Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk (2 delen) (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk (2 delen)
Afbeelding van Verzameld werk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

Johan B.W. Polak



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk (2 delen)

(1951-1952)–J.H. Leopold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 210]
[p. 210]

Sophocles: De spoorzoekers

[pagina 211]
[p. 211]

Vers 215-Finis

Cyllene
 
Gij wilden, waarom tot den groenbegroeiden top,
 
der dieren woonplaats, kwaamt gij met een luid geschreeuw,
 
wat is uw toeleg? wat verandert gij den taak,
 
waarmee gij vroeger uwen heer te dienen placht,
 
die in een reeënhuid gehuld, den thyrsusstaf,
 
den lichtgevoerden in de hand, met ranke voet
 
vóórging het sierlijk reien en gij andren dan
 
achter hem aan omjubeldet den jongen god
 
met nymfen van zijn nakroost en een kinderstoet.
 
Maar nu vat ik de toedracht niet. Waar keert zich heen
 
uw nieuwe waanzin? met verbazing hoorde ik
 
te saam een luid toeroepen als van jagersbent,
 
die was genaderd tot de ligplaats van het wild,
 
en een geschreeuw van stelen en van dieverij.
 
Ik hoorde, of het waar de stem van een heraut,
 
en dan weer was een dreunen en een voetgestamp
 
naburig aan mijn woning. Nimmer nog vernam
 
ik zoo verwarde klanken, zoo verdeeld van zin.
 
Wat is uw waanzin, wat de wil, die u bezielt,
 
dat gij hier komt en stoort de schuldelooze nymf?
Koor
 
O, nymf in het laaggegorde kleed,
 
laat af van uw toorn; ik breng geen twist
 
of bloedigen strijd, noch zal er een woord
 
onvriendlijk of wuft u krenken.
 
Bejegen mij niet hardvochtig dan,
 
maar antwoord vriendelijk wat ik vraag:
 
wie heeft in dit onderaardsch verblijf
 
op wondere wijs
 
zoo godlijken klank doen klinken?
[pagina 212]
[p. 212]
Cyllene
 
Dat is al zachter dan uw zeden van daar straks
 
en zoo verzoekend zoudt ge eerder uwen zin
 
bereiken bij een schuwe en licht ontstelde nymf
 
dan met gestamp van voeten. Mij behaagt het niet
 
een schel gekijf van woorden met u aan te gaan,
 
maar openbaar mij rustig en verklaar mij kalm,
 
wat het mag wezen, dat gij mij verzoeken komt.
Silenus
 
Gebiedster dezer streken, Cyllene's vorstin,
 
waarom ik herwaarts ben gekomen, meld ik straks,
 
maar zeg ons eerst, wat is de stem die hier weerklinkt,
 
en wie der menschen deelt haar zoete gaven uit?
Cyllene
 
Eerst dient gij alles wel te weten dit vooraf,
 
dat, als gij uitbrengt wat ik u vertellen ga,
 
gij aan u zelven slechts de straf te wijten hebt.
 
Immers verbergen is de zaak in 't godsverblijf,
 
opdat de toedracht Hera niet ter kennis komt.
 
Want in geheime woning heeft de vader Zeus,
 
toen hij de liefde van de Atlasdochter had gesmaakt,
 
de zwangere verborgen en haar weggebracht
 
stil en verholen voor de hemelkoningin.
 
En in een rotshol baarde zij haar eenigst kind.
 
Hem nu verzorg en breng ik groot met eigen hand,
 
zoolang de moeder neerligt ziek en uitgeput,
 
en etenskost en drinken en zijn slapen gaan
 
bij zwachtelen gezeten en bij kinderwieg
 
bezorg ik al den dag door en de gansche nacht.
 
Hij nu groeit telken dage ongeloofelijk
[pagina 213]
[p. 213]
 
tot zulk een grootte, dat het angst en vreezen brengt.
 
Want sinds den zesden dag eerst aan het licht gebracht,
 
komt hij van kindzijn tot volwassenheid,
 
en in het zaad schiet en niet meer heeft spelenstijd
 
de scheut; zoodanig jongske bergt dit rotsgewelf
 
geheim, onvindbaar naar het vaderlijk gebod.
 
Maar dan de stem, de wondre klank, waarnaar gij vraagt
 
en uitvorscht met verbazen, zelf in éénen dag
 
wist hij ze te vervaardigen uit een holle schaal,
 
en uit een dood gedierte vond hij zulk een vat
 
vol van genot en doet het klinken onderaards.
Koor
 
Onduidelijk, onbegrijpelijk is
 
uw woord, dat een kind in kinderlijk spel
 
zoo wondere stem heeft gevonden.
 
Tot spot van ons onwetenden is
 
uw zeggen bedoeld,
 
dat deze uit dood gedierte wist
 
zoo luide stem te doen klinken.
Cyllene
 
Wees niet wantrouwend, want betrouwbaar lacht de taal toe
 
der godin.
Koor
 
En hoe geloofik, dat eens dooden stem zoo heerlijk klinken kan?
Cyllene
 
Geloof het; 't doode dier geeft klanken, bij zijn leven was het
 
stom.
[pagina 214]
[p. 214]
Koor
 
Hoe was zijn aanblik? was het lang of was het klein en krom
 
gegroeid?
Cyllene
 
't Was klein en op een pot gelijkend, in een bonte huid gehuld.
Koor
 
Het zag er uit dus als een kat of ook wel als een panterdier?
Cyllene
 
Ge hebt geheel verkeerd geraden; rond is 't en van pooten kort.
Koor
 
En lijkt het niet op een ichneumon, heeft het niet wat van een
 
kreeft?
Cyllene
 
Het is ook zóó niet, maar komaan bedenk nog eens een andre
 
soort.
Koor
 
Dan is het als een spitsgehoornde kever van den Aetnaberg.
Cyllene
 
Nu hebt ge bijna goed begrepen, waar het dier het meest op
 
lijkt.
Koor
 
En wat geluid geeft van hem, is dat 't binnenst of het buitenste?
Cyllene
 
De bonte huid van buiten is het, lijkend op een mosselschelp.
[pagina 215]
[p. 215]
Koor
 
Hoe noemt gij 't dier? Vertel zijn naam ons, zoo die u bekend
 
mag zijn.
Cyllene
 
De jongen noemt het dier een schildpad, wat geluid geeft noemt
 
hij lier.
Koor
 
Met welke kunstgreep maakt hij 't hulsel tot zoo schoone klank
 
bereid?
Cyllene
 
Het schrander jongske boort vier gaten in den rand der holle
 
schaal.
 
Een rieten staafje gaat er door, waarvan het eind omwikkeld is
 
met reepen van een runderhuid, dat het zich niet bewegen kan.
 
Dan legt de knaap twee andre rietjes in de lengte boven op.
 
En in de dwarste nog een rietje, loodrecht op de rest gericht
 
en eindlijk zeven schapedarmen spant hij kunstig daarop uit,
 
die geven wondre tonen van zich, aangetokkeld met de hand,
 
die zijn genezing van de smarten, zijn der ziele lafenis,
 
en dol van vreugde heft hij aan te zingen een saamklinkend lied,
 
want hem verrukt de bonte wisseling van geluid der snarenlier.
 
Zoo heeft het kind van 't langgestorven dier een nieuwe stem
 
gemaakt.
Koor
 
Een stem met hooge geluiden strijkt
 
neer over de streek en door de toon
 
doen vreemde verschijningen zich voor
 
en wondre gedaanten ontluiken. -
[pagina 216]
[p. 216]
 
Maar dat, waarheen ik mijn loopen richt,
 
de maker van het kunstige tuig,
 
hij is de dief, dien ik zoek, hij is 't
 
en niemand anders, geloof het gerust.
 
Maar gij, wees daarom niet boos, godin,
 
en wil het niet euvel duiden.
Cyllene
 
Zijt ge verbijsterd? Welke diefstal noemt ge daar?
Koor
 
Gebiedster, waarlijk, uwe boosheid wensch ik niet.
Cyllene
 
Noemt ge den zoon van Zeus, den oppergod, een dief?
Koor
 
De buit der diefstal zelve brengt hem aan het licht.
Cyllene
 
Wil het bewijs dan geven, dat ge waarheid spreekt.
Koor
 
Terstond zult ge vernemen, dat ik waarheid spreek.
 
Dat hij de runderen heeft gestolen weet ik wis,
 
want uit een runderhuid gesneden is de riem,
 
waarmee hij bij het samenstellen van zijn lier
 
de stukken riet omwikkeld heeft, waarvan gij spraakt.
Cyllene
 
Ach, eindelijk begrijp ik thans uw dwazen zin,
 
die om mijn argeloosheid spot en lachen gaat
 
en zulks in ernst niet maar in louter speelschen trant.
[pagina 217]
[p. 217]
 
Wat mij nu aangaat, speel gerust met mij uw spel.
 
Zoo u dat vreugd geeft, of zoo u dat voordeel brengt,
 
doe u te goed naar hartelust en schaterlach.
 
Maar hem, den waren zoon van Zeus, bespot hem niet,
 
een kinderlijk verzinsel makend op een kind,
 
want noch van vaderszijde heeft hij steelschen aard,
 
noch woont de diefstal in zijn moederlijk geslacht.
 
Is er gestolen, zoek den dief dan daar, waar nood
 
en armoede is, van dezen is de woning niet berooid.
 
Zie naar de afkomst, dicht den boozen opzet toe
 
aan wie het past, niet dezen voegt iets dergelijks.
 
Maar altijd zijt ge een kind, gij die als oude man
 
met ruigen kinbak als een bok praalt met uw baard,
 
houd op van vreugd te stralen met uw kalen kop.
 
Wie aan de goden eerst zijn zotten lachlust koelt,
 
mag naderhand niet klagen; neem dat aan van mij.
Koor
 
Verdraai, verwring het met woorden, bedenk,
 
haarfijn verzonnen, wat ge maar wilt.
 
Ge doet me toch niet gelooven,
 
dat hij, die het speeltuig met leer heeft bekleed,
 
de huid van andere runderen heeft
 
gestolen en niet van Apollo's vee:
 
dat brengt ge niet uit mijn gedachten.
Cyllene
 
Vreest gij den toorn niet van den allerhoogsten Zeus?
 
Dat gij zijn zoon van diefstal roekeloos beticht.
Koor
 
Wanneer hij steelt, is hij niets anders dan een dief.
[pagina 218]
[p. 218]
Cyllene
 
Zoo booze laster past niet bij den telg van Zeus.
Koor
 
Wanneer het waar is, mag het ook door mij gezegd.
Cyllene
 
Wanneer het waar is, maar het is de waarheid niet.
Koor
 
Toch heb ik duidlijk 't loeien van het vee gehoord.
Cyllene
 
Waar weiden dan die koeien, waar ge steeds van spreekt?
Koor
 
Ze weiden niet, ze zijn hier binnen thuis gebracht.
Cyllene
 
Wie houdt ze daar gevangen? hoe verzint ge 't toch?
Koor
 
Het kind, dat binnen in de grot verborgen is.
Cyllene
 
Houd op met scheldtaal tegen 't eigen kroost van Zeus.
Koor
 
Volgaarne, als men 't vee naar buiten drijven wil.
Cyllene
 
Vervelen gaat ge me, gij en dat vee van u.
[pagina 219]
[p. 219]
Koor
 
Geef het terug, kom op met het gestolen goed.
Cyllene
 
Zoo driesten laster langer aan te hooren voegt
 
de nymf niet en de voedster niet van 't godenkind.
 
Vermeetle bende! vrees den bliksemstraal van Zeus,
 
Die 't krenken van zijn nakroost bitter wreken zal.
Zij verzinkt in de diepte

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken