Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk (2 delen) (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk (2 delen)
Afbeelding van Verzameld werk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

Johan B.W. Polak



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk (2 delen)

(1951-1952)–J.H. Leopold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

aant.Lyriek

[pagina 264]
[p. 264]

Bacchylides

[pagina 265]
[p. 265]

XVI

 
Het donkergestevende schip, dat droeg
 
Theseus den onversaagden en twee maal zeven
 
stralende jongelieden der Ioniers,
 
doorsneed de Kretische zee.
 
Immers in het vér blinkende zeildoek
 
vielen de Noordewinden
 
naar wil van de aegiszwaaister, roemruchte Athene.
 
Maar de vreeselijke geschenken
 
der Kyprische, der godin met guldene haarband,
 
teisterden het hart van Minos;
 
niet meer hield hij zijn hand
 
af van de jonkvrouw maar hij strookte
 
heur blanke wangen
 
en schreeuwen deed Euboia
 
tot den kopergeharnasten telg van Pandion.
 
Theseus zag het en donker onder zijn brouwen
 
rolde zijn oog en heftig verdriet
 
reet open zijn hart.
 
Hij sprak: ‘Zoon van den hoogsten Zeus,
 
niet meer een vroomen zin bestiert gij
 
in uwe ziel; houd in, o held,
 
den hoogmoed, den gewelddadigen;
 
wat ook het oppermachtig lot
 
van godswege ons beschikt heeft, en wat de balans
 
des Rechts toeweegt, het ons beschoren deel,
 
wij zullen het af vervullen, als het mag komen,
 
maar gij, houdt neer uw zwaren toeleg.
 
Zoo ook al de zorgzame dochter
 
van Phoinix onder de toppen van Idagebergt
 
genaderd het bed van den grooten Zeus
 
u voortbracht als aller menschen machtigste,
 
maar ook mij heeft des rijken Pittheus dochter
[pagina 266]
[p. 266]
 
met Poseidon vereenigd den zeebeheerschenden
 
als kind gebaard en haar reikten toe
 
de donkerharige dochters van Nereus
 
den guldenen sluierdoek der bruid.
 
Daarom beveel ik u, veldheer der Knosiers,
 
houd in den jammerbrengenden overmoed!
 
Niet meer toch zou ik het lieflijke licht,
 
den onsterfelijken dageraad willen aanschouwen,
 
zoo gij eene der jongelingschap
 
krenktet en overweldigdet;
 
eer zullen wij onzer handen kracht
 
betoonen en den afloop zullen de goden beslissen.’
 
Zoo sprak de lansgeduchte held
 
en zich verbazen deden de schepelingen
 
om des mans vermetelen moed;
 
maar voor den schoonzoon van Helios toornde
 
het hart en een ongewone list
 
weefde hij en hij sprak: ‘O, grootmachtige,
 
vader Zeus, verhoor mij, zoo toch
 
de Phoenicische, blankarmige
 
bruid mij baarde als kind van u,
 
zend thans uit uwen hemel neer
 
een snellen bliksem met vurige manen
 
als teeken onmiskenbaar, - maar zoo ook u
 
Troizeinsche Aethra heeft ontvangen
 
bij Poseidon, den aardeschokkende,
 
zoo breng deze gulden vingersier,
 
dit stralend goud terug uit diepe zee,
 
u stortend stout in uws vaders woning.
 
Zoo zult gij weten, of de Kronoszoon,
 
de vorst des donders, heerschend over allen,
 
mijn bede verhoord heeft, al of niet.’
[pagina 267]
[p. 267]
 
En naar de feillooze bede hoorde
 
Zeus, de grootmogende, en kwistige eer
 
voor Minos beraamde hij, willend zijn zoon
 
verbazingwekkend maken onder allen,
 
en bliksemde. En deze het teeken
 
naar wensch gegeven aanschouwende, spreidde de handen
 
naar den heiligen aether de dappere held
 
en sprak: ‘Theseus, daar ziet gij
 
mijn gaven van Zeus ten duidelijkste!
 
Maar gij, maak u op
 
naar de zwaarruischende zee, zoo zal uw vader,
 
de vorst Poseidon, de zoon van Kronos,
 
uwen roem tot den hoogstverhevene maken
 
over al het boomenbegroeide land.’
 
Zoo zeide hij, maar voor gene niet terug
 
borg zich de ziel, maar op het verdek,
 
het welgehechte, hoog opgericht
 
sprong hij af en hem nam op
 
gewillig het heilig gewijde zeevlak.
 
Ontsteld was innerlijk het hart
 
van den zoon van Zeus en hij gaf bevel
 
windafwaarts te houden het welgesierde
 
schip, maar het noodlot schafte een anderen weg.
 
Voort ijlde het snelbewogen pijnhout, gevoerd
 
door Noordewind, die de zeilen vulde;
 
in beven stonden de scharen
 
der Atheensche jongelingen, als de held
 
zeewaarts sprong en uit bewogen oogen
 
stortten zij tranen,
 
aanvaardende den zwaren nooddwang.
 
Maar dan dolfijnen, golvenbewonende,
 
droegen den edelen Theseus snel
[pagina 268]
[p. 268]
 
naar het huis van zijn vader, den paardberijdenden,
 
en binnen trad hij der goden zaal.
 
Daar zag hij met vreezen
 
de roemruchte dochteren van den machtigen Nereus
 
want glans straalde af
 
van hun blanke leden
 
als van zachte vlammen en rond het hoofdhaar
 
waren banden gestrengeld
 
met goud doorvlochten en zij vermeiden
 
zijn hart met dansen van lenige voeten.
 
En hij aanschouwde zijns vaders gade
 
in hare bekoorlijke woning,
 
de heilige, overschoone Amphitrite,
 
zij, die hem omwierp een purpergewaad
 
en op zijn haren zette zij, op zijn gelokte,
 
een krans van donkere rozenpracht,
 
die eenmaal haar ter huwelijksgave
 
de listenspinster Aphrodite gegeven had.
 
Niets is ongeloofelijk voor den redelijken mensch,
 
al wat de goden mogen verrichten.
 
Naast het schip met scherpen steven dook hij op, en ach,
 
in welke smarten verscheurde hij
 
den Knossichen vorst, wanneer hij kwam
 
onbevochtigd uit volle zee,
 
een wonder voor allen en mededroeg
 
der goden gaven om zijne leden.
 
In blijdschap, in nieuw gevestigde vreugd
 
jubelden de jonkvrouwen en de zee
 
galmde van klank en de edele jongelingen
 
zongen een paean met lieflijke stem:
[pagina 269]
[p. 269]
 
O, Delier, door de reien der Keiers
 
bevredigd van harte,
 
geef gij den edelen godgezonden geluk!
[pagina 270]
[p. 270]

XVII

 
Koor van Atheners
 
O heer van Athene's heiligen bodem,
 
vorst der in weelde levende Ioniers,
 
wat kondigt daar de schettertrompet
 
met kopergalmenden oorlogszang?
 
Valt over de palen onzer landouwen
 
met moorden en zengen vijandig binnen
 
een legerkommandeerend man?
 
Of plunderen roovers onheilberamend
 
en voeren der herders afgedwongen
 
de scharen blatende schapen weg?
 
Of wat, wat anders ontrust uw harte?
 
Spreek, o vorst! zoo aan één der sterflijken
 
het bondgenootschap verzekerd is
 
der weerbare mannen, zoo is het aan u,
 
zoon van Pandion en van Kreousa.
 
Aegeus
 
Er kwam een bode, een mondheraut,
 
den langen Isthmischen heerweg over
 
en spreekt van onuitsprekelijks. Daden meldt hij
 
van een krachtig man: den trotschen Sinis
 
heeft hij gedood, den oppersten toch
 
in kracht van de sterflijken, telg van Lutaios,
 
den aardschokkenden zoon van Kronos.
 
Ook den mannenverdelgenden ever
 
in Kremmuoon's dal, en Skiroon, den woesteling,
 
den ongetemde heeft hij verslagen,
 
de worstelscholen van Kerkuoon
 
heeft hij bezet, de krachtige hamer
 
van Polupemoon ontzonk aan de handen
 
van Prokoptes, den overweldigden,
[pagina 271]
[p. 271]
 
(en) vreezen moet ik, wat hiervan kome.
 
Koor van Atheners
 
Wien noemt hij hem en van waar gekomen,
 
met welke bereidselen toegerust?
 
Komt hij met oorlogswapening,
 
een macht van velen met zich voerend,
 
of eenzaam van alle metgezellen
 
is hij, een dolend koopman gelijk,
 
ver in het vreemde land getogen?
 
Iemand zoo forsch en zoo weerkrachtig
 
en ook zoo stout, die van zooveel mannen
 
het sterke geweld met macht versloeg?
 
Heeft ook een godheid hem toegezonden
 
om recht te doen den ongerechten?
 
Immers niet lichtelijk zal ten leste
 
een onheil verrichtende onheil ontkomen;
 
in lengte van dagen wordt alles vervuld.
 
Aegeus
 
Twee mannen zijn zijn enkel geleide,
 
maar om zijn glanzende schouders hangt
 
het lemmet met greep van elpenbeen;
 
twee schachten van lansen in zijn handen
 
en om zijn hoofd, het vurig blonde,
 
de hechtgeklonken Lakonische helm;
 
een purperen rok
 
ligt om zijn borst en een langgevlokte
 
Thessalische mantel, maar uit zijn blik
 
schitteren donker vulkanische vuren
 
een rossige vlam. In wezen een knaap nog,
 
een jeugdige eerst, maar zijn kinderspelen
[pagina 272]
[p. 272]
 
zijn oorlog en veldslag en mannenmoord,
 
en wapengekletter is zijn bekoring
 
en zijn doel is het rijkgetooide Atheen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken