Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk (2 delen) (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk (2 delen)
Afbeelding van Verzameld werk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

Johan B.W. Polak



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk (2 delen)

(1951-1952)–J.H. Leopold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 542]
[p. 542]

aant.Oostersch IV
Een nalezing

[pagina 543]
[p. 543]

I

[pagina 544]
[p. 544]

1

 
Het stoute naderen en vocht en zwart
 
werden de vlokkenkransen in haar oogen
 
als een zeewater donker overvlogen
 
door drift van winden en het stormgetart.
 
 
 
En dan allengs langs den gebogen kling
 
der wangen openden de velden harer rozen,
 
verholen gloed ging er de lamp doorblozen
 
die in het marmer van ons wachten hing.
[pagina 545]
[p. 545]

2

 
De blanke armen, talmende en veel
 
langzame zij en tot een koel prieel
 
gestrengelden, waar onder in gezonken
 
een smachtend hoofd, oogen die tegenblonken,
 
mond die verging, woorden bestervend tot
 
een lispeling klagende van genot.
 
 
 
De amberarmen driftig opgebeurd
 
in tweespalt van geluk van een gescheurd
 
gefolterd folterend en die in zwoegen
 
hun smartelijke zaligheid omsloegen
 
en bitter klemden, kneuzend met een ruk
 
tegen twee purperbronzen dorenpunten stuk.
[pagina 546]
[p. 546]

3

 
O droomerige glooiingen gedoken
 
onder de zoomen van het lijfbatist,
 
wie uw verblijven en bijeenstand wist,
 
hartslag en ademen had hem ontbroken
 
 
 
om de aanvalligheid des zachten levens,
 
de wade van beaming neergelegd
 
op deze twee, de vrede ongezegd
 
der vrome zusteren, om dit en tevens
 
 
 
om hunne groote schoonheid, om de bogen,
 
de trotsche worp van dit gebeeldhouwd paar,
 
weerspiegeling, en antwoord van elkaar
 
en <troon> balans volkomen afgewogen.
[pagina 547]
[p. 547]

4

 
Uw voeten zijn als liggende leeuwinnen,
 
de steile rug, de greep der harde schonken
 
klemmend; de klauwen in het zand gezonken
 
en ingeprent, het lijf in grommend spinnen.
 
 
 
Want driftig is de nek en opgericht
 
en het geelachtig oog is hel en licht
 
van onverwrikten blik, die gierig stond
 
op wild, dat langs trekt aan den horizont.
[pagina 548]
[p. 548]

[Zij stond en oliede de zwarte haren]

 
ZIJ stond en oliede de zwarte haren
 
en in den krommen zilverspiegel lag
 
het bochtend hoofd, de wisselende slag
 
der armen en de volle handgebaren.
 
 
 
De stugge strengen loopen vóór langs af,
 
in een gril wit liggen de schouders open
 
onder het bolle oppervlak beslopen,
 
den korten omvang gordelt paars blauw taf.
 
 
 
Met fronsende oogen en de lippen stom
 
volgt ze in den ondoorgrondelijken kolk
 
het somber spel en ziet in     tolk.
 
<de hooge     en den blik weerom.
 
 
 
Zij ziet zich zelve en zij ziet zich niet,
 
de <donkre doelen> voor eigen blik verloren
 
die neer zonk     zonder storen
 
achterliet.>
[pagina 549]
[p. 549]

[Een mond, die vaag van lichte dingen sprak]

 
EEN mond, die vaag van lichte dingen sprak,
 
een denken stil, dat verder ging dan spreken
 
o, wachten... en er was geen ander teeken
 
den somber toevende dan dat het brak,
 
 
 
het brak, het gladde halssnoer om den hals,
 
dat weer het eene zoek ging in de velen
 
met een verlies van aanzijn, met ontstelen
 
der volte en mengelingen des getals.
 
 
 
En bitter wordt het en jets als verraad...
 
O schat van onze zeldzame oogenblikken,
 
hoe liet ge u willig tot een tooisel schikken
 
en waart geregen aan zoo dunnen draad!
[pagina 550]
[p. 550]

[O brug, hoog omgebogen, wie betraden]

 
O BRUG, hoog omgebogen, wie betraden
 
uw op en neer met mijmerenden voet?
 
en welke kleurenmengelende stoet
 
bewoog er langzaam over de arcaden?
 
 
 
Gescherpte boog met krommend middenzwichten
 
de donkre spanning van uw punten laat
 
alom zich zien en op den zenuw staat
 
het zilvren afgaan van de harde schichten.
[pagina 551]
[p. 551]

1

 
En Asrafel de Seraf?
 
Als een lijn,
 
een richting ijl ten uiterste, als een pure
 
opgang voltrokken door den licht-azuren
 
aether verdween hij; breuk door kristallijn
 
dit zijn vertrek. Zoo door de klamme drommen
 
en door den droesem is hij opgeklommen
 
naar hooger heldert. Hier begint zijn dagen.
 
De goudgerande pennen schuiven uit,
 
de     welving sluit
 
(de ruimten af,) de schachten mogen dragen
 
op een elastisch zwellen, op een lucht
 
die toekomt als een boezem, open vlucht
 
gaat reiken thans naar beide kant en drijft
 
gerust nu in hun veedren bocht beklijft
 
de suizelende strooming     vangt
 
waarin hangt
 
het smalle lichaam met den top der voeten
 
over den purperen afgrond. O begroeten
 
der oudvertrouwde zaligheden
 
<O, hoe werd thans het oud, bijkans verloren
 
geluksgevoel aanvankelijk geboren
 
in zielsverborgenheid, dan met een huivering,
 
een wrangen schok, zoo voer het om, beving
 
de ganschheid,     en statiglijk gaat open
 
de kracht tot nieuwe hopen,
 
plannen, die verre reiken     stout
 
en over alle heerlijkheid veel duizendvoud>
 
<     poeplend gewemel
 
van geluk en hemel in den hemel
 
nu weer zijn ziel de volle diepten drinkt
 
zijn oog     ongehinderd dwalen
[pagina 552]
[p. 552]
 
de verten in mag halen
 
en nu de stilte hem in de ooren zinkt.>
[pagina 553]
[p. 553]

2

 
Waar stiet hij af? Lieten de lichte zolen
 
bij dit vertrek een teere prent te loor
 
in stuifwoestijnzand? was het parelspoor
 
der teenen zichtbaar in gedeukte holen
 
van duinenglooiing? ging zijn droomend spelen
 
over de trossenvracht der asphodelen
 
en hooge stengels? wandelde zijn traag
 
vertoef over den blanken rozenhaag
 
in het gewoel der reuken? of verliet
 
hij deze kimmen dansend op het riet
 
terecht gekomen in het wuft gestoei
 
van zegge-pluimen en van arenbloei?
 
zwierven zijn voeten in een laatsten stand
 
over den kom en alabasten rand
 
van springfontein en was van even dragen
 
der blozenden de spiegeling beslagen?
[pagina 554]
[p. 554]

3

 
Er ís geen teeken. Den bekommerde verdroot,
 
dat van zijn aanhang iets ging kleven,
 
dat eenige beeltenis na zou leven
 
van lichten wrevel en den laatsten stoot.
 
 
 
En zoo na overwonnen doornenpijn
 
is hij den vruchteloozen twist ontgleden,
 
heeft elken opgeslagen blik gemeden,
 
wendde zich af en liet het zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken