Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iets over citaten (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iets over citaten
Afbeelding van Iets over citatenToon afbeelding van titelpagina van Iets over citaten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (5.42 MB)

ebook (3.18 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
taalkunde/taalbeheersing


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iets over citaten

(1871)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

VII.

Niet altijd is het gemakkelijk, somtijds bepaald onmogelijk, te weten, aan wien men de spreuk of het vers moet danken dat men citeert. Zoo is 't b.v. gelegen met het vers:

 
Alterius non sit qui suus esse potest,
 
(Die zich zelven kan toebehooren behoore aan geen ander.)

een van die, welke in aller mond zijn en waarvan men den maker toch niet kan aanwijzen. Even zoo heeft men langen tijd getwist over de vraag, van wien het beroemde quos vult perdere Jupiter dementat prius kon zijn. Er waren er, die het aan een der schrijvers uit de eeuw van Augustus toekenden; doch daartegen voerde men aan, dat dementat geen bijzonder klassiek Latijn was. Anderen beweerden, dat het geen citaat was, maar een spreekwoord, door Vellejus Paterculus (Lib. II, cap. 57 en 118) twee malen onder een anderen vorm opgenomen, en bij Commines aldus wedergegeven: ‘Quand Dieu veut commencer de chastier les princes,

[pagina 46]
[p. 46]

premièrement il leur diminue le sens;’ terwijl Racine het blijkbaar voor oogen had, toen hij schreef:

 
Frappé de cet esprit d'imprudence et d'erreur
 
De la chûte des rois funeste avant-coureur.

Doch dat alles wees wèl het gebruik aan, dat van het gezegde was gemaakt; maar liet den oorsprong in het duister. Eindelijk werd ook deze ontdekt. In het IIde Deel der Latijnsche vertaling van Euripides door Barnes (Leipzig 1779 in fol.) vindt men blz. 497 een fragment, door Athenodorus aangehaald, en dat volkomen het aangehaalde gezegde bevat. De plaats luidt in 't Grieksch als volgt:

 
‘Οταν δε δαίμων άνδρί πορσύνη ϰάϰα τόν νοῦν ἔβλαψε πρῶτον.

Alleen kwam er nu op aan te weten, hoe men de woorden der Latijnsche vertaling te rangschikken had. Dit deed Boissonade, die er een jambisch vers van maakte, aldus:

 
Quos Jupiter vult perdere, dementat prius.

Weinigen ook zullen kunnen zeggen, bij welken schrijver de navolgende zoo duizendmalen herhaalde halfverzen cedant arma togae en audaces fortuna juvat voorkomen. Zij mogen al de Latijnsche poëten doorlezen, om het eerstgemelde te vinden; 't staat bij een prozaschrijver, en nog wel bij Cicero (Lib. 1. cap. 22 de Officiis.) Zeker had hij hier gedachteloos een vers neêrgeschreven, en 't luidt in zijn geheel aldus:

 
Cedant arma togae, concedat laurea linguae.
 
(Dat de wapenen voor den tabbaard, de lauwer voor de welsprekendheid zwichten.)
[pagina 47]
[p. 47]

En niet minder moeite zal 't kosten, het andere fragment te vinden, te meer, dewijl men het zelden citeert, zonder het te misvormen. 't Staat in de Eneïs (Lib. X vs. 284) aldus:

 
Audentes fortuna juvat.

Doch genoeg van de Latijnsche citaten: die uit het Fransch zijn meer algemeen in gebruik, en nu geef ik aan mijne lezers te raden, van wie de beide volgende zijn, die zij ongetwijfeld dikwijls hebben hooren gebruiken of zelven gebruikt:

 
Et voilà justement comme on écrit l'histoire.

en

 
Tous les genres sont bons hors le genre ennuyeux.

‘Van Voltaire,’ is wellicht het bescheiden antwoord.

Juist; maar waar zijn zij te vinden? Ik geef 't u in duizend te raden.

Het eerste komt voor in Charlot, (acte I p. 7) een blijspel van hem, dat gij waarschijnlijk nooit gelezen hebt, en dat ook niet veel om 't lijf heeft. Maar een jaar voor hij dit vers schreef, had hij het reeds gemaakt - maar in proza. In een brief van 24 September 1766 aan Mr. du Deffand, zegt hij: ‘et voilà comme on écrit l'histoire.’ - Even zoo citeerde hij, in een brief van 6 Februari 1672, den beroemden regel:

 
Dieu fit du repentir la vertu des mortels,

voorkomende in zijn Olympie, die eerst twee jaren later vertoond werd.

[pagina 48]
[p. 48]

Wat het andere betreft, het is eenvoudig een regel proza, dien men lezen kan in de voorrede van l'Enfant prodigue.

Honderd malen las ik of hoorde ik zeggen:

 
Donnez-nous du nouveau, n'en fût-il plus au monde,

en ergerde ik mij over de onuitstaanbare kakofonie van dat nous du nou. Maar niemand wist mij te zeggen, van wien hij was, en dat was juist niet te verwonderen; want hg was deerlijk misvormd; daarom ook zou men hem niet licht bij den grooten fabeldichter zijn gaan zoeken, wiens taal altijd zoo bevallig en liefelijk is. Het was La Fontaine die schreef:

 
Il nous faut du nouveau, n'en fat il plus au monde.

Maar nu, in welke fabel komt dat voor?

In geene: 't staat in zijn te weinig bekend blijspel Clymene,’ vs. 36.

Den regel

 
Tout citoyen est roi sous un roi citoyen

zult gij zeker zoeken in de eene of andere dithyrambe, waar deze of gene schutter-poëet onder de regeering van Louis Philippe op heeft zitten broeien bij de eerste stralen der Julizon. Mis! 't is van Favart en komt voor in het 3de tooneel van 't IIde bedrijf van Les-Trois Sultanes, door Nomsz en door mij vertaald.

En nu deze:

 
L'absence est à l'amour ce qu'est au feu le vent:
 
Il éteint le petit, il allume le grand.
[pagina 49]
[p. 49]

Zij zijn van Bussi Rabutin; doch eigentlijk komt hem alleen de eer toe van 't rijm, dat niet bijzonder fraai is. De gedachte is te vinden bij La Rochefoucauld, die in eene zijner Maximes zegt:

L'absence diminue les médiocres passions et augmente les grandes, comme le vent éteint les bougies et allume le feu.

Zeer vaak past men op iemand, die, om den kost te winnen, zoowel preêken en stichtelijke boeken als romans schrijft en vertaalt, de navolgende regels toe:

 
Le matin catholique et le soir idolâtre
 
Il dinoit de l'autel et soupoit du theâtre.

En dan weet mogelijk deze of gene te vertellen, dat zij op den abt Pellegrin gemaakt zijn; doch wat men minder algemeen weet is, dat de regels in omgekeerde orde behooren te worden geciteerd, en dat zij voorkomen in een vrij lang grafschrift, op gezegden abt gemaakt door zekeren Charles Remy, behalve dat, als schrijver geheel onbekend.

Algemeene toejuiching ontving de regel, dien Victor Hugo aan Napoleon toeduwt:

 
Non l'avenir n'est à personne,

en herhaaldelijk wordt die nog aangehaald: en daarom vergeet men de stanza, waar hij aan ontleend is, en die ik als kind op school leerde:

 
Chaque jour est un bien que du ciel je reçoi:
 
Jouissons aujourd'hui de celui qu'il me donne.
 
Il n'appartient pas plus aux jeunes gens qu'à moi,
 
Et le jour de demain n'appartient à personne.

Deze regels, La Fontaine waardig, zijn van een

[pagina 50]
[p. 50]

vriend van hem, den kanonnik Maucroix, van wien men anders niets bezit, en die ze op meer dan tachtigjarigen leeftijd vervaardigde.

Een evenzeer fraaie regel:

 
Plus je vis l'étranger plus j'aimai ma patrie,

werd dikwerf door Voltaire geciteerd, wat sommigen in den waan bracht, dat hij van hem is; hij komt voor in le Siège de Calais van De Belloy.

Een andere, van komischer aard,

Ma foi! s'il m'en souvient, il ne m'en souvient guère, wordt niet zelden gebezigd als antwoord aan dengene, die ons een vrij onbeduidende en lang vergeten persoon of zaak in 't geheugen wil terug roepen. De meeste lieden verkeeren in de meening, dat het alleen een rijmslag is, door een spotboef uit de bak uitgedacht en toegepast op ik weet niet welk vers van ik weet niet welk treurspel, en ik geloofde dat zelf, op 't gezag van ik weet niet welke Dictionaire d'anecdotes, waar ik het als kind in gelezen had. Maar volstrekt niet: de regel bestond reeds, en wel in het blijspel van Thomas Corneille, le Geôlier de lui même. Jodelet is gevangen genomen met ‘helm en pluimen’ van prins Frederik van Siciliën op 't hoofd en met ‘zijn rustingh aan,’ en nu voegt de koning van Napels, die hem voor Frederik aanziet, hem toe:

 
Seigneur, il vous souvient, qu'un jour sans mon secours
 
Un cruel sanglier eût terminé vos jours.
 
Il vous souvient de plus que le roi votre père...

waarop Jodelet invalt:

 
Ma foi, s'il m'en souvient, il ne m'en souvient guère.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken