Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verspreide opstellen (1916-1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verspreide opstellen
Afbeelding van Verspreide opstellenToon afbeelding van titelpagina van Verspreide opstellen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/pedagogiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verspreide opstellen

(1916-1917)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

III. De tweede.

Er was eens een vrouw, die nooit den zin van haar man deed.

Men zal zoo zeggen: Dat is zoo'n bijzonderheid niet, zulke vrouwen zijn er meer. En zelfs zijn er mannen, die nooit den zin van hun vrouw doen.

Maar zoo bedoel ik het niet.

Ik wilde zeggen, dat die vrouw altijd den zin van haar man deed. En ongedwongen, met haar volle hart. Echter niet, dan nadat ze eerst drie minuten haar eigen zin had gedaan.

Haar eerste opwelling en haar eerste woord was steeds: ‘Hè neen!’ Maar dan volgde bijna geregeld, na een heel kort poosje, de tweede opwelling en het tweede woord: ‘Nu ja dan maar!’

‘Vrouw, willen we een uurtje gaan wandelen?’

‘Hè neen!’

De weigerverzuchting was begrijpelijk. De man was klaar met zijn werk en had wandellust. Maar de vrouw moest nog even wat in orde brengen en wou dan juist, moede van het gedribbel, een oogenblikje rustig gaan zitten, de krant inkijken. Hij wou zich wat bewegen. Zij eens even bekomen.

De man was echter een wijze. Sommigen zeggen: een slimmerd.

[pagina 8]
[p. 8]

Hij klaagde niet, dat zijn vrouw ‘ook nooit’ instemde met zijn voorstellen. Hij dreigde niet, dat hij dan ‘in vredesnaam’ maar alleen zou gaan. Hij zweeg. En drie minuten later hoorde hij: ‘Nu, wil je graag? Laten we dan maar gaan!’

Hij had op de tweede opwelling vertrouwd, en niet te vergeefs. Zóó sterk en zóó zeker, dat hij nu zelfs grootmoedig dorst worden:

‘Neen, neen, als jij moe bent en liever thuisblijft...’ Doch niettemin liep hij al naar den kapstok en greep reeds naar zijn hoed.

Die grootmoedigheid der mannen beperkt zich, gelijk we weten, tot het bewaren van den edelen schijn. Daarmee hebben ze hun offers aan de zelfverloochening gebracht. En spoedig wandelden man en vrouw samen buiten, hij een en al ontspanning, zij niet zonder inspanning. Toch durfde de edele huichelaar nog vragen, of ze 't nu niet heerlijk vond en of hij niet goed had gedaan, met haar uit huis te jagen. Want gelijk we andermaal weten, mannen willen niet alleen hun zin, ze willen ook gelijk hebben.

De vrouw gaf hem gelijk. Nu ze eenmaal over de eerste opwelling heen was en de tweede had opgevolgd, viel het haar gemakkelijk op dien weg verder te gaan. De moeilijkheid bestond voor haar niet in de opoffering - offeren is het ademhalen der vrouwelijke natuur - maar in het maken van de onverwachte wending.

En dit is toch ook begrijpelijk. Wij allen leven onder zekere invloeden, ervaren daarbij bepaalde stemmin-

[pagina 9]
[p. 9]

gen, ontwikkelen in harmonie daarmee bepaalde gedachtengangen, vormen min of meer bewust onze bepaalde plannen voor de allernaaste toekomst, en zitten dan midden in een vrij samengestelde constructie van innerlijk leven. Ons denken, gevoelen, willen, fantaseeren maakt een bepaalde kaleidoscopische figuur, en als iemand, door zijn ingrijpen, daarvan een andere figuur wil maken, is het noodig, dat de cylinder van onze psyche een halven draai wentelt. Dat nu valt ons niet altijd licht. Het brengt ons uit ons doen. En het kost ons dientengevolge eenige minuten van bezinning en zelfoverwinning, eer we er toe komen. Vandaar het verzet van zoo menige ‘eerste opwelling’. En wijs is de man, doch ook de vrouw, die op de tweede wacht.

***

Het niet-aanstonds voldoen aan iemands wil, zelfs het niet-onmiddellijk gehoorzamen van kinderen en ondergeschikten, behoeft volstrekt niet tegen hen te getuigen. Integendeel - het kan juist bewijzen, dat ze zich met hun heele hart aan hun werk hebben gegeven, zoodat ze daaraan met tallooze draden verbonden zijn. Los te zijn van zijn taak is een twijfelachtige deugd, ook al is het geriefelijk als iemand zich daardoor snel richten kan naar onze wisselende bevelen. Beter is het, aldus één te zijn met zijn arbeid, dat het verband maar niet zonder inspanning verbroken wordt. We wachten liever op de tweede opwelling van een ernstig werker, die zich in zijn arbeid verliest, dan

[pagina 10]
[p. 10]

gediend te worden door mechanische onverschilligheid.

Er is echter nog een ander gebied, waar de tweede opwelling van veel ernstiger beteekenis is, waar de eerste onwil niet voortkomt uit wat meermalen een deugd mag heeten, maar uit den donkeren afgrond eener booze natuur; niet als het antwoord der vasthoudendheid op een vraag of een gebod, maar als de spontane reactie op de prikkels van 't leven. Daar is die onwil dan ook eigenlijk niet onwil, maar slechte wil.

Leelijke neigingen kronkelen als giftige slangen in de diepte van menig menschengemoed. Zinnelijke lusten doen begeeren naar het verbodene. Nijd en gierigheid willen den ondergang van een medemensch. We verfoeien onszelf om de ontzettende opborrelingen onzer innerlijke boosheid. Het recht van den rijke, de reinheid der onschuldige, de roem van den begaafde - ze bestaan niet voor de laaghartige verlangens onzer onbeheerschte zelfzucht. Dat recht wordt verkracht, die reinheid besmet, die roem belasterd, door duizenden en nogmaals duizenden eerlijke, brave, edele naturen, in de eerste opwelling van hun zondig hart. Hoe zou de wereld er uitzien, wanneer eens plotseling openbaar werd het verborgen leven der ongeremde begeerten. En hoe, wanneer deze aanstonds in daden werden verwezenlijkt!

Er zijn maar weinige begenadigden, die, als eenmaal Hij, naar wien de christenheid zich noemt, onbekommerd kunnen leven naar de eerste aanwijzingen van al hun neigingen. Dat was een leven uit God. Uit

[pagina 11]
[p. 11]

deze bron der heiligheid kon niets onheiligs voortvloeien. Wij, overigen, mogen al dankbaar zijn, wanneer we nu en dan eens gehoor mogen geven aan een eerste opwelling. Meestal moeten we haar in bedwang houden, met geweld terugduwen, en een oogenblik, doch soms ook uren en dagen, wachten, totdat de tweede, en in haar ons beter ik, is doorgebroken. Ons beter ik, dat wellicht juister ons verbeterd ik kon heeten. Immers, het is de vrucht der zedelijke, der christelijke opvoeding, die zich in deze correctie onzer natuurlijke aandriften openbaart.

Het is raadzaam voor onszelf niet maar onnadenkend naar eerste opwelling te oordeelen of te handelen, doch 't is niet minder plicht onze medemenschen niet maar aanstonds te schatten naar hun onvoorbereid doen en hen te houden aan hun rasse uitspraken. Menigeen is veel beter dan hij schijnt, en veel zachter dan hij oordeelt. Deze uitingen vertegenwoordigen niet zijn geheele persoonlijkheid. Er werken ook andere elementen in hem. Gun ze den tijd naar buiten te komen en schort uw oordeel op. Het is een der groote schaduwzijden van onze haastige polemieken in vergadering en dagblad, dat zij den strijd doen voeren tusschen de ongezuiverde machten der eerste opwellingen. Hoeveel mooier en edeler kon het karakter van ons huiselijk en maatschappelijk leven worden, als bezonnenheid haar louterende werking had verricht.

In Engelsch-Indië leefde eens een grijze weldoener, die als een heilige werd vereerd. Op zekeren dag begaf

[pagina 12]
[p. 12]

zich een jongeling tot hem en vroeg: Wat moet ik toch doen, om heilig te worden zooals gij?

Toen opende de oude zijn levensboek voor het eerbiedig oog van den jongere, en daarin stonden te lezen de verachtelijkste en laaghartigste misdaden. ‘Dat heb ik alles misdreven,’ zei de heilige man. ‘Zoo door en door zondig is mijn hart.’

De jongeling sidderde, alsof hij een adder had aangeraakt.

‘Maar’, ging de grijsaard voort, ‘ik heb het alleen misdreven in gedachten. Het waren mijn eerste opwellingen. Ik heb die echter telkens weer laten wegzinken in den onreinen poel, waaruit ze waren voortgekomen. En daarna schonk God mij de kracht Zijn wil te volbrengen.’

De jongeling ging heen. Nu wist hij het: men wordt geen heilige, dan door zelfbeheersching, loutering gehoorzaamheid. En waar de eerste opwelling ons verraderlijk verrast, zij alle zedelijke kracht geconcentreerd op - de tweede.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken