Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk (2 delen) (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk (2 delen)
Afbeelding van Verzameld werk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

Johan B.W. Polak



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk (2 delen)

(1951-1952)–J.H. Leopold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 260]
[p. 260]

aant.III

[pagina 261]
[p. 261]

Regen

 
Schaduwen van wie er gaat
 
ingedoken over straat,
 
kleeren, hoofd en voetenhak
 
weggeëffend, grauw en vlak
 
als lei.
 
 
 
Tuin en schutting allebei,
 
heesters, perken en jasmijnen
 
opgetild in een verdwijnen
 
en het uitgerafeld pad
 
heeft ook zijn stil verlies gehad.
 
 
 
Tusschen bleeke huizenmuren
 
hangt de dag van trage uren,
 
evenwicht naar alle zijd;
 
in den stilstand van den tijd
 
lekt het sijpend oogenblik
 
tik, tik.
[pagina 262]
[p. 262]

[Nu dat het jaar is oud en wit]

 
NU dat het jaar is oud en wit
 
en elk in zijn behuizing zit
 
over het vuur gebogen,
 
nu zal een wakkre zang opgaan
 
en dreunend aan den zolder slaan
 
rumoerend in den hoogen.
 
 
 
Hoe zit de huisman breed en goed
 
op zijnen stoel en welgemoed
 
keert hij den rug naar buiten
 
en tegen kou en overlast
 
noodt hij de vroolijkheid te gast
 
met neuriën en fluiten.
 
 
 
En dan op een gegeven woord
 
zet in hij vast en onverstoord
 
een bas met zware gangen,
 
terwijl de vrienden honderd uit
 
met tierelierend keelgeluid
 
opvolgen en vervangen.
 
 
 
Tuinkoningen in wintertijd,
 
die al de strenge vorst ten spijt
 
hun helder liedje zingen;
 
wat ook voor leed heeft aangerand
 
of dreigen mag, houd stand, houd stand,
 
kloek hart zal 't al bedwingen.
[pagina 263]
[p. 263]

[In winteravondkou, in het groot open]

 
IN winteravondkou, in het groot open
 
van het blauwvloeiende beloopen
 
roestrandig staal,
 
spichtig, onzichtig nu de nieuwe maan
 
als een fijn edel veertje, als een losse haal
 
en dun getogen.
 
 
 
Rondom vochtig staan
 
de zwarte sparren, lorken gril verwezen,
 
verzameld onderhout, somber en norsch,
 
maar onder de donkerte der schors
 
is helder al het jonge sap gerezen.
 
 
 
Onder de nevels in de vert'
 
het bronzen roepen van een hert.
[pagina 264]
[p. 264]

[Dof ingeschoten, flauw]

 
DOF ingeschoten, flauw,
 
toch nog goudoverstoven
 
het geheimzinnige aschgrauw,
 
de vale aardschijn boven
 
den ringelrand, den hoepelband,
 
die het met donker overspant,
 
de elleboog er toe bestemd
 
dat hij den    bol omklemt,
 
de gulden wieg, die achterover
 
rijk drijft door den sterrentoover.
[pagina 265]
[p. 265]

[Kreeft om den ronden rand gekropen]

 
KREEFT om den ronden rand gekropen
 
krom in den uitgeschulpten rug
 
het talloos onderste in een loopen
 
griezelig verward en wriemelig vlug,
 
ruigte en harigheid en knoopen
 
pukkels en huidpuisten - als een uitslag open,
 
en de tentakelen, de twee
 
kostbare met den prachtigen boog
 
gezwaaid over het puilend oog,
 
den mond, die druk is en leeft mee,
 
aan deze rijke crustacee.
[pagina 266]
[p. 266]
 
EEN blauwe lucht en wolken grijs
 
een maan in 't zilver, dat ik meen te hooren
 
in ons oud heuvelland het wachtwoord van den horen
 
omroepend af en aan, zwellende schoksgewijs,
 
herinneringsbewijs,
 
dat nu daar ginds in het verschrompeld kreupelhout
 
en de fluweelen dennen
 
de herfst er intocht houdt
 
in het begonnen schennen,
 
dat in het bosch nu de distinctie dringt
 
van zilveren mist en kilte,
 
bezonnen leegte en kiesche stilte,
 
met in de greppels onder tak en blad
 
de witte randen van bevroren nat
 
het donker zwarte ijs
 
 
 
En nu de klare wijs
[pagina 267]
[p. 267]

[Groen als uitgeholde schil]

 
GROEN
 
als uitgeholde schil van een meloen,
 
korst, waar de bete van de tanden
 
in uitgedrukt stond, offerande
 
ter geurige gootsteen, morsig rondgezworven
 
de wegen langs, beschimmeld en bedorven
 
en thans te recht geraakt en thuis
 
ginds in den vuilhoek van het hemelhuis.
[pagina 268]
[p. 268]

[Zilveren spiegel, als in teere greep]

 
ZILVEREN spiegel, als in teere greep
 
uw rustend handvat nestelen zou mogen,
 
in uwe donkerte, in den lichten streep
 
der schijnsels zoeken wij er over heen gebogen
 
de welvingen der trekken, taal der oogen,
 
doemende glimlach en der wangen dons
 
van een onzichtbaar aanschijn toevend achter ons.
[pagina 269]
[p. 269]

[Verloren vallen in het leege zwart]

 
VERLOREN vallen in het leege zwart
 
de beenen schedel
 
rondom geworpen duizelend verwacht
 
met gunstgebedel
 
van weer en wind, als hij den weg langs rolt
 
en bonst ophortend, dat hij suizebolt;
 
gonzende doos, verdord en weggeschrompeld
 
omhulsel, ingedeukt foudraal
 
verschopt terwijl de botte lip nog mompelt
 
een doffe vloek in on bare taal.
[pagina 270]
[p. 270]

[Het schap te denken opgetast]

 
HET schap te denken opgetast
 
met ronde vruchten, alabast
 
wasachtig bleek en heldergroen
 
de kinderen van het vroegseizoen,
 
de zomer donker gloeiend rood,
 
de herfst met kilte blauw als lood,
 
winter die vaal wordt en vervalt,
 
al de getijden uitgestald.
 
 
 
En wachtende totdat was toegekomen
 
in dit beheer een ordenend verstand,
 
dat hoog een keuze deed met koele hand
 
en naar behoefte er van had afgenomen.
[pagina 271]
[p. 271]

[En weder door den hemel zwom]

 
EN weder door den hemel zwom
 
tergend en leeg de bleeke mom,
 
masker waarvan het poederwit
 
in hoeken en in rimpels zit
 
met zwarte spichtige oogenspleten
 
en paarse lippen. O verbeten
 
hoogmoedig zijn, grimas, dat scheelt,
 
kanker, zoo valsch en ingebeeld
 
minachtend     stug
 
en in zichzelf terug
 
koestert het zich van hoovaardij
 
afzichtelijk en drijft voorbij.
[pagina 272]
[p. 272]

[Door het versmelten en verkwijnen]

 
DOOR het versmelten en verkwijnen
 
der waterwolken een dun schijnen
 
en splinterend in het verdrietig loover
 
de minderende maan, die achterover
 
verzinken ging en in het verder zakken
 
hing in den herfst en haakte aan de takken.
[pagina 273]
[p. 273]

[Gerimpelde reinette, pippeling]

 
GERIMPELDE reinette, pippeling,
 
geprezen roem der voorraadschuren
 
o om te proeven van uw zuren,
 
al wat rinsch in uw binnenst hing
 
 
 
gedreven goud met spikkeling
 
van bruin en van het geel de heerlijkheden;
 
teeknen waarin naar buiten treden
 
de weelde en wasdom binnenin.
 
 
 
en van het vleesch de vaste glanzen
 
het helder klokhuis zilverwitte
 
met de kastanjehouten pitten
 
opvolgend lot en nieuwe kansen.
[pagina 274]
[p. 274]

[O kostelijkste vrucht, verwekt]

 
O KOSTELIJKSTE vrucht, verwekt
 
in koele lentemiddagweelde
 
als hemel aarde overspeelde
 
en huivering het land doortrekt,
 
 
 
geloofd de gave moedertak,
 
het glanzend stamhout, waaraan zwol
 
uw blanke vleesch, van zoetheid vol
 
en honingsmaak, en niet ontbrak
 
 
 
een fijne zuurte, tempering
 
die in alle overdaad weerhouden
 
in zich de lust bedwingen zoude
 
en stremde wat te boven ging.
[pagina 275]
[p. 275]

[Gedoken onder den pannenboog]

 
GEDOKEN onder den pannenboog:
 
‘wat is het hier rustig, wat is het hier droog.’
 
kogelrond gestoken tusschen
 
sparren en kalk de donzen musschen:
 
‘dik in de veeren op te gaan
 
in zoetheid van het klein bestaan,
 
zonder gekheid, wij hebben het best,
 
warmte en een genoegelijk nest,
 
men is er prettig en voelt zich tevreden
 
en het bestaan heeft doel en reden,
 
alle man zoo op zijn gemak,
 
onder het groote pannendak.’
 
Als de regen zijn sluizen sloot
 
glundere musschen in de goot
 
op een rij, en vier misschien
 
om naar het weer te zien.
[pagina 276]
[p. 276]

[Op niets waren wij meer gebeten]

 
OP niets waren wij meer gebeten
 
dan op wat juist had afgedaan,
 
uit eigen daden kunt gij weten
 
wat u zelf mag te wachten staan.
 
 
 
De regel geldt voor alle dingen,
 
wat weggaat is in ongena,
 
bewondering en lof ontspringen
 
eerst weder voor een later tijd.
 
 
 
Mocht u de naneef niet verschoonen,
 
het geve u geen droefenis:
 
‘het altaarkleed van één aeone
 
de deurmat van de volgende is.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken