ontmoetingscentrum van intellectuelen en kunstenaars; ook reeds door mijn werkzaamheden bij de uitgeverij Die Schmiede, had ik allerlei schrijvers en dichters leren kennen. Het was de tijd van de inflatie, waarin driemaal per dag de mark in waarde verminderde en de prijzen driemaal per dag in dezelfde verhouding stegen. In augustus 1924 werd de mark gestabiliseerd. Ook dat was reeds een Wirtschaftswunder. Maar intussen waren velen geruïneerd, die weldra met de honderdduizenden werklozen de sociale basis zouden vormen voor het nazi-fascisme.
Joris en ik golden als ‘de rijke Hollanders’ en wij gaven een groot feest, dat wij ‘het laatste feest van Europa’ noemden. Rudolf Leonhard was er en Johannes R. Becher, die het tot minister van Cultuur in Oost-Duitsland bracht; de dichter Alfred Wolfenstein - vertaler van Gerard de Nerval, Rimbaud en Shelley - die later naar Frankrijk emigreerde en zelfmoord pleegde in januari 1945.
Russische emigranten bevolkten West-Berlijn en hadden er hun eigen cafés, restaurants en cabarets, waaronder het beroemde Der blaue Vogel. Een joods toneelgezelschap speelde Der Dybbuk. De kunstgalerij Der Sturm was nog steeds het centrum van de internationale avant-garde van de beeldende kunst. Iedere avond kon men ergens een film van Chaplin zien, maar het was ook de tijd van het ontstaan van de ‘Nibelungen’ en het imperium van de Ufa.
Van filmen door Joris Ivens was in die tijd nog geen sprake. Wel legde hij in deze jaren de grondslag voor zijn vakmanschap door te werken in de fabrieken van Zeiss te Jena.
Na een verblijf in Parijs woonden we beiden sinds de zomer van 1926 in Amsterdam. Hij was intussen getrouwd met Germaine, fotografe van beroep, die hij door mij in Berlijn had leren kennen. Zij behoorde tot een groep van studenten en kunstenaars uit München, allen verwikkeld in de Münchener Radenrepubliek. Zij zelf had ook een tijd gevangen gezeten en ze was bevriend met Gertrude, dezelf-