Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk (2 delen) (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk (2 delen)
Afbeelding van Verzameld werk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

Johan B.W. Polak



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk (2 delen)

(1951-1952)–J.H. Leopold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 560]
[p. 560]

III

[pagina 561]
[p. 561]

[Zij hangen, hangen]

 
Zij hangen, hangen
 
als uit een weenen opgevangen,
 
als uit een allengs overkomen
 
bedroefdzijn, niet meer in te toomen
 
erbarmen door geen woord gesust,
 
als hemeltranen zich bewust
 
van het bedrevene, verontrust,
 
beschaamden om de weigering
 
 
 
bereid
 
te storten op der zolen effenheid.
[pagina 562]
[p. 562]

[Zij, die de rozen harer wangen]

 
Zij, die de rozen harer wangen
 
mij om het voorhoofd heeft gelegd
 
en met berustend hoog omvangen
 
haar liefste wensch had afgezegd,
 
 
 
en het begeven
 
en een maar al te wel verstaan
 
en het gereed gedeelde leven
 
verloren en te niet gedaan.
 
 
 
En zij die mijn trawanten waren
 
ongerepte vreugd
 
en de verrukking wonderbare
 
de lachende geneugt',
 
 
 
En de gewiekte
 
het spel, de lichte tooverij
 
van mijnen geest
 
voorbij! voorbij!
[pagina 563]
[p. 563]

[Een valk, een wilde vogel, in de herkomst zijn]

 
Een valk, een wilde vogel, in de herkomst zijn
 
uit brooze hoogten, uit een splinterfijn
 
gespannen stilte, een rank evenwicht
 
van vlakte, een eeuwig rustend vergezicht,
 
<afzondering, die kent schennis noch verraad,
 
waar eenzaamheid aan eenen zilverdraad
 
zich inspint al te midden van den kring
 
der donkre ruimten die den enkeling
 
bespieden grootoogig
 
 
 
hoe leeft hier zijn gescherpte wildnatuur
 
in de belangstiging van ieder uur,
 
in vleugen van verschijningen
 
 
 
schrikbewind,
 
waarvan zijn moedeloosheid geen reden vindt.>
[pagina 564]
[p. 564]

[En welke weifelende geest]

 
En welke weifelende geest
 
heeft met een klare hand geschreven
 
het vraagteeken der enkels? bleven
 
hier niet de merken van geweest
 
vertwijfelen, <de wetenschap
 
der aanvangsvragen en hun stuiten
 
op ondoorkomelijks, het kil afsluiten
 
der hunkering? O moedeloos en slap
 
weerom-gevoel bij dit laf krenken, bij
 
het eeuwige verongelijken; maar nu hij
 
groot van gelatenheid, hij tilde
 
nog eens het     verlangen
 
omvangen
 
het steeds verspilde
 
op uit het diepst en keerde heen
 
naar aller schepselen bewegen,
 
beijveren, bedoelen tegen
 
elkander en hun ja en neen
 
en ieders doende zijn, hun vlucht
 
van het onvoegende en zucht
 
tot streeling en tot ingetogen
 
voldoening, naar dit al en, door -
 
vervolgend, naar     oor -
 
zaak en hun aller grondvermogen,
 
en naar den donkren gloed, dit fijn
 
verdeelde vuur, dit somber gloren
 
lichtend door poren
 
naar den wijn
 
waarvan zij dronken gingen, wezend
 
als in een roes, een koorts
 
 
 
dit innerlijk tumult
[pagina 565]
[p. 565]
 
en van zich zelf vervuld.
 
 
 
Tot deze     tot
 
dit voorbestemd, vermoede slot
 
komt hij en voelt
 
den kerker van zijn denken,
 
muren, stiet hij aan.
 
 
 
en dan met nauw bewogen mond
 
en met een zweem van lachverlangen
 
beseft hij
 
niet is gelukt
 
en heeft van de opnieuw gebleken
 
onoverkoomlijkheid het teeken
 
het leven zelve opgedrukt.>
[pagina 566]
[p. 566]

[Er waren groote vogelen, gekomen
Mijn hart bekent, dat zij het is]

 
Er waren groote vogelen, gekomen
 
van onder uit het lid
 
des slaperigen horizons, bezit
 
van donker vochte landen, toegenomen
 
tegen de laaggehangen lila-lucht
 
als tot een reppende gewekte vlucht
 
zij eindelijk beurden de loome
 
 
 
overgezeild
 
tot boven ons waar zij in angstig zweven
 
 
 
<wij schoten met bogen,
 
en achterover tegen de geweldige spanning
 
wij stonden bloot en sterk gespierd
 
wijdbeens>
 
 
 
samengeplakt
 
de monstrueuse vlerken     bloed
 
op onze gouden helmen
 
en stugge, harde, zwarte
 
van stijve paarderuggen
[pagina 567]
[p. 567]
 
Recht in het licht en strevend; maar des nachts
 
rond op den vloer dicht om den wakker liggende,
 
het oog open, de dichtgeworden drom
 
van zorgen en hun zusteren, kameelen
 
die over dag zwerven op verre weiden
 
en 's avonds komen allen naar het kamp.
[pagina 568]
[p. 568]
 
En met mijn lippen vlijmend dun gezet.
 
O welk een gruwen, dat dit onbelet
 
dat     mijn ziel betasten mogen.
 
Een koel verachten in de hoeken mijner oogen
 
voor de hondschen     zoolang het geldt
 
goedheid
 
bedremmeld stonden
 
maar toen
 
verrezen zij en speelde in hun ziel
 
het valsch genoegen
[pagina 569]
[p. 569]
 
O de verzuchting om mijn medemenschen
 
die altijd weer met stumperig aangeleerd
 
overwichtveinzen moeten geregeerd
 
en zulks ook zelf het liefste wenschen.
[pagina 570]
[p. 570]
a
 
Rustige oogen, stomme lippen, O
 
zwaar
 
de volle stilte van dit doen, de verzonken
 
zelfzekerheid     rijke natuur,
 
diep in haar ziel gegrond
 
bezit van deze wezensrijkdom, en met dit al
 
onwetendheid
b
 
welbehagen glimlach stomme genepen lippen
 
maar verder niet
 
en dacht niet over     doel
 
van deze rijkdom en van deze gave
 
en over de krachten die dit tot stand brachten
 
en deze hoogste deelgenootschap
 
noch kende zij de verrukking
[pagina 571]
[p. 571]
 
Het smalle lichaam met de voetenspitsen
 
over den purperen afgrond,
 
rank gespannen flanken
 
Rondom uitgebreid
 
het effen licht schaduwloos, alle afstand herleid
 
tot de oude oneindigheid
 
en midden in
 
de lillende druppel leven
 
de eenzame, eenling
[pagina t.o. 572]
[p. t.o. 572]


illustratie
Handschrift van. J.H. Leopold



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken