Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 3 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 3
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.76 MB)

Scans (113.37 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 3

(1911)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

17. Hoe oom Jan koloniaal werd.

illustratie Na den eten hielp Dina haar moeder vaten-wasschen. Dat deed ze op haar vrije middagen altijd. Dan stond Moeder bij den gootsteen te wasschen, en Dina bij de rechtbank af te drogen. De schoone borden legde ze schuin op elkaar, om nog wat na te drogen, en dan gingen ze op een stapeltje in de kast.

Dat vaten-wasschen vond Dina wel een gezellig werkje, want onderdehand kon ze dan zoo prettig met Moeder praten. Dat deed ze ook nu.

‘Moe,’ zei Dina, ‘hoe is oom Jan dan eigenlijk koloniaal geworden?’

‘O kind, niet voor zijn plezier, want hij houdt heelemaal niet van vechten. En daar heeft hij nooit van gehouden. - Maar pas op, laat dat bord niet wegglijden. 't Ligt zoo net op een kantje.’

Dina schoof het bord wat hooger. Maar moeders antwoord had haar nog niet veel wijzer gemaakt. Daarom vroeg ze nog eens: ‘Maar waarom deed hij 't dan, Moe?’

‘Hij deed het, om zijn vader en moeder uit den nood te helpen.’

[pagina 73]
[p. 73]

Daar begreep Dina nog niet veel van. Doch 't leek wel, of Moeder het liever niet vertelde. Daarom zweeg Dina nu maar.

Na een poosje begon Moeder echter uit zichzelf: ‘Je weet toch wel, dat wij als kinderen op een boerderij in Friesland woonden?’

‘Ja, dat hebt u dikwijls verteld.’

‘Nu, die boerderij was niet van mijn vader; hij had ze gepacht.’

‘Wat is dat?’

‘Dat is, dat hij ze gehuurd had, net zooals wij dit huis gehuurd hebben. De woning en het land hoorden van een schatrijken heer, die was de eigenaar. En die had het verpacht aan mijn vader. Dan moest mijn vader elk jaar de pachtsom betalen. Dat kon hij best, als alles goed ging. Mijn vader en mijn broers werkten op het land. En als de oogst was binnengehaald en verkocht, dan ging van dat geld altijd eerst de pacht af. Van wat er overbleef, moesten we leven.’

‘O,’ zei Dina, ‘ik dacht, dat zoo'n land altijd van den boer was, die er op woonde.’

‘Neen kind, meestal niet. De boer is meestal maar de pachter. En je grootvader was zoo ook maar pachter.’

‘Had hij het land dan niet kunnen koopen?’

‘O neen, dat was veel te duur. Soms had hij moeite, om de pachtsom bij elkaar te krijgen. En ieder jaar was

[pagina 74]
[p. 74]

hij erg blij, als dat geld maar weer betaald was. Dan zei hij meestal: ‘Ziezoo, nu zitten we weer een jaar veilig.’

‘Zat hij dan anders niet veilig?’

‘Wel neen, als hij de pacht niet betaalde, kon de grondeigenaar hem van de boerderij laten zetten. En dat zou die ook wel doen ook, want het was nogal een streng heer. Enfin, daar zal ik niet veel van zeggen, die man moest natuurlijk zijn geld hebben, anders kon hij misschien ook al weer niet leven.’

‘Maar grootvader had toch zeker wel altijd dat geld?’

‘Ja, gewoonlijk wel. Maar eens was hij erg ongelukkig geweest. Bijna al zijn koren was door den hagel vernield. Hij had nauwelijks genoeg voor ons eigen gezin. En er schoot dus niets over, om te verkoopen. Toen kon hij de pacht niet betalen.’

‘En moest hij er toen af?’

‘Zoo ver is het gelukkig niet gekomen. En dat hadden we aan oom Jan te danken. Oom Jan was de eenige broer, die niet op de boerderij werkte. Hij was schilder van zijn vak. Van jongs af had hij altijd zooveel van teekenen en verven gehouden. En nu dacht hij: als ik maar eerst schilder ben, dan breng ik het misschien langzamerhand verder. Daarom was hij ook niet in het dorp gebleven, maar bij een baas in de stad gegaan.

Nu hoorde oom Jan, hoe slecht vader er voor stond.

[pagina 75]
[p. 75]

Op een zondag was hij overgekomen. Dat deed hij haast elken zondag. En toen op dien zondag dan vond hij ons allemaal in de narigheid. Vader had het pachtgeld niet bij elkaar. En 't moest er wezen, anders ging hij de boerderij af. Hij kwam wel meer dan 150 gulden te kort. Niemand wou hem leenen. De menschen waren veel te bang, dat ze hun geld niet terug zouden krijgen. Niet omdat Vader oneerlijk was, maar omdat hij er zoo slecht voor stond. Ze dachten, dat Vader zooveel geld nooit terug zou kúnnen geven.

Er schoot dus niets over, dan dat we de boerderij verlieten. En dan moesten Vader en de jongens voor boerenknecht gaan werken. Dat was voor de jongens niet zoo erg. Maar voor Vader was het hard. Die man was nu al goed in de vijftig jaar. En nú nog als knecht bij een ander dienen. We vonden het allemaal verschrikkelijk. Maar wie kon er wat aan doen! Niemand.

Toch was er een, die er iets aan deed. En dat was oom Jan. Hij wist een manier, om aan 200 gulden te komen. Er waren in de stad groote biljetten aangeplakt, met Indische soldaten er op. En daar stond op te lezen, dat wie voor zes jaar wou teekenen om koloniaal te worden, 200 gulden handgeld kreeg. Oom Jan bedacht zich niet lang. Hij teekende, en spoedig bracht hij Vader twee briefjes van 100 gulden thuis.

Vader wist niet, wat hij zag. Hoe kwam die jongen

[pagina 76]
[p. 76]

aan al dat geld! Maar toen hij hoorde, wat zijn jongen gedaan had, toen begon hij te huilen. En hij wou hem dadelijk het geld teruggeven. Dan moest hij naar de commissie gaan, en zeggen, dat hij toch maar hier bleef. Want dàt wou Vader niet hebben.

Maar er was niets meer aan te doen. Wie eenmaal geteekend had, kon er niet meer af. En oom Jan vond het ook zoo erg niet. Over zes jaar kwam hij weer terug. Dan kon hij weer aan 't schilderen gaan.

Vader en Moeder en wij allemaal vonden het wel erg. Moeder huilde bijna den heelen dag. Ze vond het vreeselijk, dat haar jongen als soldaat naar de Oost ging. En dan nog het gevaar daarginder! Als hij eens werd doodgeschoten!

De eenige, die niet bedroefd was, dat was oom Jan zelf. Hij was zelfs blij, dat hij Vader had kunnen helpen. En hij was niets bang, om weg te gaan. Maar hij hield zich maar vroolijk. Want toen hij eindelijk wegging, toen huilde hij ook. Maar hij droogde gauw zijn tranen af, en lachte tegen Moeder. En zijn laatste woord was: ‘'t Is beter dat ik naar de Oost ga, dan dat jullie van de boerderij af moet.’

‘En zoo is oom Jan nu koloniaal geworden.

‘Je hoeft niet te vragen, of we allemaal veel van hem hielden.’

‘Als die Piet dàt eens wist!’ zei Dina.

[pagina p.t.o. 76]
[p. p.t.o. 76]


illustratie
L. en S., De Wereld in! III. Tweede Serie.
Spreek van de menschen maar geen kwaad: Nooit ken je hun verborgen leven.
Zie blz. 72.
Groningen, J.B. Wolters.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken