Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iets over citaten (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iets over citaten
Afbeelding van Iets over citatenToon afbeelding van titelpagina van Iets over citaten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (5.42 MB)

ebook (3.18 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
taalkunde/taalbeheersing


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iets over citaten

(1871)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

VI.

Moet men bij het citeeren, even als bij andere zaken, zijn geweten raadplegen, en niet op rekening van zijn eigen vernuft laten zetten wat men bij anderen geborgd heeft, zoo betaamt het evenmin voor een citaat te doen doorgaan, wat niet meer is dan een zijsprong van eigen vindingskracht. Hoe veel waarde ook iemands eigen gedachte bezitte, hoe gelukkig die zij uitgedrukt, het voegt hem geenszins die met den naam te doen prijken van Virgilius, Vondel of Van der Palm. De vlag moge de lading dekken; toch is het voegzaam en waardig, dat men zijn eigen waar, al is die nog zoo goed, niet tooie met de vlag van een beroemder auteur. Indien hij, die het gezegde van een ander als voortbrengsel van zijn eigen geest laat doorgaan, zich schuldig maakt aan diefstal, hij, die de gedachte, welke hij zelf heeft voortgebracht, aan een ander toeschrijft, begaat de misdaad van valschheid in (letterkundigen) geschrifte. Ik beken gaarne, dat deze laatste soort van overtreding zeld-

[pagina 43]
[p. 43]

zaam voorkomt, en niet zoo heel gemakkelijk te volbrengen valt. Er is toch eenige handigheid toe noodig, om 't publiek te doen gelooven dat deze of gene quasi-geciteerde regel werkelijk bij Ovidius staat, dat het kernachtig gezegde, 't welk men geeft als van Hooft herkomstig, inderdaad bij dezen te vinden is, en dat Talleyrand zich werkelijk den kwinkslag veroorloofd heeft, die hem in den mond wordt gelegd.

Dewijl ik nu toch reeds meer dan eene bekentenis heb afgelegd, wil ik mijn zondenregister hier verder bloot leggen en bekennen, dat de twee regels, die als motto voor mijn ‘Roos van Dekama’ staan,

 
Wat baet het of ghy jaeght en slooft en u verhit,
 
Fortuin liefst hem bezoekt die wacht en stille zit,

uit mijn eigen brein gesproten zijn, en dat, zoo ik ze aan Rodenburg heb prezent gedaan, ik daartoe aan zijn schim geen verlof heb gevraagd. De reden waarom ik juist zijn naam er onder plakte was zeer eenvoudig: ik begreep, dat niemand zich de ontzettende moeite en de nog ontzettender verveeling zou getroosten om in zijn bundel onleesbare en ellenlange treur- en blij spelen om te snuffelen of hij er die regels in vinden mocht; het gezegde on ne prête qu'aux riches vond in elk geval hier geene toepassing.

Nog bij een andere gelegenheid heb ik op dergelijke wijze mijn vaderschap verloochend en wel in eene der aanteekeningen achter ‘Het Recht van Bruilofts-avondkout.’ Daar haalde ik een twistgezang aan tusschen vleesch en visch, in Oud-Nederduitsche - ik durf niet zeggen ‘in Middelnederlandsche’ - verzen

[pagina 44]
[p. 44]

geschreven, en plaatste daaronder: ‘Uit een onuitgegeven handschrift, onder mij berustende.’ En - nu gebeurde wat aan Mac-Pherson, toen hij zijn zoogenaamde Ossianische poëzy uitgaf, aan Chatterton, die op gelijke wijze het publiek mystificeerde, en aan den uitgever van Klaas Kolijn gebeurde, men liep in den val dien ik gezet had, en ik kreeg een brief van wijlen Prof. Visscher, die mij heel beleefd vroeg, of ik nog meer van die M.N.landsche débats had, en of ik hem die ter uitgave wilde toevertrouwen. Ik schreef hem natuurlijk heel beleefd terug, dat ik niets meer van dien aard bezat, en hoe het mij zeer speet, dat hij mijn verzen voor een eeuw of wat ouder had gehouden dan zij werkelijk waren; - dat ik voor 't overige niemand opzettelijk had misleid; immers ik had nergens gezegd, dat die verzen werkelijk door een M.N. landschen dichter geschreven waren, maar eenvoudig - wat letterlijk waar was - dat het handschrift te voren nooit uitgegeven was, en dat het onder mij berustte. 't Spijt mij, zulk een verstokte booswicht te zijn; doch ik kan, vooral om het kluchtige resultaat, nog maar geen berouw over het gepleegde feit gevoelen.

Evenmin behoefde Walter Scott berouw te gevoelen over de woorden Old Play, Old Song, enz., die hij, naar zijn eigen bekentenis, dikwijls onder de eigengemaakte rijmen, die hij als mottoos voor zijn hoofdstukken bezigde, had gezet. Waar geen schrijver als maker genoemd wordt, kan ook geen schrijver zich beleedigd gevoelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken