Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 3 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 3
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.76 MB)

Scans (113.37 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 3

(1911)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

24. Een Oostersch familielid.

illustratie Oom schaterde het uit. Dàt wou hij wel eens zien, dat Piet den staart van een krokodil afbrak.

‘Kan een groote man dat dan ook niet, Oom?’ vroeg Willem.

‘Wel jongen, een krokodil is zoo groot, dat hij een heelen man kan opeten.’

‘Hè!’ riep Willem. En toen vroeg hij: ‘Hebt u er wel eens een gezien?’

‘O ja, wel zooveel. Eens zaten we in een prauw - dat is een soort van roeischuit - en dreven in een kleine kali.’

‘Een kali?’

‘Ja, zoo noemen ze in de Oost een rivier. De kali was niet breed, en aan alle twee de oevers stonden boomen, waarvan de takken een heel eind over het water hingen. Soms leek het net, of we een groen dak boven ons hadden. In die takken klauterden de apen vroolijk op en neer. Dat was een aardig gezicht. En die apen keken zoo nieuwsgierig naar ons, net of ze zeggen wilden: Wat doe jullie hier in onze buurt?

Nu, apen zie je genoeg in de Oost. Haast overal leven die daar in de bosschen. Er zijn dan ook vruchten

[pagina 102]
[p. 102]

genoeg voor ze. Maar - ik zou jelui van de krokodillen vertellen. Op een eindje van ons af zagen we twee boomstammen, die half in het water lagen en half op den modderigen oever.’

‘Pas op,’ zeg ik tegen den man, die aan 't pagaaien was, ‘daar liggen een paar boomstammen half in 't water.’

‘Aan 't pagaaien?’ vroeg Dina. ‘Bedoelt u aan 't roeien?’

‘Ja, maar de inlanders roeien niet zooals wij. Ze hebben schepriemen en daarmee scheppen ze het water weg. Dat noemen ze pagaaien. - Nu dan, pas had ik het gezegd, of daar begint die eene boomstam plotseling te leven. Langzaam schuift hij weg in 't water. En de andere ging hem kalmpjes achterna.’

‘Waren het dan wel boomstammen?’

‘Neen, het waren krokodillen.’

‘Maar hoe kon u dan denken, dat het boomstammen waren?’

‘Wel, omdat ze zoo dik waren en zoo'n ruwe huid hadden - net de schors van een boom.’

‘En kwamen ze weer terug?’

‘Dat weet ik niet, maar een eindje verder zagen we een paar groote koppen boven het water drijven; de dieren waren er onder. En toen heeft een inboorling ons verteld van een krokodil, die zijn oom had opgegeten.

Je moet weten, dat de inlanders heel zindelijk op hun

[pagina 103]
[p. 103]

lichaam zijn. Misschien komt het ook door de warmte, maar wel driemaal op een dag gaan ze baden in de kali.

Nu was die oom in de kali gegaan, en aanstonds had een krokodil hem bij het been gegrepen en meegesleept in de diepte. Natuurlijk werd er van den man nooit meer iets teruggezien. Daar in de diepte werd hij door het monster verslonden.

Maar dat lieten de familieleden van den armen man zoo maar niet afloopen. Je weet wel, ze zullen een krokodil net zoo min iets doen als een tijger, omdat ze denken, dat een van hun gestorven familieleden in zoo'n dier woont. Maar - als hij het waagt, een mensch te verslinden, dan moet hij dood, daar helpt niets aan.

Er werd dus jacht gemaakt op den moordenaar, maar hij werd niet gauw gevonden. Wel werd er menige krokodil gevangen en gedood, maar de moordenaar nog niet.’

‘Hoe wisten ze dat dan, Oom?’

‘Dan sneden ze zijn maag open. Als ze daar dan overblijfselen van een mensch in vonden, dan hadden ze zeker den moordenaar te pakken. Vier krokodillen waren al gedood, en nog hadden ze niets gevonden. Maar in den vijfden, jawel, daar vonden ze zelfs nog een stuk doek in de maag; dat was van den doek, dien de arme man nog om 't hoofd had gehad, toen het ondier hem greep. Nu was de moord gewroken, en was 't ook uit met de jacht.’

[pagina 104]
[p. 104]

Willem begreep niet, waarom die menschen daar dan gingen baden.

‘Ja,’ zei Oom, ‘dat begrijpt niemand. En niet alleen mannen, ook vrouwen en kinderen gaan in de kali. En de kinderen spelen zelfs wel met de krokodillen. Ze denken altijd maar, dat het familie van hen is, niet waar? Daardoor zijn ze dan misschien niet zoo bang voor ze. Familie zal familie geen kwaad doen. Maar ondertusschen - er worden in de Oost wel bijna 200 menschen in één jaar door krokodillen opgegeten. En door tijgers ongeveer 100 per jaar. De krokodillen zijn dus nog gevaarlijker dan de tijgers. Maar 't zijn allebei leelijke dieren. En dat is nu de familie van de inboorlingen. Van je familie moet je 't maar hebben.’

‘Maar,’ ging oom Jan voort, ‘weet je van wie de tijgers en de krokodillen familie zijn? De tijgers van je snoezige katjes, en de krokodillen van je kleine hagedis. Dat hagedisje heeft schubbetjes op zijn vel. Nu, de krokodil ook, maar dan zijn het schubben. Je hagedisje legt haar eitjes in het zand. De krokodil legt haar eieren ook in het zand. Na een poos komen ze daar vanzelf uit, net als bij je hagedisje. Aardig, niet waar?’

Ja, dat vonden Dina en Willem aardig, dat de kat en de hagedis allebei familie in de Oost hadden.

‘En als u nog in de Oost woonde,’ zei Willem, ‘dan hadden wij er ook familie.’

[pagina 105]
[p. 105]

‘Zeker, zeker,’ antwoordde Oom, ‘maar toch niet zulke wreede als die dieren. Ik zou tenminste niet gauw iemand opeten. Of het moest mijn kleine, lieve Tuttie zijn, niet waar? Kom eens hier, kleine deugniet!’

Tuttie kraaide uit al haar macht. En dat was geen wonder, want dat Oostersche familielid was bezig, haar kleine, dikke, roode koontjes op te eten. Hap, hap!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken