Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1 (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1
Afbeelding van De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

ebook (5.63 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 1

(1880)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vijfde hoofdstuk.

Inval der Franken - der Saksen en andere volkeren in ons vaderland. - Oorsprong van verschillende namen van plaatsen. - Inval der Saksen en Friezen in Brittanniën.

De Batavieren, gelijk wij gezien hebben, weder vrienden met de Romeinen geworden zijnde, hielpen hen ook als voorheen in den oorlog, en genoten te huis de voordeelen hunner bescherming. Ons vaderland was langzamerhand reeds een wat meer beschaafd gewest geworden. Er viel echter gedurende een goede anderhalve

[pagina 17]
[p. 17]

eeuw weinig of niets voor, dat merkwaardig genoeg is, om te verhalen.

(240). Toen, na verloop van dien tijd, het Romeinsche Keizerrijk langzamerhand in macht verminderde, en de grenzen minder goed verdedigd werden, begonnen verschillende germaansche en andere stammen zich daar binnen te vertoonen, soms met geen ander doel dan om te plunderen en te stroopen, soms met het doel om veroveringen te maken op Keizerlijk gebied. Onder die eerste stammen verdienen in de eerste plaats genoemd te worden de Franken - of Stouten - omdat zij de grondleggers werden van het latere Frankrijk. Het eerste trokken zij in 't jaar 240 bij Meins den Rijn over en zwierven een poos lang in Galliën rond, tot hen de romeinsche veldoverste Aurelianus bij hun terugtocht sloeg, een zevenhonderd hunner vielen en een driehonderd als slaven verkocht werden. Hun volksnaam ontleenden zij aan de stoutheid, waarmede zij optraden. Later splitsten zij zich in twee afdeelingen, de salische en de ripuarische Franken. De eerste, den Rijn overgekomen, zette zich hier het eerst in die landstreek neêr, die men toen Toxof liever Texandrië d.i. de Zuidstreek noemde, van welke Tongeren de hoofdplaats was, en van waar zij zich west- en zuidwaarts over geheel het tegenwoordige Belgiën, tot Doornik, dat een tijd lang hun hoofdstad werd, verspreidden. Noordwaarts breidden zij zich over het eiland der Batavieren uit, wier naam, gelijk die der Chatten, geheel in den hunnen te loor ging.

Andere germaansche stammen, die meer zuidelijk hunne schreden richtten, en zelfs tot in Italië doordrongen, gaven zich den verzamelnaam van Alemannen, naar welke later geheel Duitschland door de fransche schrijvers Allemagne genoemd werd.

Het is licht te begrijpen, dat de Romeinen, sedert zij, in plaats van, gelijk vroeger, hun overwinningen al verder en verder op vreemd grondgebied uit te breiden, genoodzaakt werden hun eigen land tegen dergelijke invallen te verdedigen, niet meer zoo goed als te voren hun gezag hier te lande konden doen gelden. Wel drong Keizer Constantius Chlorus, op 't laatst der derde eeuw, tot het eiland der Batavieren en van daar tot het meer Flevo door, en keerde met veel gevangenen van zijn zegetocht terug; wel behaalde een jaar of tien later zijn zoon Constantijn een nieuwe overwinning op een Frankenleger, dat hij bij zijn overtocht van den Rijn overviel en versloeg; doch dit waren voorbijgaande krijgsbedrijven van geen blijvende beteekenis. In 't jaar 355 waren de Franken alles meester, en hadden zelfs de romeinsche hoofdwapenplaats aan den Nederrijn Keulen (Colonia Agrippina) veroverd en verwoest. Toen kwam nog eenmaal de jonge en schrandere romeinsche veldheer Juliaan, in 356, de Alpen over, trok over Rheims naar den Rijn, en wist zich bij verdrag zelfs van Keulen weder meester te maken, doch om het daarna voor goed in 't bezit der Franken te laten. In Mei 358 vertoonde hij zich met zijn leger voor Tongeren, doch maakte ook

[pagina 18]
[p. 18]

hier met de Franken vrede, onder beding hem soldaten voor 't romeinsche leger te leveren. Daarop richtte hij zich noordwaarts naar 't Batavieren-eiland, om den dit hem en de Franken bestokenden vijandigen stam der Chamaven te tuchtigen, 't geen hij met medewerking van een frankischen krijgsman, Chariëtto, die een soort van roofbende samenstelde, volbracht, zoodat zij voor goed van daar verdreven werden, en wat noordelijker een rustiger verblijf moesten zoeken.

Na Juliaans tijd, die in 360 door het leger te Parijs tot Keizer werd uitgeroepen, hoorde men hier van de Romeinen weinig of niet meer spreken, en even als hun naam, verdween ook die der Kaninefaten en Batavieren voor die der nieuwe germaansche bewoners. Slechts die der Friezen bleef zich op den duur handhaven, terwijl hun gebied zich hoe langer zoo meer over het latere Holland en tot aan 't Zwin in Zeeland uitbreidde, tot het door de tot Utrecht voortgedrongen Franken binnen engere grenzen teruggebracht werd.

Buiten deze beide, thans het land bevolkende stammen, kwam er, gelijktijdig met den laatsten, van den Eider en de Elve af, nog een derde, die der naar hun korte zwaard zoogenoemde Saksen herwaarts aanzetten, die, met de Friezen verbonden, de zeekust onveilig maakten, en vervolgens voor een deel, met de aanverwante Jutten en Anglen vereenigd, omstreeks 449, naar Brittannië overstaken. Dáár door de Britten tegen de hen bestokende Schotten te hulp geroepen, maakten zij van de gunstige gelegenheid gebruik, om de eersten allengs zelf te bestrijden en te verdrijven, en zich in hunne plaats te vestigen. In ruim anderhalve eeuw waren zij, door telkens nieuw aanstroomende stamgenooten bijgestaan, daarmeê gereed, en vormden verschillende kleine rijken, uit welke een zevental weldra het meest bekend werd, en later tot één samensmolt, terwijl de Britten zich in 't Zuidoosten en Oosten in hun oorspronkelijke taal en volksaard handhaafden, gelijk hun naamzelf in dien van den toekomstigen staat (Groot-Brittanje) zou bewaard blijven. Anglen en Saksen daarentegen, veelal onder den gezamenlijken volksnaam van Angelsaksen vermeld, schonken den hunnen aan dien van 't land (Engeland) en der verschillende streken (Oost-, West-, Zuid, Midden-Saksen, Essex, Wessex, Sussex, Middlesex), waar zij zich neêrzetten.

Overland rukten de Saksen van den Eider naar de Elve, van daar naar de Wezer, op, om zich vervolgens van deze tot de wilgenstreek (Salahon, Salon, Sallant) aan den IJsel en in de woonstreek der Chamaven, Hameland, uit te breiden, waar zij in 't Zuiden en Westen door de tot daar voortgedrongen Franken begrensd werden. Behalve in Engeland, waar zij zich blijvend vestigden, stroopten zij lang de vlaamsche kusten, waar zij aan de saksische streek (het littus saxonicum) een tijd lang hun naam gaven, en in enkele plaatsnamen, gelijk ook in Holland (Sassenheim) tot heden toe een blijk van hun aanwezen achterlieten. Waar zij zich aan den mond van een ander water vestigden, draagt de naam muiden

[pagina 19]
[p. 19]

(aan den mond) het merk van hun taaleigen, gelijk die eerste van dat der Franken, en zoo vindt men de namen IJselmonde en IJselmuiden, Gene- en Leimuiden, Muiden, Sint Anne ter Muiden, Dix- (of Dijks-) muiden, Rupel- en Dendermonde, Roermonde, enz. als zoovele merkteekenen der eerste frankische of saksische bewoners dier plaatsen. In 't Noordoosten van 't land breidden zij zich allengs over Drenthe en Groningerland uit, waar de Friezen hun verder voortdringen stuitten. Deze zelf zagen zich in 't latere Holland en Utrecht door de Franken in hun vaart gestremd en in hunne grenzen beperkt. Daar waar de Romeinen vroeger aan 't veer over den Rijn (Trajectum) een sterkte hadden opgeworpen, die zij later verlieten, doch die in den saamgetrokken naam Trecht den stempel van zijn latijnsche herkomst droeg, was het hoofdpunt van den strijd tusschen Friezen en Franken, tot de laatsten er blijvend meester werden, en zich in 't bezit dier sterkte of burg handhaafden, die toen weldra een brandpunt worden zou, van waar zich hunne roomschkristelijke beschaving naar alle zijden verspreidde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken