-natuur

Kleding en uiterlijk vormen de scheidslijn tussen de twee begrippen natuur en cultuur, maar zijn tegelijk de neerslag van de op een bepaald historisch moment en in een bepaalde samenleving geldende definitie van de relatie tussen beide. De uiterlijke verschijning verwijst uiteraard naar het natuurlijke in de mens: naar diens lichamelijk bestaan in ruime zin en naar het lichaam zélf in het bijzonder. Kleding wordt immers op, om of aan het lichaam gedragen. Het menselijk lichaam is het noodzakelijke vertrekpunt voor alle vormen van kleding en verzorging van het uiterlijk, zelfs als zij het lichaam verhullen of vervormen. Door zijn lichaam te kleden, te beschilderen, te modelleren en te conserveren geeft de mens er echter blijk van niet uitsluitend een schepsel van de natuur te zijn, maar ook een cultuurwezen. Het lichaam wordt namelijk niet onopgesmukt en onbeschermd in zijn natuurlijke staat gelaten. Integendeel, er wordt op vele manieren aan gesleuteld: de lichaamsgeur (parfum), het oppervlak en de kleur van de huid (tatouage, zalf, klei, verf), de vorm van het lichaam (insnoeringen, inbindingen) en de onderlinge verhoudingen van de lichaamsdelen (verlenging nek of oorlel, hoge hakken dragen, plastische chirurgie) kunnen alle tijdelijk of blijvend gewijzigd worden. Daarnaast kan de mens door het dragen van kleding bepaalde delen van het lichaam desgewenst benadrukken dan wel verdoezelen, onthullen of verhullen. Het is de cultuur die de mens de regels voor deze modellering van het uiterlijk verschaft. De cultuur is door de mens ontwikkeld om de natuur te kunnen beheersen. Hier reguleert zij de presentatie van het menselijk lichaam middels een ethische en esthetische normering daarvan. Kleding en ver-

[pagina 18]
[p. 18]

zorging van het uiterlijk vormen dus een ontmoetingspunt van natuur en cultuur, een diffuus grensgebied tussen beide aspecten van het menszijn.

figuur 3 Kleding in het spanningsveld cultuur-natuur

CULTUUR modellering, stylering, normering, driftbeheersing
KLEDING EN UITERLIJK  
NATUUR lichaam, lichamelijkheid, biologische aspecten

Hier kan ik aansluiting vinden bij het werk van Norbert Elias. In zijn beschavingstheorie zet Elias uiteen hoe de Westeuropese mens zich vanaf het einde van de middeleeuwen steeds meer is gaan generen voor de lichamelijke kant van zijn bestaan. Men cultiveert een steeds verfijnder ‘fatsoenlijk’ gedrag: boeren en winden laten, met de vingers snuiten, de behoeften doen in het openbaar, dat zijn allemaal gedragingen die de moderne mens niet netjes vindt. Een ‘beschaafd’ mens laat deze dingen achterwege. Men valt elkaar steeds minder lastig met het hoorbaar, zichtbaar en ruikbaar uitvoeren van de lichamelijke verrichtingen. Ook het in het openbaar ontbloten van ons lichaam valt volgens Elias onder dit taboeGa naar eind6.. Ten opzichte van de lichaamsgeur en het gebruik van zeer sterke parfums valt eenzelfde redenering door te voerenGa naar eind7.. Volgens Elias zal de mens in de loop van het moderniseringsproces zijn of haar lichamelijkheid steeds meer versluieren. Het beheersen van de natuurlijke aandriften wordt aangeleerd en geïnternaliseerd in de opvoeding. Zo wordt het tot een ‘tweede natuur’.

Deze positie van kleding en uiterlijk geeft aanleiding tot onzekerheid en twijfel: behoren zij nu tot het domein van de cultuur of moeten zij tot dat van de natuur gerekend worden? Of tot beide terreinen, maar in welke verhouding? Het antwoord dat men op deze vraag geeft, is medebepalend voor het oordeel dat men over een nieuwe mode of over de betekenis van het uiterlijk van de mens velt. Zo zal men bijvoorbeeld geneigd zijn het besteden van veel aandacht aan kleding en uiterlijk af te keuren als men uitgaat van de dichotomie natuur - cultuur (of lichaam - geest) en daarbij superioriteit toekent aan het cultuurlijke aspect van het menszijn (de geest) en kleding en uiterlijk toerekent aan het domein van de natuur. Plaatst men in deze situatie daarentegen kleding en uiterlijk binnen het terrein van de cultuur, dan zal men juist veel belang hechten aan een goed gesoigneerde uiterlijke verschijning. In feite is er geen sprake van een dichotomie: in het menselijk bestaan zijn cultuur en natuur onlosmakelijk verbonden. Het is niet zo dat natuur als een onveranderlijke grootheid gedacht moet worden en cultuur moet worden gezien als de variabele pool,

[pagina 19]
[p. 19]

die zorgt voor variatie van de relatie tussen beide. Het is juist de vervlochtenheid als geheel die andere vormen aanneemt, wanneer dit menselijk bestaan zich tegenover wijzigende condities ziet geplaatst. De dichotomie cultuur-natuur is een analytisch instrument, geen beschrijving van een realiteit. Kleding en uiterlijk zijn produkten van de vervlochtenheid van natuur en cultuur in het menselijk bestaan, waarbij de cultuur bepaalt hoe de natuur (het lichaam) eruit dient te zien en moet worden geïnterpreteerd.

Zo neemt de cultuur geen genoegen met het natuurlijke lichaam van de mens. Iedere cultuur bedenkt eigen codes waaraan het lichaam moet voldoen, wil het aanspraak maken op het predikaat ‘mooi’. De cultuur ontwerpt een esthetische normering: zij creëert een schoonheidsideaal, dat als norm geldt voor individuele lichamen. Men getroost zich vaak veel inspanning, ongemak en zelfs fysieke pijn om dit ideaalbeeld zoveel mogelijk te benaderen. Om dit doel te bereiken snoert men het lichaam in, ondergaat men tatoeëringen, epileert men behaarde lichaamszones of besteedt men uren aan het nauwgezet verzorgen van make-up en haardracht.

De vervlochtenheid van natuur en cultuur geldt eveneens voor seksualiteit en erotiek. Op het terrein van de erotiek is een belangrijke rol weggelegd voor kleding en uiterlijk. Men probeert in het algemeen de natuurlijke seksuele aantrekkingskracht voor (eventuele) partner(s) te verhogen door te trachten het cultureel bepaalde esthetisch ideaalbeeld zo dicht mogelijk te benaderen. Men streeft naar een slank postuur of accentueert juist weelderige vormen, afhankelijk van het heersende schoonheidsideaal. Men probeert ook vaak rechtstreeks zinneprikkelend te werken, bijvoorbeeld door zich te parfumeren, make-up te gebruiken of door een geraffineerd spelen met het ontbloten en verhullen van het lichaam. De psychoanalyticus FlügelGa naar eind8. wijst erop, dat kleding ook in dit opzicht weer een ambivalent verschijnsel is: aan de ene kant tracht zij onze erotische bekoorlijkheden te verhogen, aan de andere kant verhult zij het lichaam, onttrekt zij het terwille van de zedelijkheid aan de onbescheiden blikken van anderen. Kleding en uiterlijke verzorging spelen een rol in de regulering van seksualiteit en voortplanting. De dubbelzinnige connectie met zowel erotiek als zedigheid is één van de redenen waarom een bepaald kleedgedrag tot zulke heftige discussies en emoties kan leiden.

Kleding en uiterlijk in het spanningsveld individu-samenleving

Er is nog een ander cruciaal spanningsveld in het humane bestaan, waarin uiterlijk en kleding van de mens een belangrijke rol spelen: de relatie tussen individu en samenleving. De plaats die kleding en verzorging van het uiterlijk hier innemen, is analoog aan die tussen de polen natuur en cultuur. Ook hier betekenen zij een vage grens tussen beide aspecten, de plek waar individu en samenleving elkaar ontmoeten en beïnvloeden. Kleding behoort tot het terrein van het individu, omdat deze zich op, aan

[pagina 20]
[p. 20]

of om diens lichaam bevindt. Door middel van de uiterlijke verschijning maakt het individu zich kenbaar aan zijn of haar sociale omgeving: andere mensen zien in eerste instantie deze buitenkant. De uiterlijke verschijning biedt de mens de mogelijkheid zijn of haar persoonlijke identiteit tot uitdrukking te brengen: in kleding en zorg voor het uiterlijk kan ieder persoon iets over zichzelf vertellen. Het individu is echter niet geheel vrij in de keuze voor bepaalde vormen van kleding en uiterlijke verzorging: de samenleving stelt eisen aan dat uiterlijk. Verwacht wordt dat men zich kleedt conform de positie die men in de samenleving inneemt, en volgens de normering van het kleedgedrag die daar vigeert. Aangezien het uiterlijk van een persoon diens meest elementaire deelname aan het sociale leven behelst -het zichtbaar aanwezig zijn in een omgeving waarin men met anderen verkeert- behoren kleding en uiterlijk ook tot het gebied van de samenleving. De uiterlijke verschijning van de mens is dus te beschouwen als de resultante van twee tendensen: die van conformering aan de eisen van de sociale omgeving en die van de expressie van de individuele identiteit.

figuur 4 Kleding in het spanningsveld individu-samenleving

SAMENLEVING eisen, conformeren, normeren
KLEDING EN UITERLIJK  
INDIVIDU zelfexpressie, identiteit

René König ziet kleding als een ambivalent verschijnsel, dat in leven wordt gehouden door complementaire, maar tegelijk tegenstrijdige mechanismen: imitatie-distantie, conformering-onderscheiding en normering-zelfexpressie. Kleding heeft volgens hem zowel aspecten van conformering aan de groep (de wens ‘er bij te horen’, identificatie) als onderscheiding (de wens zich binnen de groepsnormen positief van de andere groepsleden te onderscheiden, expressie van de persoonlijkheid). Kleedgedrag wordt voor een deel opgelegd door de sociale omgeving, maar biedt ook mogelijkheden voor individuele zelfexpressieGa naar eind9..

Ook in dit geval heeft de plaats die men in dit spanningsveld aan kleding en uiterlijk toekent, repercussies bij het beoordelen van nieuwe modes en de mate van zorg voor het uiterlijk, die men tolereert. Ziet men bijvoorbeeld het individu als de belangrijkste pool en kleding en uiterlijk als behorend tot het rijk van de samenleving, als een gebied waarop conformisme hoogtij viert, dan zal men meedoen met de mode verderflijk vinden en het besteden van veel zorg aan het uiterlijk afkeuren. Beschouwt men daarentegen de samenleving als de voornaamste pool en kle-

[pagina 21]
[p. 21]

ding en uiterlijk als een individuele expressie dan zal men conformering aan een bepaald sociaal ideaalbeeld (het volgen van de mode) toejuichen. Evenals de dichotomie natuur-cultuur is het onderscheid individu-samenleving een hulpmiddel bij het denken: in de dagelijkse praktijk van het menselijk leven treffen we nòch pure individuen aan die geheel los van de samenleving opereren, nòch robotjes die slechts functioneren als radertjes in de samenlevingsmachine zonder enige individualiteit. In het dagelijks bestaan is de mens tegelijk individu en lid van de samenleving en zijn beide aspecten onlosmakelijk met elkaar verweven. Elias wijst op de verwevenheid van psychogenese en sociogeneseGa naar eind10.: de persoonlijkheid komt tot stand in het socialisatieproces, waarin het individu wordt ‘opgevoed’ tot lid van de samenleving en in dit proces als het ware de ontwikkelingsgeschiedenis van die samenleving opnieuw doormaakt. De samenleving ontwikkelt zich vervolgens door de bijdragen van aldus gevormde persoonlijkheden.

Een groep onderling sterk samenhangende, maar terwille van de analyse hier onderscheiden betekenissen en functies van kleding en verzorging van het uiterlijk zijn te situeren in het spanningsveld individu-samenleving.

Om te beginnen zijn kleding en uiterlijk nauw verbonden met de identiteit van elk individu. De uiterlijke verschijning, dat wil zeggen de eerste én de tweede huid (de kleding) ervaart men als een deel van de eigen persoon. Men kan zich alleen met dat (aangeklede) lichaam in de wereld bewegen. Men beleeft het bestaan aan dat lichaam. Op basis van de uiterlijke verschijning komt bovendien de eerste opinie tot stand die anderen zich over een persoon vormen: het is de eerste indruk die men op een ander maakt. Aangezien de persoonlijke identiteit wordt opgebouwd in de wisselwerking tussen handelingen en meningen van het individu zelf en de reacties daarop van zijn of haar omgeving, is het duidelijk dat kleding en uiterlijk in dit proces een belangrijke rol spelenGa naar eind11.. Reacties van de sociale omgeving op de uiterlijke verschijning van het individu kunnen het zelfbeeld positief of negatief beïnvloeden.

De psychoanalyticus Flügel wijst erop dat kleding het individu ook psychische bescherming biedt. Kleding kan fungeren als een buffer tussen het individu en een ongewone of als vijandig beschouwde sociale omgevingGa naar eind12.. Kleding geeft daarnaast behaaglijke warmte, waarmee ze een surrogaat levert voor de menselijke behoefte aan de liefde van de moederGa naar eind13.. Kleding kan het individu bovendien een gevoel van macht over de omgeving geven: zij kan werken als een talisman of amuletGa naar eind14., of de mens groter doen lijken dan deze in werkelijkheid isGa naar eind15.. Kleding helpt met andere woorden het individu aan een gevoel van veiligheid.

De uiterlijke verschijning van de mens is diens gezicht naar de buitenwereld. Zo presenteert de mens zichzelf in eerste instantie aan anderen in de sociale omgeving. In die zin is het uiterlijk op te vatten als een soort visitekaartje: het geeft enig houvast in het sociale verkeer tussen mensen die elkaar niet persoonlijk kennen. Op grond van elkaars uiterlijk zullen

[pagina 22]
[p. 22]

zij proberen in te schatten wat voor vlees zij in de kuip hebben en hoe zij de ander het best tegemoet kunnen treden. De mens anticipeert in de beoordeling van het uiterlijk van de ander op een mogelijke ontmoeting met die persoon van meer nabij. Hoe vaker iemand in zijn of haar dagelijks leven met onbekende personen te maken krijgt, hoe belangrijker deze functie voor hem of haar is. Hier is Georg Simmels publikatie ‘Die Groszstädte und das Geistesleben’ van belangGa naar eind16.. Simmel analyseert de grote stad als een sociale ruimte waarin veel, elkaar grotendeels onbekende, mensen elkaar ontmoeten met als gevolg veel doch onpersoonlijke contacten, waarbij uiterlijkheden een grote rol gaan spelen. Hij wijst ook op de veelheid aan indrukken, die de moderne mens in de stad overspoelen en die volgens hem de hang naar iets nieuws, naar nieuwe prikkelingen van de zintuigen, opwekken en zo voor versnellingen in het afwisselen van modes zorgen. Ook Wilson ruimt in haar boek een hoofdstuk in voor de effecten van het leven in een grote stad op de modernisering van kledingGa naar eind17..

Vooral wanneer men zich moet presenteren aan een grotendeels onbekende buitenwacht, spelen kleding en uiterlijk een belangrijke rol. Zij kunnen dan een soort façade vormen, waarachter de persoon zich terugtrekt. Voor het publiek voert men de gewenste show op, speelt men de maatschappelijk vereiste rol. Achter de schermen, wanneer men ‘onder ons’ is, gelden heel andere criteria: daar hebben persoonlijke relaties de overhand, daar kan men relaxen van de rol die men in het maatschappelijk leven speelt. Dit kan ook in de kleding tot uitdrukking komen, bijvoorbeeld door de stropdas los te maken, het colbertje uit te doen, de hemdsmouwen op te rollen, schoenen uit te schoppen, het bovenste knoopje los te maken of door de ‘officiële kleding’ te verwisselen voor vrijetijdskleding of home-dress. Er is verschil tussen de uiterlijke verschijning, die men de wereld toont tijdens het vertolken van de maatschappelijke rol, en het uiterlijk dat men alleen laat zien wanneer men in besloten kring en buiten dienst is. Er is, om met Goffman te spreken, verschil tussen kleedgedrag en uiterlijke verzorging ‘front stage’ en ‘back stage’Ga naar eind18..

Wanneer het de bedoeling is dat mensen iemand op de eerste blik kunnen herkennen als een vertegenwoordiger van een bepaalde sociale laag of als de bekleder van een bepaalde maatschappelijke functie, dan zal deze persoon een duidelijk herkenbare uiterlijke verschijning moeten hebben. Een uniform kan dan goede diensten bewijzen, zoals in het geval van politieagenten, militairen, suppoosten en parkeerwachters. Ook een streng gereglementeerde standsgebonden kleding levert herkenning op het eerste gezicht op, in dit geval van de sociale laag waartoe de drager behoort. Herkenning in deze vorm is nagestreefd door veel traditionele samenlevingen, bijvoorbeeld in China vóór Mao en in Japan vóór 1900. Ook in de diverse streekdrachten, die in Europa werden gedragen is dit element van de herkenbaarheid van maatschappelijke status terug te vinden. Kleding hoeft echter niet per se uiterst traditioneel en nagenoeg onveran-

[pagina 23]
[p. 23]

derlijk te zijn om dat doel te dienen. De bovenlaag van de westerse samenleving heeft sinds de middeleeuwen verschillende modes op kledinggebied gekend, terwijl toch steeds voor de tijdgenoten duidelijk te zien was of iemand tot de elite behoorde of niet. Alleen de elite kon het zich namelijk permitteren de modieuze kleding te dragen en het lichaam volgens de moderichtlijnen te verzorgen.

In het verlengde van de herkenningsfunctie ligt die van kleding als statussymbool: men kan door kleding en uiterlijk laten zien welke maatschappelijke status men geniet. Bepaalde kledingstukken verwijzen dadelijk naar de status van de dra(a)g(st)er en worden door de samenleving als zodanig erkend en herkend: bijvoorbeeld de staatsiemantel en kroon van vorstelijke personen, de sleep van dames uit de elite rond 1900 en de hoge hoed van de heren uit de hogere burgerij van de negentiende eeuw. Er bestaan ook vormen van verzorging van het uiterlijk die dezelfde functie hebben: de bewerkelijke haardracht van de dame van stand uit de achttiende eeuw, de haarvlecht als teken van onderworpenheid in China, de blanke huid van de elite in het Europa van de negentiende eeuw.

Kleding en zorg voor het uiterlijk zijn ook middelen die een openlijke identificatie met een bepaalde groep of overtuiging mogelijk maken. Het uiterlijk wordt dan tot een soort getuigenis van de stellingname van het individu. Het laat zien tot welke sociale groep iemand behoort of wil behoren of welke levensovertuiging deze persoon er op na houdt. Men kan zich identificeren met een bepaalde groep (vooral jeugd- en subculturen maken vaak gebruik van het uiterlijk om groepsbesef en groepscohesie te creëren) of met een bepaalde politieke of sociale overtuiging. Men kan zich met behulp van kleding en uiterlijk ook juist afzetten tegen bepaalde groepen of overtuigingen: kleding heeft dan in de eerste plaats de functie van protest.

Tenslotte zijn er enkele aspecten van de uiterlijke verschijning van de mens, die het best te begrijpen zijn als zij worden gesitueerd op het kruispunt van de beide spanningsvelden.

Men kan de fenomenen kleding en uiterlijk ook benaderen door ze te zien als middelen waarmee mensen hun stemming kunnen uitdrukken. Zo maakt het dragen van rouwkleding expressie mogelijk van gevoelens van verlies en smart. De streekdracht kende vaak meerdere gradaties in de rouwkleding. Ook een vrolijke stemming kan desgewenst tot uiting worden gebracht door het dragen van fleurige kleding, of het aanbrengen van een grappig detail. Plechtigheden als kroningen, bruiloften, begrafenissen zet men vaak extra luister bij door het dragen van bij die situatie passende, ‘stemmige’ kleding. Kleding en verzorging van het uiterlijk hebben hier een ‘rituele’ functie. Deze is te plaatsen in het spanningsveld individu-samenleving, omdat de relatie tussen beide hier wordt bekrachtigd: het individu geeft blijk van zijn band met de gemeenschap en diens traditie, de gemeenschap erkent het individu als lid. Het gaat hier echter ook om de relatie cultuur-natuur. Bij de bovengenoemde plechtige gelegenheden gaat het vaak om ‘rites de passage’, rituelen die overgangen tussen de ver-

[pagina 24]
[p. 24]

schillende stadia in een mensenleven begeleiden. Deze rituelen zijn evenzovele pogingen van de cultuur de natuur te beheersen en te reguleren.

Kleding en uiterlijk spelen ook een rol in het aankweken en bevestigen van de geslachtelijke identiteit. Hiermee wordt niet bedoeld het geboren worden met een mannen- of een vrouwenlichaam, maar de consequenties daarvan voor het menselijk bestaan: een vrouwenlichaam en een mannenlichaam, de vrouwenrol en de mannenrol, ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’, mannenwerk en vrouwenwerk worden genormeerd en gemodelleerd door cultuur en samenleving. Kleding en uiterlijk verwijzen naar de posities van man en vrouw in een bepaalde samenleving, naar de ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid, die daar vigeren, en naar de onderlinge verhoudingen tussen mannen en vrouwen, die daar gangbaar zijn. De meeste samenlevingen kennen een onderscheid tussen mannen- en vrouwenkleding en eenzelfde tweedeling wat betreft de verzorging van het uiterlijk. Soms is het leden van de ene sekse zelfs expliciet verboden kleding en uiterlijke verzorging van de andere sekse over te nemen, vaker zorgt sociale controle er voor, dat dit niet gebeurt. Ook deze functie van kleding en uiterlijk beweegt zich op het kruispunt van de twee spanningsvelden. Enerzijds speelt hier de relatie cultuur-natuur een rol, want het gaat immers om het beheersen van seksualiteit en -in het verlengde daarvan- voortplanting door cultuurbepaalde normering en regelgeving. Anderzijds is ook de relatie individu-samenleving hier cruciaal: het draait eveneens om de verschillende plaatsen, die aan mannelijke en vrouwelijke individuen in de samenleving worden toebedacht, aan de verschillende, seksespecifieke, bijdragen die zij worden geacht aan de samenleving te leveren. Hier loert wederom het gevaar een dichotomie -in dit geval sekse (sex) en geslachtelijke identiteit (gender)- op te vatten als een realiteit in plaats van analytisch instrument. Veel feministische auteurs zien sekse als een onveranderlijk biologisch gegeven en beschouwen geslachtelijke identiteit als een socio-culturele variabele. Ook in dit geval is echter juist sprake van de verwevenheid van beideGa naar eind19., waarbij de cultuur de invulling van het natuurlijke bepaalt.

2.2.2. Kleding, uiterlijk en sociale groepen

Kleding en uiterlijk zijn van groot belang bij de formatie en bestendiging van sociale groepen.

Door het dragen van speciale kleding en door het uiterlijk op een typische manier te verzorgen kan iemand zijn of haar identificatie met een bepaalde groep in de samenleving uitdrukken. Zo aangekleed kan die persoon in de groep opgenomen worden en vervolgens de beslotenheid en de steun van die groep genieten. Binnen een groep vervult het dragen van de groepsmode een bestendigende functie: ieder groepslid bevestigt daardoor zich aan de groepsnormen en gedragscodes te willen conformeren. Tegelijkertijd kan het dragen van een bepaalde kleding het groepsgevoel

[pagina 25]
[p. 25]

versterken, omdat daardoor de gelegenheid wordt geboden zich duidelijk zichtbaar af te zetten tegen andere groepen. Kleding en uiterlijke verzorging kunnen het ‘wij’-gevoel van de groepsgenoten versterken.

Een groep kan het ‘wij’-gevoel ook versterken door zich te zien als de betere groep vergeleken met andere groepen in de sociale omgeving. In dat geval kunnen kleding en uiterlijk eveneens behulpzaam zijn bij het tot stand brengen van dit onderscheid. Elias en Scotson laten zien hoe ‘gevestigde’ groepen ‘buitenstaanders’ uitsluiten van deelname aan het groepsleven en op hen neerkijken. Elias tekent daarbij aan, dat wanneer de buitenstaanders niet reeds op grond van uiterlijke kenmerken (bijvoorbeeld ras) van de gevestigden zijn te onderscheiden, de kans groot is dat men de buitenstaanders zal verplichten tot het dragen van stigmatiserende uiterlijke tekenenGa naar eind20..

In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is dit kleedgedrag ondanks zijn aspecten van identificatie en conformering niet altijd éénrichtingsverkeer van de groep naar haar leden. Immers, de individuele groepsleden wensen zich binnen die groep positief te onderscheiden van de anderen, althans in onze westerse samenleving. Zij kiezen dus dié kleding en verzorging van het uiterlijk die binnen de groepsnormen vallen, maar die tegelijk een kleine persoonlijke noot hebben, die hen in gunstige zin doet opvallen. De erkenning van die positieve onderscheiding verwachten zij te krijgen van de andere groepsleden, want dat zijn de personen - de ‘significant others’Ga naar eind21.- wier oordeel zij hoog aanslaan. Aangezien deze personen ook op de hoogte zijn van de groepsnormen aangaande kleding en uiterlijk, kunnen zij zeer bijzondere prestaties op dit terrein (vaak kleine, subtiele verschillen ten opzichte van de anderen in de groep) herkennen en er de gepaste waardering voor uitspreken. Bij niet-geüniformeerde groepen kunnen deze kleine individuele variaties op de groepsstijl een nieuw kleedgedrag initiëren. Individueel kleedgedrag van één van de groepsleden, dat bewondering van de anderen oproept, nodigt uit tot navolging, in de hoop óók applaus te kunnen oogstenGa naar eind22.. Dit mechanisme kan ook binnen een bepaalde stand of klasse werken en op die manier zorgen voor wisseling van de mode. Een duidelijk voorbeeld daarvan levert de adel in de middeleeuwen.

Niet alleen de uiterlijke verschijning, die door groepsleden hoog wordt gewaardeerd, nodigt uit tot imitatie in de hoop op erkenning en bewondering: ook de kleding van degenen, die in de sociale hiërarchie een hoge positie innemen -de toonaangevende stand, klasse of sekse- wordt graag nagevolgd, in de hoop dat hun succes op de drager af zal stralen. Zodra de lagere klassen de financiële, legale en materiële mogelijkheden hebben, zullen zij geneigd zijn zich op dezelfde manier te kleden als de hogere, in een poging zich op die manier status te verschaffen. Wanneer men hogerop wil in de maatschappelijke hiërarchie, is één van de eerste dingen die men zich eigen kan maken het kleedgedrag van de groep met de hogere sociale status, waartoe men wil gaan behoren. Dit anticiperende gedrag is alleen mogelijk, wanneer de samenleving ruimte biedt voor op-

[pagina 26]
[p. 26]

waartse sociale mobiliteit. Herbert Spencers theorie van de modeGa naar eind23., die de imitatie van het gedrag van de hoogste stand door de lagere standen bestempelt tot de universele motor van het verschijnsel mode, is dus, zoals René König terecht opmerktGa naar eind24., onjuist. In het geval dat de standsindeling onomstreden en rigide is, zullen de lagere standen de hogere niet durven en/of kunnen imiteren, omdat de economische, religieuze en/of politieke context dat niet toelaat. Er is dan bijvoorbeeld een verbod op het dragen van bepaalde kledingstukken, kleuren of stoffen door personen die niet tot een bepaalde stand behoren.

De civilisatietheorie van Elias biedt nog een ander aanknopingspunt voor de analyse van veranderingsprocessen in de mode op het gebied van kleding en verzorging van het uiterlijk. Elias schetst de onderlinge wedijver tussen de vertegenwoordigers van de hoogste klasse of stand en die tussen de bovenlaag in de samenleving en de stand of klasse daaronder als generatoren van nieuwe gedragingen en ideeën.

De hogere standen en klassen zijn altijd geneigd hun geprivilegieerde positie met uiterlijk vertoon (dus ook kleding en verzorging van het uiterlijk) kracht bij te zetten. Zij zijn er op uit zich ook in hun kleedgedrag, als onderdeel van hun totale levensstijl, van de lager geplaatsten in de sociale rangorde te distantiërenGa naar eind25.. Th. Veblen wijst in dit verband op het belang van ‘conspicious consumption’ (het overduidelijk etaleren van rijkdom) en ‘conspicious leisure’ (in de kleding tonen dat men geen lichamelijke arbeid behoeft te verrichten) als richtlijnen voor dit onderscheidend kleedgedrag van de eliteGa naar eind26.. Zo benadrukt de elite haar zelfbewustzijn en dwingt zij respect af bij de sociaal minderen. Zo gauw het onderscheidende kleedgedrag van de elite door de lagere standen of klassen wordt geimiteerd, zal zij doorgaans op nieuwe vormen van kleding en verzorging van het uiterlijk overstappen om haar hogere positie opnieuw te markeren.

König breidt in zijn werk de theorie van Elias uit, past haar toe op het terrein van de mode en vult haar aan met theoretische motieven van andere auteursGa naar eind27.. Hij wijst er op, dat rivaliteit binnen een leidende klasse of stand, of tussen de bovenste sociale geledingen onderling, vooral ontstaat in tijden van grote onderlinge concurrentie om de hegemonie, die ruime mogelijkheden voor opwaartse sociale mobiliteit bieden. König constateert in die tijden een versnelling van de imitatie-distantiespiraal, met als gevolg snelle modewisselingen. De imitatie-distantiespiraal werkt als volgt. De kleding en het uiterlijk van de sociaal sterkeren (elite, leidende figuren in de groep of stand, idolen) zullen altijd een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de zwakkeren en, wanneer zij daartoe in de gelegenheid zijn, door hen worden geïmiteerd. De sociaal sterkeren zullen altijd proberen hun leidende positie óók middels hun kleding en uiterlijk te onderstrepen, en, zo mogelijk, deze uiterlijke verschijning proberen te beschermen tegen imitatie. In tijden van grote rivaliteit en sociale mobiliteit jagen deze beide tendensen elkaar op: de sociaal sterkeren bedenken steeds nieuwe modes, die bijna meteen weer worden overgenomen door

[pagina 27]
[p. 27]

rivaliserende personen of klassen, zodat de leiders zich gedwongen zien weer iets nieuws te verzinnen als zij zich willen blijven onderscheiden.

De verschijnselen imitatie en distantie in kleedgedrag treden vooral op tussen klassen, standen of groepen, die in de sociale hiërarchie dicht bij elkaar liggen. Binnen een groep zal dit mechanisme ook het sterkst werken tussen personen, wier posities op de sociale ladder niet te ver van elkaar verwijderd zijn. Voor ‘insiders’ is namelijk de rangorde binnen een groep of de indeling in substanden en -klassen binnen de ruimere sociale laag veel duidelijker waarneembaar dan voor ‘outsiders’. Voor buitenstaanders zijn subtiele verschillen in kleedgedrag en verzorging van het uiterlijk binnen een bepaalde groep, die insiders wél waarnemen, niet opvallend: vanuit hun positie vallen hen eerder de overeenkomsten in kleding en uiterlijk van de groepsleden op. Hetzelfde fenomeen doet zich voor, wanneer er sprake is van een grote sociale afstand tussen waarnemer en object.

2.3. Naar een analysemodel voor kleedgedrag vanuit historisch en sociologisch perspectief

In de vorige paragraaf is uiteengezet dat kleding en verzorging van het uiterlijk vele betekenissen kunnen uitdragen en meerdere functies kunnen vertolken, zowel in het persoonlijke als in het sociale leven. Met behulp van hun uiterlijke verschijning kunnen mensen boodschappen aan elkaar doorgeven. Kleedgedrag en verzorging van het uiterlijk zijn daardoor op te vatten als middelen voor non-verbale communicatie. Allison Lurie noemt haar studie over kleding treffend The language of clothesGa naar eind28.. Roland Barthes geeft een semiotische analyse van kleding, opgevat als een geheel van symbolen, geladen met betekenissen. Hij besteedt meer aandacht aan wat universeel is in het kleedgedrag van de mens en heeft minder oog voor de veranderingen die op dat terrein in de loop van de historische ontwikkelingen zijn opgetredenGa naar eind29.. Auteurs die de nadruk leggen op het ‘taal’-aspect van kleding en uiterlijk, neigen tot een a-historische beschouwing: zij zoeken eerder naar de universele bouwstenen van deze taal dan naar de historische ontwikkeling daarbinnen. Zij passen goed binnen de structuralistische wetenschapsopvatting. Theorieën over kleedgedrag van dit type bieden onvoldoende mogelijkheden voor de door mij beoogde analyse: ze abstraheren van historische aspecten. Deze studie staat juist een historische benadering voor.

Niet iedere willekeurige vorm van geschiedschrijving is echter geschikt om de vraag naar de achtergronden van de wijzigingen in het kleedgedrag van de Nederlander tussen 1813 en 1920 te beantwoorden. Het is bepaald onvoldoende eenvoudigweg de wisselende mode als oorzaak aan te wijzen. Zo'n stelling roept immers meteen een aantal vragen op, zoals wat mode nu eigenlijk is en waarom mode het kleedgedrag dan wel beïnvloedt. Een louter kostuumhistorische beschouwing van de verschil-

[pagina 28]
[p. 28]

lende modes in kleding en verzorging van het uiterlijk, die elkaar tussen 1813 en 1920 hebben opgevolgd, is dan ook ontoereikend voor mijn doel: een analyse van de veranderingen in kleedgedrag en uiterlijke verzorging als produkt en uiting van een zich wijzigende socio-culturele context.

Tot een juist begrip van en een verklaring voor de veranderingen op het terrein van de uiterlijke verschijning kan men slechts komen door deze te bezien binnen het grotere verband van de samenleving waarin zij optreden. Behalve de socio-culturele factoren spelen ook de inrichting van het dagelijks leven en van de economie -met name de produktie en distributie van kleding- een rol in het tot stand komen van kleedgedrag. Daarom is gekozen voor een integrale analyse, die ruimte biedt voor een beschouwing van deze verschillende factoren en hun onderlinge relaties. Het gaat hierbij om de vervlechting van transformatie- en interactieprocessen. Vandaar dat de hulp is ingeroepen van drie wetenschappelijke disciplines: de geschiedenis, de sociologie en (in mindere mate) de sociale psychologie. Deze studie is in de eerste plaats historisch van karakter: beoogd wordt een analyse over langere termijn (1813-1920) van kleedgedrag en verzorging van het uiterlijk in Nederland te geven. Daarbij worden sociologische en sociaal-psychologische noties gebruikt.

In historisch opzicht zoekt deze studie aansluiting bij de Annales-school. De inbreng van de sociologie bestaat uit de theorieën betreffende sociaal handelen die in de vorige paragraaf reeds aan de orde zijn geweest, en uit het AGIL-schema van Talcott Parsons en moderniseringstheorieën die verderop besproken zullen worden.

2.3.1. De integrale geschiedschrijving van de Annales-groep en het AGIL-schema van Talcott Parsons

Dit onderzoek kan geplaatst worden in de wetenschappelijke traditie van de Annales-groep, waartoe vooraanstaande historici als M. Bloch, L. Febvre, F. Braudel, E. Le Roy Ladurie en J. le Goff behoren. Het model voor geschiedschrijving dat deze school hanteert, biedt aanknopingspunten voor een samengaan van historische en sociologische invalshoekenGa naar eind30.. De socioloog is beter toegerust om het bruisende, pluridimensionale heden te bestuderen, de historicus is beter thuis in de analyse van het tot rust gekomen, overzichtelijker verleden. Gezien de historische dimensie van de actualiteit enerzijds en de afwikkeling van historische veranderingsprocessen in het heden anderzijds is een vruchtbare samenwerking van beide disciplines mogelijk én gewenst.

Het theoretisch model van de Annales-school wordt gekenmerkt door twee belangrijke uitgangspunten. In de eerste plaats wordt gestreefd naar een totale of integrale geschiedschrijving, waarbij demografische, geografische, economische, sociale en culturele factoren in hun onderlinge wisselwerking worden belicht. Een tweede kenmerkend punt is het onderscheiden van een gelaagdheid in de tijd: de bijna constante longue durée

[pagina 29]
[p. 29]

(bijvoorbeeld de uiterst trage klimaatsveranderingen), de zich in sneller tempo wijzigende conjunctuur (bijvoorbeeld de schommelingen in de economie) en de evenementen, de gebeurtenissen van korte duur (bijvoorbeeld een veldslag). Een historicus die een bepaald maatschappelijk verschijnsel wil duiden, moet deze verschillende tijdlagen in beschouwing nemenGa naar eind31.: onder de felle hartslag van het evenement ligt het tragere ritme van de conjunctuur, en daaronder valt het nauw merkbare kloppen van de longue durée te bespeuren.

Bovenstaande indeling in tijdlagen is in dit onderzoek uitgebreid met een vierde tijdlaag tussen die van de longue durée en de conjunctuur: die van de structuur. Braudel zou daar geen bezwaar tegen maken. Hij komt tot zijn indeling in drie lagen ‘bij wijze van spreken-, in sterk vereenvoudigde vorm’Ga naar eind32.. De hier apart benoemde ‘structuur’ situeert hij in de longue durée. Het tempo van verandering van sociale structuren ligt echter aanzienlijk hoger dan dat van het klimaat en van de bodemgesteldheid, zodat het zinvol is een aparte categorie te onderscheiden. Onder deze vier lagen van historische ontwikkeling wordt in deze studie de universele menselijke conditie als een basale, onveranderlijke constante opgevat.

figuur 5 De gelaagde historische tijd

TIJDLAGEN DUUR VOORBEELD KLEDING
evenement zeer korte duur:
dag tot paar jaar
rage
mode van het jaar x
conjunctuur middellange duur:
7 tot 70 jaar
modestijl
structuur lange duur:
70 jaar tot paar eeuwen
modekleding
longue durée bijna constant:
meerdere eeuwen
westers kostuum
universele menselijke conditie a-historisch het dragen van kleding en verzorging van het uiterlijk

In dit onderzoek komen vooral de bovenste drie tijdlagen aan de orde: het gaat immers om veranderingen die zich voordoen in een tijdsbestek van iets meer dan een eeuw. In deze periode zijn de reeds besproken cesuren 1813, 1850, 1880 en 1920 (zie 1.2.1.) tijdstippen rondom welke conjunctuurwisselingen optreden. Tot circa 1850 beheerst de ‘dominant traditionele’ structuur het maatschappelijk toneel. Het tijdvak 1850-1920 is te zien als een overgangsperiode, waarbij tot 1880 het traditionele overheerst en tussen 1880 en 1920 het moderne de overhand gaat krijgen. Rond de

[pagina 30]
[p. 30]

Eerste Wereldoorlog is het begin te situeren van de ‘dominant moderne’ structuur. Het schema voor de diachronische analyse dat in figuur 2 is gepresenteerd, kan nu nader worden gepreciseerd.



illustratie
figuur 6 Uiteindelijk model diachronische analyse


In de synchronische analyse treft men weliswaar steeds dezelfde elementen (functies, betekenissen) aan in kleedgedrag en verzorging van het uiterlijk, over een langer tijdsverloop (diachronisch) bekeken blijken zij echter in elk tijdvak van een andere lading voorzien, opnieuw gemodelleerd en verschillend gewaardeerd te worden. In de diachronische analyse worden de structurele veranderingen achter het tot stand komen van het kleedgedrag uiteengezet en wordt het hoe en het waarom van de verschuivingen in de waardering voor de verschillende functie-aspecten van kleding nader bekeken.

In de synchronische analyses wordt de keuzeruimte geschetst waarbinnen het kleedgedrag van het individu uit die periode tot stand komt en hoe individuen binnen die keuzeruimte stelling nemen. Kleedgedrag wordt in deze studie immers opgevat als een aspect van sociaal handelen. Daarbij wordt voorbijgegaan aan puur psychische factoren, die van mens tot mens verschillen. Deze zijn in de dagelijkse praktijk aanwezig en beïnvloeden het kleedgedrag eveneens, maar zij vormen niet het onderwerp van deze studie.

De keuzeruimte die de sociale omgeving te bieden heeft wordt gecreëerd in een proces van wisselwerking tussen:

1.de inrichting van het dagelijks leven: woon- en werksituatie, communicatie- en verkeersmiddelen, vrije tijd, politiek bestel
2.de aard van de kledingproduktie en -distributie
3.de sociale ordening: sociale hiërarchie, sekseverhoudingen, generatieverhoudingen, verhouding stad-platteland
[pagina 31]
[p. 31]
4.de mentaliteit: waarden- en normenpatronen die in de samenleving circuleren (zie figuur 1).

 

Tot zover ligt het in de synchronische analyse gehanteerde kader dichtbij het beroemde AGIL-schema van de socioloog Talcott ParsonsGa naar eind33.. Parsons ziet zowel de maatschappij als totaal als ook iedere institutie of instituut afzonderlijk als een bouwwerk dat slechts begrepen kan worden, wanneer men de vier velden, die er de elementaire bouwstenen voor leveren, heeft bestudeerd. Deze vier velden zijn: Allocation (politiek, regeling), Generation (produceren, economie), Integration (sociale ordening), Legislation (waarden, normen). Parsons' schema biedt weinig ruimte voor historische transformatieprocessen. Binnen de synchronische analyse is zijn schema met enige bijstelling echter goed bruikbaar.

Parsons' functionalistische AGIL-schema doet onvoldoende recht aan het feit dat de samenleving in principe een bouwwerk is, dat in het sociale leven steeds weer opnieuw door de deelnemers aan het sociaal verkeer in wisselwerking met elkaar en hun natuurlijke en culturele omgeving wordt gemaakt. Om dit bezwaar op te heffen wordt het schema van de synchronische analyse, zoals gepresenteerd in figuur 1 hier aangescherpt tot een model, dat aan de interactieprocessen in het sociaal verkeer een belangrijker rol toekent. De keuzeruimte voor het kleedgedrag van een individu wordt niet bepaald door de wisselwerking van vier nevengeschikte velden. Vruchtbaarder is het veld van de sociale ordening te bekijken als een intermediaire structuur, als een filter, dat selectief elementen uit de drie andere velden doorlaat of tegenhoudt naar gelang de positie, die het individu in de sociale ordening inneemt. Op grond van die positie zijn bepaalde opties in kleedgedrag toegankelijk voor het individu en zijn andere afgesloten, worden sommige keuzes gepropageerd en andere ontmoedigd. De keuzeruimte waarin het individu tot een bepaald kleedgedrag komt, varieert met de woonplaats (stad of platteland) en met de sociale klasse, de sekse of de leeftijdscategorie, waartoe het individu behoort. De velden ‘inrichting van het dagelijks leven’, ‘kledingproduktie en -distributie’ en ‘mentaliteit’ worden hier gesitueerd op macroniveau: op het niveau van de Nederlandse samenleving als totaal. Het veld ‘sociale ordening’ bevindt zich dan op mesoniveau: het bemiddelt tussen de samenleving als geheel en het microniveau van het individu.

Deze interpretatie levert als uiteindelijk model voor de synchronische analyse het volgende schema

[pagina 32]
[p. 32]


illustratie
figuur 7 Uiteindelijk model voor synchronische analyse


2.3.2. Sociologische moderniseringstheorieën

Aangezien in deze studie veranderingen in kleedgedrag en verzorging van het uiterlijk tussen 1813 en 1920 in relatie tot het moderniseringsproces worden geanalyseerd, is het zinvol in dit hoofdstuk over het theoretisch kader ook het begrip ‘modernisering’ zelf nader te beschouwen.

Modernisering is de term, waarmee men in de sociale wetenschappen het transformatieproces aanduidt, dat in de afgelopen vijf eeuwen het aanzien van de westerse samenleving ingrijpend heeft gewijzigd en uiteindelijk ook op mondiaal niveau zijn uitwerking niet heeft gemist. Het moderniseringsproces heeft geen enkel terrein van het menselijk leven onberoerd gelaten: de voortbrenging van goederen, de hiërarchische opbouw van de samenleving, de inrichting van het dagelijks leven, de mentaliteit

[pagina 33]
[p. 33]

van de mensen, het onderwijs, de opvoeding en de seksualiteit hebben alle grote veranderingen doorgemaakt.

In deze studie worden zeven belangrijke aspecten van modernisering onderscheiden, die onderling een sterke samenhang vertonen en die de motor zijn van het transformatieproces: rationalisering, generalisering, differentiëring, individualisering, urbanisering, secularisering en democratiseringGa naar eind34.. Deze elementen van modernisering worden hier kort besproken.

Rationalisering

Rationalisering is het belangrijkste element van modernisering. Reeds aan het einde van de middeleeuwen kan men de eerste aanzetten tot rationalisering ontdekken. Het proces waarin de mens zich geleidelijk losweekt uit zijn theocentrisch geordende samenleving, neemt dan een aanvang. De mens neemt niet langer genoegen met religieus-mythische verklaringen van zijn omgeving, maar gaat zelf op onderzoek uit. De wereld wordt in kaart gebracht met behulp van meetapparatuur, optische instrumenten, ontdekkingsreizen en empirisch onderzoek. Door de ontwikkeling van de technologie krijgt de mens de natuur steeds beter onder controle. Er worden technieken ontwikkeld, die de voortbrenging van goederen vergroten en vergemakkelijken (werktuigen, instrumenten, machines, nieuwe energiebronnen), met andere woorden: de produktie van goederen wordt steeds verder gerationaliseerd.

Deze toenemende rationalisatie is ook waar te nemen op het terrein van de organisatie van de samenleving. Deze wordt steeds grootschaliger: de kleine feodale heersers uit de middeleeuwen worden overvleugeld door de grote leenheren, die op hun beurt weer plaats moeten maken voor het absolutistisch gezag van één koning. Steeds grotere gebieden vallen onder één centraal gezag. De heersers worden in toenemende mate afhankelijk van een ambtenarenapparaat om het leven in de grote, gelede samenlevingsverbanden ordelijk te laten verlopen. Daarvoor is ook steeds meer reglementering nodig, bijvoorbeeld middels wetgeving, rechtspraak, belastingheffing en handhaving van de openbare orde. Daarmee doet de bureaucratisering zijn intrede in de samenleving. In de loop van eeuwen maakt de eigenmachtig opererende feodale heer plaats voor de regeringsleider, die een soort topmanager van de ambtelijke bureaucratie is en die in principe verantwoording schuldig is aan de grondwet. Vooral Weber en Elias hebben in hun werk op deze ontwikkeling gewezenGa naar eind35..

De invloed van rationalisering is bovendien merkbaar aanwezig in het menselijk denken. De mens gaat de wereld steeds verder ontrafelen op zijn speurtocht naar verklaringen voor allerlei fenomenen in zijn omgeving en in het ontwerpen van strategieën om deze aan zich te onderwerpen. Het resultaat van deze geesteshouding is dat de mens steeds meer geïnteresseerd raakt in het doel, het nut en de functie van de dingen en de

[pagina 34]
[p. 34]

mensen om hem heen, en steeds minder oog heeft voor de diepere zin van zijn wereld en zijn leven. Het utiliteitsprincipe krijgt de overhand in het menselijk denken. Om het uit te drukken in de termen van Mannheim wordt de vraag naar de ‘substantiële rationaliteit’ vervangen door die naar de ‘functionele rationaliteit’Ga naar eind36.. Vragen als ‘wat kan ik er mee doen?’, ‘waar dient dit voor?’ en ‘wat heeft dit voor nut?’ liggen de moderne mens vóór op de tong.

Generalisering

In de afgelopen eeuwen is de samenleving steeds grootschaliger geworden. De kleine, autarkisch ingestelde, agrarische gemeenschappen, die in de middeleeuwen geïsoleerd van elkaar bestonden, hebben plaats gemaakt voor veel grotere maatschappijverbanden. Er ontstaat een toenemende vervlechting van belangen tussen de verschillende regio's en staten, en tussen stad en platteland. Door de ontwikkeling van nieuwe vervoermiddelen en verkeerswegen wordt het steeds gemakkelijker personen en goederen over grote afstanden te verplaatsen. De toegenomen communicatiemogelijkheden dragen zorg voor een steeds snellere verspreiding van informatie. Het leven in de verschillende delen van Europa gaat meer en meer op elkaar lijken. De specifieke kenmerken van bepaalde regio's en steden maken langzamerhand plaats voor een meer universeel leefpatroon, met andere woorden: er is generalisering opgetreden.

Benjamin laat zien hoe in de moderne tijd het kunstwerk zijn intrinsieke waarde verliest als gevolg van het feit, dat het niet langer een uniek stuk is met een eigen ‘aura’, maar een beeld, dat tot in het oneindige gereproduceerd kan worden. De afbeelding wordt verspreid over een groot publiek in de vorm van posters, kalenders, decoratie van koektrommels etc. Tegelijkertijd wordt het beeld daardoor uit zijn context gehaaldGa naar eind37.. Baudrillard wijst erop, dat Benjamins analyse voor alle waren opgaat die in massa worden geproduceerd. Volgens hem wordt de inhoudelijke waarde aan zo'n produkt ontstolen. De waren zijn verworden tot ‘lege’ beelden en symbolen: de oorsprong is duister, onduidelijk is waarnaar zij verwijzen en zij missen fundering in de sociale contextGa naar eind38..

Generalisering treft men ook aan op het gebied van de waarden en normen. Deze zijn niet langer verankerd in een specifiek regionaal leefpatroon, maar krijgen een meer oppervlakkig, vrijblijvend karakter. Zij zijn onderling inwisselbaar geworden: de mens kan ze naar verkiezing verruilen voor andere. Daar staat tegenover, dat het ethisch gedachtengoed zich over een groter territorium kan verspreiden dan voorheen. Als een soort olievlek breiden waarden en normen zich uit over de wereldGa naar eind39..

[pagina 35]
[p. 35]

Differentiëring

Dezelfde ontwikkelingen van verkeerswezen, communicatiemogelijkheden en vervlechting van belangen, die generalisering met zich meebrengen, zorgen tegelijkertijd voor een grote differentiëring van de arbeidswereld. Er ontstaan vele nieuwe functies en beroepen. Deze nieuwe functies en beroepen worden, evenals de reeds bestaande, steeds verder opgesplitst in allerlei deelgebieden: de specialismen zijn geboren. Durkheim heeft zich intensief met arbeidsverdeling en specialisatie en hun gevolgen voor de solidariteit in de samenleving beziggehoudenGa naar eind40..

Het proces van differentiëring lijkt op het eerste gezicht tegengesteld aan dat van generalisering: zij lijken elkaar zelfs uit te sluiten. Goed beschouwd zijn zij echter juist onverbrekelijk met elkaar verbonden.

Terwijl gezien over de westerse samenleving als totaliteit het leven in de verschillende regio's, steden en naties steeds uniformer is geworden, is binnen die zelfde regio's, steden en naties het bestaan juist gedifferentieerder geworden. Vergeleken met vroeger tijden zijn daar meer bestaansmiddelen aangeboord, worden er meer verschillende beroepen uitgeoefend en zijn er meerdere mensentypen te onderscheiden. Niet langer heeft iedereen binnen die samenlevingsverbanden een zelfde religieuze overtuiging, oefent iedereen ongeveer hetzelfde beroep uit, behoren allen tot hetzelfde ras of worden allen gekenmerkt door dezelfde levenshouding. Generalisering op macro-niveau gaat gepaard met differentiëring op meso- en micro-niveau.

Individualisering

Een volgend belangrijk kernpunt van modernisering is individualisering. Het leven van de middeleeuwse mens is ingebed in het collectieve bestaan van de gemeenschap waarin deze geboren wordt. Het collectief wordt in de middeleeuwen belangrijker geacht dan het individu. Het individu heeft door zijn geboorte reeds een eigen, vastomlijnde plaats in de gemeenschap. Door de toenemende mobiliteit in de samenleving na de middeleeuwen (carrière maken, verhuizen naar elders, een nieuw beroep kiezen) wordt deze vanzelfsprekende ordening langzamerhand doorbroken. De vroegere hechte gemeenschap brokkelt af. Het individu komt op zichzelf te staan en krijgt steeds meer gelegenheid tot het opbouwen van een geheel eigen leefwereld door partnerkeuze, beroepskeuze, keuze voor bepaalde lidmaatschappen, keuze van vriendenkring. Deze eigen levenssfeer verschilt van die van andere mensen in de omgeving en benadrukt het unieke van ieder individu. Dit proces wordt onder andere door Simmel in zijn verhandeling over ‘die Formen der Vergesellschaftung’Ga naar eind41. beschreven. De plaats van de mens binnen de samenleving ligt niet langer vast bij diens geboorte, maar kan zich tijdens diens levensloop wijzigen. In de

[pagina 36]
[p. 36]

relatie individu-collectiviteit is de positie van het individu sinds de middeleeuwen aanmerkelijk versterkt.

In het leven van de moderne mens speelt het individuele een grotere rol. Mensen gaan ook meer belang hechten aan hun individualiteit. Zij zien zichzelf niet meer in de eerste plaats als verpersoonlijkingen van bepaalde voor de samenleving noodzakelijke rollen, maar als persoonlijkheden met een eigen wil en overtuiging. Sennett waarschuwt voor het verdwijnen van de ‘publieke’ mens ten gunste van de ‘persoonlijkheid’. Hij is van mening dat de eerste achter de façade van de sociale rol meer kans heeft een echte persoonlijkheid te ontwikkelen dan de tweede. De moderne mens loopt door de eis in het sociale leven persoonlijkheid te tonen gevaar een narcistische persoonlijkheid te ontwikkelen, die gekenmerkt wordt door een fixatie op de eigen identiteit en een sterke terughoudendheid in de communicatie met anderenGa naar eind42..

Een ander gevolg van individualisering is, dat individuen minder gemakkelijk zijn onder te brengen in sociale klassen. In de loop van het transformatieproces worden de scheidslijnen diffuser, omdat de opwaartse sociale mobiliteit sterker wordt. Toch blijft er sprake van een sociale hierarchie. Een oplossing daarvoor biedt het concept van de leefstijl.

Max Weber is de grondlegger van de leefstijltheorie. Hij signaleert dat standen en klassen geen synoniemen zijn. Klassenindelingen zijn gebaseerd op bezit en inkomen, standenindelingen op een gelijke leefstijl. Deze indelingen hoeven niet per se samen te vallen: een student anno 1910 behoort tot de hogere standen, maar heeft een zeer gering inkomen, waardoor hij tot de lagere klassen hoort. Andersom kan een ‘nouveau riche’ ondanks zijn rijkdom, die hem in de hoogste klasse brengt, toch niet geaccepteerd worden in de hoogste stand, vanwege zijn slechte manieren, of, met andere woorden, zijn andere leefstijlGa naar eind43..

Bourdieu heeft de leefstijltheorie verder ontwikkeld. Vroeger was volgens hem de positie die een individu innam in de sociale hiërarchie gebaseerd op geboorte, later op bezit (negentiende eeuw) en tegenwoordig ook sterk op educatie en beroep. Hij construeert een sociale ladder van de moderne Franse samenleving door individuen te laten ‘scoren’ op zowel een sociaal-economische als een opleiding/beroep/cultuur dimensie. Om met zijn woorden te spreken: hij kent het individu een plaats toe in de sociale hiërarchie op grond van zowel het sociaal-economisch als het cultureel ‘kapitaal’ waarover het de beschikking heeftGa naar eind44..

Urbanisering

In de afgelopen eeuwen zijn de steden in aantal toegenomen, terwijl bovendien de bevolking van die steden sterk is gegroeid. Woont in de middeleeuwen het leeuwendeel van de populatie op het platteland, tegenwoordig is dat net andersom: de meeste mensen wonen in de steden.

[pagina 37]
[p. 37]

De trek naar de steden komt voort uit een tweetal elkaar versterkende factoren. In de eerste plaats ontwikkelt het moderne leven zich het eerst in de steden: deze zijn economische centra, verkeers- en handelsknooppunten. Hier dienen zich de nieuwe beroepsmogelijkheden aan. Daarnaast veroorzaken de verbeterde landbouwmethoden (opbrengstverhogende technieken als gebruik van kunstmest, mechanisatie) een uitstoot van overbodig geworden arbeidskracht van het platteland naar de stad.

Onder het begrip urbanisering valt niet alleen de trek van het platteland naar de steden, maar ook de verstedelijking van het rurale leefpatroon. Stad en platteland ontwikkelen zich aanvankelijk tot tegenpolen, maar komen tenslotte in elkaars verlengde te liggen, wanneer het stedelijk leefpatroon ook op het platteland ingang vindt.

Een gevolg van urbanisering is, dat mensen uit de traditionele samenlevingsverbanden worden losgerukt. De nieuwe sociale banden zijn veel losser, onpersoonlijker en abstracter. Dit heeft zowel positieve als negatieve consequenties: het leidt aan één kant tot meer individuele speelruimte, maar aan de andere kant tot identiteitsproblemen en tekort aan ‘nestwarmte’. De inbedding in het collectief én de eigen identiteit staan niet meer vast bij de geboorte maar moeten ‘veroverd’ worden. Durkheim spreekt in dit verband van ‘anomie’: een tekort aan socio-culturele bindingGa naar eind45., dat zelfs tot zelfmoord kan leiden. Marx noemt dit fenomeen ‘vervreemding’.

Secularisering

Het bestaan van de middeleeuwse mens is doordrenkt met religiositeit. Zijn plaats in de gemeenschap wordt gezien als een door God beschikt gegeven. Het geloof neemt in zijn leven een centrale plaats in. Men beschouwt het aardse bestaan als een voorbereiding op het hiernamaals. De Kerk is in de middeleeuwen de enige supranationale macht. Zoals de kerktoren het dorps- of stadsgezicht van die tijd beheerst, zo domineren de voorschriften van de kerk de normering van het dagelijks leven.

Zoals hierboven al is aangegeven, ondervindt het religieus-mythische wereldbeeld en mensbeeld van de middeleeuwen al zo'n vijfhonderd jaar concurrentie van een meer wereldsgezinde, rationele oriëntatie. Het ontsluieren van de mysteries van de wereld door het rationele denken -door Weber ‘die Entzauberung der Welt’ genoemd- maakt religieuze dogma's aanvechtbaar. De Kerk raakt haar invloed op het maatschappelijk leven langzamerhand kwijt, omdat zij geen antwoord weet te geven op de problemen en eisen van een nieuw tijdperk. Zij wordt teruggedrongen op haar eigen terrein: dat van de godsdienst. En zelfs daar boet zij aan invloed in: de meer rationeel en individualistisch ingestelde mens van de moderne tijd beziet religie op zich, en de kerkelijke reglementering daarvan in het bijzonder, met een flinke dosis scepsis.

[pagina 38]
[p. 38]

Democratisering

De standenmaatschappij die in de middeleeuwen wordt gezien als door God gegeven, brokkelt geleidelijk af. Het bestuur is niet langer in handen van een ‘heerser bij de gratie gods’, maar van een direct of indirect door het volk gekozen regeringsleider. Het middeleeuwse bestel is gebaseerd op de religieus gefundeerde principiële ongelijkheid van mensen, het nieuwe heeft de fundamentele gelijkheid van mensen -althans voor de wet- als uitgangspunt.

Deze democratiseringstendens komt voort uit de ontdekking door de hogere standen en klassen van de waarde van de gewone mens als producent, consument en soldaat, en uit de gelijktijdige bewustwording van de gewone mens van de macht van het aantal, gecombineerd met een nieuw besef van eigenwaarde. Geleidelijk aan krijgt ook de ‘werkman’ een volwaardig burgerschap: een loon boven het absolute bestaansminimum, redelijke huisvesting, onderwijs, vrije tijd en stemrecht. Het wettelijk uitgangspunt van gelijkheid van alle burgers inspireert vele emancipatiebewegingen om deze gelijkheid ook daadwerkelijk binnen het bereik van álle leden van de samenleving te brengen. Ook vrouwen gaan haar gelijke rechten opeisen en verwerven toegang tot onderwijs, beroepsleven en politiek bestel.

2.3.3. De constructie van twee ideaaltypen: traditioneel en modern leefpatroon

Als besluit van het theoretisch kader worden twee modellen opgebouwd van het ‘traditionele’ leefpatroon en het ‘moderne’ leefpatroon. Het gaat hier om de constructie van ‘ideaaltypen’, van onderzoeksinstrumenten die de sociale wetenschapper helpen de realiteit te analyseren. Deze ideaaltypen zijn geen weergave van de sociale werkelijkheid, maar een poging te verwoorden welke elementen een ‘zuiver’ traditioneel respectievelijk een ‘zuiver’ modern leefpatroon zou bevatten. In de werkelijkheid komen altijd vermengingen van beide patronen in verschillende gradaties voor. Oude idealen, denkbeelden, verhoudingen etc. verdwijnen niet als bij toverslag op hetzelfde moment dat zich nieuwe opties en ideeën aandienen. Elementen uit het oude patroon blijven nog lange tijd voortbestaan naast aspecten van het nieuwe en worden soms zelfs in het nieuwe geïncorporeerd. Bovendien bestaan er regionale verschillen in het tempo waarin het nieuwe patroon wordt aanvaardGa naar eind46.. Ideaaltypen abstraheren dus van de sociale werkelijkheid ten einde deze beter te kunnen interpreteren.

Op grond van de in deze paragraaf gepresenteerde historische en sociologische theoretische noties zijn de volgende twee ideaaltypen -‘traditioneel leefpatroon’ en ‘modern leefpatroon’- geconstrueerd. Ook Tönnies' dichotomie ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’, waarin hij respec-

[pagina 39]
[p. 39]

tievelijk de traditionele samenleving en de moderne maatschappij typeert, heeft tot deze constructie bijgedragenGa naar eind47..

figuur 8 Twee ideaaltypen: ‘traditioneel leefpatroon’ en ‘modern leefpatroon’

TRADITIONEEL LEEFPATROON MODERN LEEFPATROON
INRICHTING DAGELIJKS LEVEN - meeste mensen wonen op platteland: ruraal leefpatroon dominant - meeste mensen wonen in steden: urbanisering stedelijk leefpatroon dominant
  - autarkie en isolement - vervlechting en interdependentie
  - vervoer- en communicatietiemiddelen beperkt - explosieve toename cummunicatie- en vervoermiddelen
  - meesten leven op of onder bestaansminimum - meesten leven boven bestaansminimum
  - wooncomfort voorrecht elite - wooncomfort voor velen
  - hygiënische omstandigheden slecht - hygiënische omstandigheden goed
  - onderwijs naar stand - onderwijs instrument opwaartse mobiliteit
  - vrije tijd voorrecht elite - vrije tijd voor allen
  - autoritair politiek stelsel - democratisch politiek stelsel
PRODUKTIE EN DISTRIBUTIE - agrarische sector dominant - industriële en dienstensector dominant
  - ambachtelijke produktiewijze - rationalisering produktiewijze
  - autarkie - produktie voor markt
  - kleinschaligheid - grootschaligheid
  - weinig differentiatie beroepen, geen specialisatie arbeid - differentiëring beroepen specialisering arbeid
SOCIALE ORDENING - standenmaatschappij door God gegeven - sociale gelaagdheid diffuus
  - sociale positie individu gebaseerd op geboorte in bepaalde stand (positie toegeschreven) - sociale positie individu gebaseerd op sociaal-economisch en cultureel kapitaal (positie verworven)
  - geringe stijgingskans - grote stijgingskansen
  - individu ingebed in collectief - individualisering én identiteitsproblemen
  - acceptatie toegeschreven positie hoog - democratiseringstendensen emancipatie
MENTALITEIT CULTUUR - religie verschaft waarden en normen - secularisering en rationalisering
  - collectief oefent sterke sociale controle uit - generalisering van waarden en normen
  - waarden en normen specifiek voor bepaalde groepen en daarmee individuen - waarden en normen raken los van socio-culturele context en worden ‘inruilbaar’

eind1.
König, De sociologie van de mode, 17-21.

eind2.
Toen ik voor mijn afstudeerscriptie in het voorjaar van 1987 een aantal interviews over kleedgedrag en verzorging van het uiterlijk afnam kreeg ik in veel gevallen op de vraag naar het waarom van de eigen kleding van de respondenten het antwoord: ‘Kleding is in ons koude klimaat een noodzakelijk kwaad’. Pas na enig doorvragen - ‘Waarom kies je dan juist deze kleding uit?’- besefte men dat er misschien toch wel meer aan de keuze van kleding vast kon zitten.
eind3.
Wilson, Adorned in dreams: fashion and modernity, 228-247; De Rooy, ‘Mode: ernst of spel?’ in: Lover (1987), 153-158.
eind4.
Wilson, Adorned in dreams, 1-15.
eind5.
Wilson, a.w., 3.

eind6.
Elias, Het civilisatieproces, I, 191-192.
eind7.
Elias, a.w., I, 228-230; Corbin, Pestdamp en bloesemgeur, 232-237.
eind8.
Flügel, ‘Psychologie der Kleidung’ in: Bovenschen ed., Die Listen der Mode, 213.

eind9.
König, De sociologie van de mode, 64-81, 150.
eind10.
Elias, a.w., I, 13-14, 19.
eind11.
Met name de reacties van vader, moeder, andere opvoeders, familie en vriendenkring -de directe sociale omgeving dus- zijn belangrijk bij de vorming van de eigen identiteit. Mead noemt hen in Mind, self and society de ‘significant others.’
eind12.
Flügel, t.a.p., 253-255.
eind13.
Flügel, t.a.p., 257-259.
eind14.
Flügel, t.a.p., 249.
eind15.
Flügel, t.a.p., 224-230.
eind16.
Simmel, ‘Die Groszstädte und das Geistesleben’ in: Bûcher e.a., Die Groszstadt, 185-206.
eind17.
Wilson, a.w., 134-155.
eind18.
De termen ‘front stage’ en ‘back stage’ zijn afkomstig van Goffman, Presentation of self in everyday life, 112-113, 124-125, 127.
eind19.
Wilson, Sex and gender, 1-20; Illich, Gender, passim.

eind20.
Elias en Scotson, De gevestigden en de buitenstaanders, 21-23.
eind21.
Mead, Mind, self and society, passim.
eind22.
König, De sociologie van de mode, 73, 81.
eind23.
Spencer, Die Prinzipien der Soziologie, III ‘Die Herrschaft des Ceremoniells’.
eind24.
König, a.w., 62-63.
eind25.
De notie van kleding en lichaamsverzorging als middelen voor sociale distantie is terug te vinden bij meerdere auteurs: Elias, a.w.; Veblen, The theory of the leisure class; König, a.w.; Braudel, Beschaving, economie en kapitalisme, 315-316.
eind26.
Veblen, ‘The economic theory of woman's dress’ in: Veblen, Essays in our changing order, 65-77.
eind27.
König, a.w., passim.

eind28.
Lurie, The language of clothes, passim.
eind29.
Barthes, La système de la mode, passim.

eind30.
Braudel, Geschiedschrijving, 101 e.v..
eind31.
Braudel, Geschiedschrijving, 107.
eind32.
Braudel, Geschiedschrijving, 107.

eind33.
Parsons, The system of modern societies, 4-28.

eind34.
Deze elementen worden ook door Zijderveld en Adriaansens genoemd, al ordenen zij de zeven aspecten in een vierdeling. Adriaansens bespreekt differentiatie, generalisering, subjectivering en vervreemding, Zijderveld specialisering, generalisering, (legitimering, vermaatschappelijking en) democratisering en (culturele) nivellering. Adriaansens, Algemene sociologie, 153-178; Zijderveld, De culturele factor, 77-106.

eind35.
Elias, Het civilisatieproces, II; Weber, Wirtschaft und Gesellschaft: Grundriss der verstehende Soziologie, 550-579.
eind36.
Mannheim, Man and society in an age of reconstruction, 51-57.

eind37.
Benjamin, Het kunstwerk in het tijperk van zijn reproduceerbaarheid, passim.
eind38.
Poster, Jean Baudrillard, 1.
eind39.
Zijderveld, De culturele factor, 87-90.

eind40.
Durkheim, The division of labour in society, passim.

eind41.
Simmel, Soziologie: Untersuchungen über die Formen der Vergesellschaftung, 403-503.
eind42.
Sennett, The fall of public man, 262-264, 314-315, 324-325.
eind43.
Weber, Wirtschaft und Gesellschaft, 177-180.
eind44.
Bourdieu, Distinction, 99-125.

eind45.
Durkheim, L'éducation morale, passim.

eind46.
Van den Eerenbeemt, In het spoor van de vooruitgang, vi.
eind47.
Tönnies, Gemeinschaft und Gesellschaft, passim.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken