Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk (2 delen) (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk (2 delen)
Afbeelding van Verzameld werk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

Johan B.W. Polak



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk (2 delen)

(1951-1952)–J.H. Leopold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 219]
[p. 219]

aant.Gemengde verzen

[pagina 220]
[p. 220]

aant.Reeks I

1
 
De lucht was als een perzik,
 
de maan een diamant,
 
zwellende lentenevels
 
bloeiden aan alle kant.
 
 
 
Over de donzen heuvels
 
lokte een ver verschiet;
 
wij wilden zwervend worden,
 
zwervend en anders niet.
 
 
 
De voeten gingen samen,
 
de hand lag in de hand,
 
de harten opgedragen;
 
aarde, waar is uw band?
 
 
 
In dreven en valleien
 
geklommen en gedaald
 
in schaduwen geloken
 
in open licht bestraald
 
 
 
En onze zielen togen
 
naar nieuwe zaligheid
 
in het voorbij voorbije
 
wankelend ingeleid
 
 
 
Waar lillend lichtaanbreken
 
en uchtendhelderte is
 
met parelende vreugde
 
en met ontsteltenis...
[pagina 221]
[p. 221]
 
Hoog blozend, vochtbehangen,
 
verward, de oogen neer
 
wij stonden voor elkander
 
en vonden ons niet weer.
 
 
 
In spiegelend hooge luchten
 
wij liepen door de nacht,
 
al deinzen en ontvluchten
 
en waren thuis gebracht.
[pagina 222]
[p. 222]

[Waar zal den tak van lauwer zwaar]

2
 
Waar zal den tak van lauwer zwaar
 
en waar zal ik de rozen vinden
 
om om een donker hoofd te winden,
 
om wangen en om hangend haar?
 
 
 
Waar is de plinten marmervloer,
 
eerbied en vreugd voor onze voeten,
 
het bevend toegezegd ontmoeten,
 
de lichte kreet, die ons ontvoer?
 
 
 
Waar is de diere woningstee,
 
die ligt in luwte der ravijnen
 
met achter myrt en suizelpijnen
 
het lachen van een blauwe zee?
 
 
 
Waar is het ver verlichte land
 
en laten hellingen en dalen
 
hun afglans naar den hemel stralen
 
en opgaan als een offerbrand?
 
 
 
Waar mag een dank zich opwaarts winden
 
van 's levens onbevlekt altaar,
 
adem van rust en vrede en waar,
 
o waar zal ik de rozen vinden?
[pagina 223]
[p. 223]

[O, als de rozen, als de donkerroode]

3
 
O, als de rozen, als de donkerroode
 
aanlagen aan uw borst, de zoele schat,
 
gebed, gebeurd in stroomingen, zoodat
 
zij allen zonken, welkende ten doode
 
 
 
En evenwel een nieuwe luwte voelden,
 
een ander leven, dat hun stengel zoog,
 
dat langzaam door de wankelenden toog
 
en met een hooger tinteling doorzoelde.
 
 
 
En hun vergankelijke bladen werden
 
bezielde lippen, bevende en zwaar
 
van teederheid, van een bedoeld gebaar
 
tot nadering, van spreken tegen derden
 
 
 
Over een wenschen zoo blank toegenegen
 
over een goedheid zoo gul aangebracht
 
dat al haar wil in deze schenkenspracht
 
tot jubelend geluk was uitgestegen
 
 
 
En dan terug was op de hartegronden
 
verdwaasd, verwonderd in den ommekeer
 
en nog nahangend en in zich een sfeer
 
van rijpende voldoening had gevonden...
 
 
 
O, als de rozen, als de donkerroode
 
verschrompelend geloken, moe en zwart
 
een bundel kneuzingen, een purper hart,
 
geronnen bloed in holle hand geboden.
[pagina 224]
[p. 224]

[O troon van saamgeslagen, gouden spangen]

4: Handen
 
O troon van saamgeslagen, gouden spangen
 
en spijlen van gewaterd elpenbeen
 
met droppelen robijnen bloed behangen
 
zooals het welde uit ondoorgronden steen.
 
 
 
Troon van mijn trots; in witte schitterkleeren
 
zit op uw blond gevlochten trans een zon,
 
een blanke god, die wijd uit ging regeeren
 
nu dat de lengte van zijn dag begon!
[pagina 225]
[p. 225]

[Bed van mijn onrust, wieg van mijn verlangen]

 
BED van mijn onrust, wieg van mijn verlangen,
 
o koele peluw van mijn eenzaamheid,
 
al wat aan wanhoop brandt achter mijn wangen
 
tot uw omsluiten wordt het heengeleid.
 
 
 
De zuchten, die sinds lang het zelfde zochten,
 
de oogen van een klagend wenschen groot,
 
de droomen en hun verre zwervenstochten,
 
gevangen al in uwe liggensschoot.
 
 
 
En langs de donzen boorden dezer sponde
 
strijken de vleugels eener sluimering.
 
Eenzelfde nacht hield alle leed gebonden,
 
legde het staamlend neer en verder ging.
[pagina 226]
[p. 226]

[In fijne vingertoppen leeft]

 
IN fijne vingertoppen leeft
 
een innerlijk en diep gebaar,
 
een angst, een ongeduld dat beeft
 
voor anderen als voor gevaar.
 
 
 
Een talmen eerst en een weerhouden,
 
een afstand en een vlucht alstoen
 
want dat zij enkel schaden zouden
 
en dat zij niet dan afbreuk doen.
 
 
 
Een veelbeteekenend gedrag
 
van tegenzin en licht bedenken,
 
geheime reden liggen mag
 
in aarzelen zich weg te schenken.
 
 
 
De huivrende verbintenis
 
van andrer en van eigen aard
 
een weigeren en een willen is,
 
gegeven, tegelijk bewaard.
[pagina 227]
[p. 227]

1

 
U missen en u niet ontgaan...
 
in zonlicht is uw wezen open,
 
in koelten komt gij toegeslopen
 
en zien uw blanke oogen aan,
 
 
 
In glansen, in een vleug, die lacht
 
om kindermond, in stemvertragen,
 
in al de toedracht van de dagen
 
en in het rusten van den nacht.
 
 
 
Een ijler leven om mij leeft, -
 
een twinkeling, een schrijdend komen,
 
mijn wonensplek is ingenomen
 
van iets, dat dwingt en niet begeeft
 
 
 
En in het denken is de pijn
 
van het onzeekre tusschen deze:
 
een weg in verre verten wezen,
 
een lichtend stil gestorven zijn.
[pagina 228]
[p. 228]

2

 
In het besomberde vertrek
 
hangen de onverbroken uren,
 
de wonderen van vroeger duren
 
zonder verliezen en gebrek.
 
 
 
De plooien zijn nadenkend zwaar
 
en starende de strakke hoeken,
 
er komt een fronsen van de boeken
 
als was een wenk, een wachten daar.
 
 
 
En in den rond gesloten kring
 
is het vervuld, en langsgegleden
 
is iets als oogen, lichte treden
 
en handenfijnte. O hongering!
 
 
 
Uw zangerige stemval klinkt,
 
een zacht en kinderlijk vermanen
 
en ongezien een wolk van tranen
 
op den gebukte nederzinkt.
[pagina 229]
[p. 229]

3

 
O donker en grootmogend woord,
 
maakten de glanzend zijen halen,
 
is het de peinzing in het dalen,
 
dat het aldoor wordt nagehoord?
 
 
 
Is het de toover van een klem
 
die rept zijn onbegrepen voeten?
 
Welt het gehoopte zielsontmoeten
 
op uit den bodem van de stem?
 
 
 
In purpren eenzaamheden zonk
 
de volle toon en bleef verwijlen
 
waar wel de schoonste oorden schuilen,
 
verborgen rijkdom donker blonk.
 
 
 
Of ook de stoeische mond verkoos
 
in spel te wezen en vervoerde
 
tot hemellachen en beroerde
 
de diepe dingen moeiteloos.
[pagina 230]
[p. 230]

4

 
Verborgen half en half verstaan,
 
o droefenis en troosting tevens
 
en toebeschikte lot mijns levens:
 
u missen en u niet ontgaan.
 
 
 
Tot dorte en ledigheid verviel
 
dit trotsch begin, en onvermogen,
 
met boven alles uitgetogen
 
de eenzaamheid der menschenziel
 
 
 
Waar als begoocheling zweven mag,
 
als <ranken> nimmermeer gevonden
 
de onschuld van uw hartegronden,
 
de frischte van uw zuivere lach.
 
 
 
O vonnis over mijn bestaan
 
de lange jaren hier te voren,
 
de dagen die nog ongeboren:
 
u missen en u niet ontgaan!
[pagina 231]
[p. 231]

[Dit zweven tusschen dood en leven]

 
DIT zweven
 
tusschen dood en leven
 
en deze pijn -
 
O dat het nu genoeg mocht zijn.
[pagina 232]
[p. 232]

[In droomen somwijl en in tranen]

 
IN droomen somwijl en in tranen
 
komt voor mijn weifelend gezicht
 
uw evenbeeld. O, schemerlicht,
 
dat toeft en wenkt en niet mag tanen.
 
 
 
Lamp in mijn woning, wier beschijnen
 
mijn zin en oogen tot zich trekt,
 
zooals zij zacht en onbevlekt
 
zich af laat gaan in gulden lijnen.
 
 
 
O loutervlam, mijn beide handen
 
wil ik in eerbied om u slaan,
 
schut voor uw wankelend bestaan
 
en hoede voor uw verder branden.
[pagina 233]
[p. 233]

[Ook als ik langs ging, werden stom]

 
OOK als ik langs ging, werden stom
 
de monden en de vingers wezen
 
den zwaren voortgang na van dezen;
 
ook ik kwam uit de hel weerom.
[pagina 234]
[p. 234]

[Tijdens mijn leven]

 
TIJDENS mijn leven
 
was iedere oordeelspreuk er altijd neven,
 
ai, welke kans dan, dat na mijn verscheiden
 
zij met begrip loven en laken beiden;
 
als weg uit het gezicht
 
het toonbeeld is, waarnaar was afgericht
 
hun scheef bedenksel, als niets meer verhindert
 
hun lossen zin, die langs de dingen vlindert,
 
als niets ontnuchtert de tevredenheid
 
met wat zij zelf zich hadden klaar bereid,
 
de streeling van naar eigen maat te meten
 
en dat het uitkomt naar hun beste weten,
 
als niets hen stuit in heen en weer
 
geredeneer...
 
Nakomelingschap laat u raden,
 
geloof hen noch ten goede noch ten kwade.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken