Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1 (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1
Afbeelding van De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

ebook (5.63 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1

(1880)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Eerste hoofdstuk.

Belangrijkheid der geschiedenis van Nederland. - Zijn ligging en grondgesteldheid. - Zijn eerste bewoners: - de Batavieren, Kaninefaten, Friezen. - Herkomst, zeden, gewoonten, en godsdienst dier volken.

‘De liefde tot zijn land is ieder aangeboren’, zegt de dichter, en beklaagbaar mag elk Nederlander heeten, die van dit aangeboren gevoel vervreemdde, of het moedwillig onderdrukken woû. Belangstelling in de geschiedenis van dat land is er het natuurlijk gevolg van, en dat te meer, wanneer dit een zoo belangrijk plekjen wereldgronds is, als het, in spijt van zijn nietigen omvang, in vergelijking van zooveel grooter rijken, in den loop der eeuwen is gebleken. Hier toch werd de strijd tusschen menschelijk vrije ontwikkeling en onvrije staats- en gewetensdwang, na den hachelijksten kamp, ten voordeele der eerste beslist; hier, te midden der zeventiendeeuwsche volstrektemachtsstaten, een vrije volkstaat gevestigd, die, hoe gebrekkig, als de omstandigheden meêbrachten, zijn eerste grondslag was, daardoor wel gedoemd was, na anderhalve eeuw in noodlottige burgertwisten ten onder te gaan, doch om later in nieuwen glans te herrijzen. Zich spiegelend aan de fouten, gelijk zich sterkend aan de kloekheid van 't voorgeslacht, is de nazaat thans geroepen, zich en dien staat zijner waardig te handhaven, en kan daartoe geen doeltreffender middel ter hand nemen, dan de doorloopende kennis zijner geschiedenis, gelijk die van 't land, waar hij geboren werd.

Dat land, Nederland of de Nederlanden geheeten, omdat het ‘de lage landen’ bij de Noordzee, aan den uithoek van het uitgestrekt Germanje, omvatte, werd door zijn ligging en gesteldheid zelve eerst betrekkelijk laat door menschen bewoond, en zoo voor de geschiedenis toegankelijk. Het zag er toen gansch anders dan nu uit: hooge veengronden met wilde wouden, lage met struikgewas bezet; aangeslibde kleigronden aan den boord der groote rivieren, die zich hier een uitweg naar zee baanden, den bruischenden Rijnstroom, en zijn verschillende takken, en de zich daarmeê vermengende Maas. Langs de zee een rij duinen, die haar verhinderden het te overzwalpen, en binnen welke zich daardoor allengs het ‘haf’ - als

[pagina 4]
[p. 4]

men 't noemt - gevormd had, dat geroepen was allengs een bewoonbare bodem te worden. Aan de noordoost, oost, en zuidzij hier en daar een harder kiezelgrond, door afvloeying uit de noorder ijsstreken en van de zuiderbergen gevormd, en met die plompe steengevaarten op sommige plaatsen doormengd, die nog heden in Drenthe, aan de Vuursche, en elders de aandacht trekken. Als gewrochten van een vermeend reuzengeslacht, dat hier oudtijds leefde, heeft men ze dikwerf willen begroeten; doch het waren niets dan van elders afgevloeide steenbrokken, van welke de eerste bewoners dezer streken, geen reuzen, maar menschen van gelijke, alleen nog wat ruwer beweging dan wij, zich bedienden, om er altaren van op te richten of grafsteden meê te dekken. Den naam hunebedden erlangden zij, omdat hune een oud-nederlandsch woord is, dat groote beteekent, en men ze daarmeê dus het best meende te kunnen kenschetsen.

Uit het verre Oosten, uit Midden-Azië, kwamen die eerste bewoners allengs herwaarts aanzetten en afzakken. Daar woonde de groote volksstam der Ariërs, die, zich van lieverleê in verschillende afdeelingen splitsende, in den loop der tijden voor een goed deel naar Europa overstak, en daar begon met, als Grieken en Latijnen, den grondslag voor die beschaving der Westersche oudheid te leggen, die zich tot zulk een alles overstralende hoogte verhief. De verdere stamverwanten zetten zich eerst daarna allengs in beweging, richtten, de Kelten voorop, de Germanen en Slaven hen volgende, zich noordelijker, en bevolkten de verdere europeesche streken in haar aanvankelijk ongastvrije woestheid. De Kelten lieten, op luttel plaatsnamen na, die van hun doortrekken nog blijk gaven, in 't groote Duitschland weinig of geen spoor van zich achter, in Nederland minder nog. De laatste bepaalden zich tot de Oost- en Noordoostlanden van 't latere duitsche rijk. De tweede daarentegen, de Germanen - Speermannen, als de waarschijnlijkste naamsverklaring luidt - drongen eerst tot den Rijn, vervolgens den Rijn over in Frankrijk - toen Gallië - door, waar zij de hen vooruitgetogen Kelten voor een deel overmanden, maar nu ook weldra met de Romeinen in botsing kwamen.

Aan den rechteroever van den Midden-Rijn had zich een deel hunner, de afdeeling der Hatten of Katten, gevestigd, en een kleiner hoop van dezen scheidde zich van de overigen af, en kwam naar den Nederrijn, waar zij het ‘edele eiland der Batavieren’ - als een romeinsch schrijver, Plinius, het noemt; want van de Romeinen komen ons alle eerste berichten omtrent hen - bezetten, terwijl de voorhoede, onder den naam Caninefaten - waarschijnlijk Pijnwoudbewoners - meer naar den duinkant doordrong, en daar een woonplaats zocht. Den naam Batavieren namen zij van het altoos betrekkelijke ‘goede land’, de bat-ouwe, thans Betuwe, die zij besloegen, en waarachter de nog altijd zoo barre en zandige Veluwe - of vale ouwe - tot op heden toe de

[pagina 5]
[p. 5]

heugenis van haar tegenovergestelde naam en daad bewaart. Een derde Germaansche volksafdeeling, die het Nederland dier dagen meer noordelijk en noordwestelijk kwam bezoeken, om er zich een blijvende woonplaats te kiezen, was die der Friezen, die, buiten de provincie, ook thans met hun naam nog prijkend, de gansche landstreek bezetten, thans door de Zuiderzee verzwolgen, en toen nog slechts van een klein meer, de Middenzee of 't meer Flevo, doorspoeld, in 'twelk de kleiner Rijntakken van den IJsel en de Vecht zich ontlastten. De later afgebrokkelde eilanden waren toen nog nauwer met elkander en de rest van 't land verbonden, en schonken den Friezen gelegenheid, zoover de onherbergzame bodem het toeliet, zich daar uit te breiden.

Wat hun uiterlijke betreft, waren de meeste leden dezer verschillende germaansche volksafdeelingen, groote, kloeke menschen, en zeer dapper en geöefend in de wapenen: zij hadden goudgeel haar, heldere blauwe oogen, en lange knevelbaarden. De mans droegen kleederen van beestevellen gemaakt, en zeer nauw om het lijf gesloten: de armen en beenen bleven naakt, waardoor het vel, dat onophoudelijk aan de lucht was blootgesteld, zeer hard en sterk werd. De vrouwen waren omtrent als de mans, en waarschijnlijk nog armoediger, gekleed; want van linnen, zijde, katoen en wat dies meer zij, wist men toen hier nog niets; - en de kinderen liepen, des zomers althans, zonder iets aan het lijf.

Hun woningen waren hutten, van hout, klei of graszoden gebouwd. Daar het land in den wintertijd dikwijls onder water liep, werden die woningen op hooge palen gezet, zoodat het water de deur niet kon binnen stroomen: of men bouwde er aarden dijkjes om heen, die tevens tot verschansingen dienden. Somtijds ook, bij zware overstroomingen, zochten de inwoners de hoogten op, welke zij vliedbergen of terpen noemden, gelijk er nog hier en daar in Friesland worden aangetroffen.

Zij leefden grootendeels van de jacht en de vischvangst, en voedden zich verder met wilde appelen, melk, en pappen van gerst of haver. Hun drank bestond mede in een afkooksel van gerst, tot een soort van bier bereid. Hun godsdienst was Natuurdienst; eerdienst der persoonlijke krachten, die zij in de natuur werkzaam waanden, en dien zij in heilige wouden hun hulde en offers brachten. Van lezen en schrijven wisten zij niet af, en leerden dat eerst, nadat zij met de Romeinen in aanraking kwamen, aan welke zij ook voor hun verdere ontwikkeling en beschaving veel te danken hadden. De strijdbaarste, doch voor die beschaving tevens de toegankelijkste waren de Batavieren; de weêrbarstigste de Friezen. Zij hadden geen eenhoofdige regeering, doch kwamen van tijd tot tijd in volksvergaderingen samen, waar dan de bekwaamste en ervarenste hunner het woord voerden; wanneer zij ten strijd togen, kozen zij zich een legeroverste (Harjowalda, Heerwoud), aan wiens bevel zij zich voor den duur van den krijgstocht onderwierpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken