Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 4 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

PDF van tekst (5.52 MB)

Scans (55.16 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 4

(1912)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

18. De lieve, zachte mol.

illustratie Wel sapperdekrakepit!’ riep Oom Jan. ‘Daar hebben we 't nu allemaal vergeten!’

‘Wat, wat?’ riepen Vader en Moeder te gelijk. En ook Dina en Willem, en zelfs Tuttie, riepen: ‘Wat, Oom? Wat dan?’ Alleen de kleine palmboom vroeg niets.

‘Wel, zouden we in 't najaar niet naar de wormen gekeken hebben, naar de vrienden van mijn kleine Tuttemamsel?’ - Sinds Tuttie op de Fröbelschool ging, noemde Oom Jan haar dikwijls mamsel. - ‘En wie heeft er aan gedacht? Niemand!’

‘Ik weet niet eens meer,’ zei Moeder, ‘waarom we naar die beesten zouden kijken. Wat was er in 't najaar dan aan te zien?’

‘Wel, dan kropen ze immers in den grond, en dan haalden ze immers dorre blaadjes en steeltjes in hun gangen, om die dicht te stoppen?’

O ja, nu herinnerde Moeder zich zoo iets. Van den zomer had Dina er zoo veel van verteld, dat ze op

[pagina 90]
[p. 90]

school geleerd had. Maar een mensch kan ook niet alles onthouden. ‘Nu,’ zei ze, ‘nu zitten ze immers diep in den grond? Ieder in zoo'n klein kamertje? Laat ze daar dan maar stil zitten. Ze zitten er veilig. Maar hoe kom je nu zoo ineens op die wormen? Je zult ze nu toch niet gezien hebben!’

‘Neen, daar heb je gelijk aan, door den grond heen kijken kan ik niet. Maar toen ik zoo even hier naar toe ging, zag ik een bruin takje op den grond, en dat was nou precies een worm.’

‘Net zoo precies, als ies?’ vroeg Dina.

‘Juist! Goed geraden, mijn schat! Maar toen ik het bekeek,....’

‘Toen was het een takje,’ zei Dina weer.

‘Juist!’ - en Oom Jan had de kleine deugniet al te pakken en schudde haar eens vroolijk heen en weer - ‘toen was 't een takje, een heel gewoon bruin takje. En toen dacht ik er ineens aan, dat de wormen nu hun winterslaap houden, en dat we in den herfst naar ze gekeken zouden hebben. Daar heb je de heele geschiedenis. Maar hier heb ik nu gelukkig een anderen worm beet!’ En daar had het ook wel wat van, want Dina kronkelde overal heen, om uit de stevige handen van Oom Jan los te komen. ‘Neen, neen, diertje, al werk je nog zoo, je komt niet los. Je moet nu maar denken, dat ik een mol ben, en dat ik je heb gevangen.’

[pagina 91]
[p. 91]

‘Dat kan niet, dat kan niet!’ riep de worstelende pretmaakster. ‘De wormen slapen in dezen tijd van 't jaar, en de mollen ook. Neen mol, kruip maar gauw weer in je hol.’

Dat deed onze tweebeenige mol nu wel niet, maar hij liet het wormpje toch los, en kroop op zijn stoel. Ziezoo, nu was de worm weer veilig, net zooals de echte wormen.

Net zooals de echte wormen? Dat dacht Dina. Maar ze had het glad mis. Want 's winters is het voor de wormen nog gevaarlijker dan 's zomers. 's Zomers kunnen ze overal heen kruipen, maar 's winters slapen ze in hun kamertje, en daar krijgen ze dan een visite van - den mol. Want de mol slaapt 's winters niet. Dat had Dina dus ook mis. En wat keek ze op haar neus, toen ze dat op school hoorde.

De meester had van den zomer veel van de wormen verteld. Toen had de meester ook gezegd, dat de mol een van hun grootste vijanden was, maar verder had hij over den mol niet gesproken. Dat dier wou hij liever in den winter behandelen, en zoo kwam nu de mol aan de beurt, en hoorde Dina, dat hij geen winterslaap hield.

Ja natuurlijk, dan wou ze wel gelooven, dat het voor de wormen 's winters erger was dan 's zomers. Als je zelf slaapt, en je grootste vijand waakt, dan ben je er leelijk aan toe. Maar dat het zóó erg was als de meester vertelde, daar keek ze toch van op. Want wat doet de mol?

[pagina 92]
[p. 92]

Hij zoekt de wormen in hun kamertjes op, geeft ze een knauw, en neemt ze dan mee. Eerst eet hij er natuurlijk net zooveel op, tot hij genoeg heeft, maar dan pakt hij ze mee en bewaart ze in zijn hol, en in de gangen dicht daarbij. In hoopjes van ongeveer tien stuks stopt hij ze in de vaste wanden van zijn hol en zijn gangen. Natuurlijk maakt hij daar dan telkens een klein plaatsje voor ze. En hij geeft ze eerst een fermen knauw, dat ze nooit weg kunnen kruipen en toch niet sterven. Iemand groef in het vroege voorjaar eens een hol van een mol op, en daar vond hij in het hol en in de gangen 1280 regenwormen, die te zamen meer dan 2 kilogram wogen. Die had de mol daar in den loop van den winter bijeengebracht. En vraag nu nog eens, hoeveel hij er had opgegeten!

Maar hoe kon de mol die wormen toch in de donkere aarde vinden? Kon hij ze dan zien?

Neen, zien niet, maar ruiken. De mol heeft een heel fijnen reuk. Een heer bracht eens een mol in een kist met aarde. De aarde lag er 16 centimeter hoog in. Aanstonds kroop het dier den grond in, naar den bodem. Toen drukte die heer de aarde goed vast, en legde er een paar stukjes vleesch op. Kijk, daar kwam dadelijk de snuit van den mol te voorschijn, vlak bij het vleesch. Hij had het vleesch geroken en at het nu gauw op. Dat is nog eens een neusje, hè?

[pagina 93]
[p. 93]

Maar zien - neen, dat doet een mol niet al te best. Sommige menschen denken, dat hij blind is. Dat hebben ze echter mis. Hij heeft wel degelijk oogen, maar die zitten meestal onder haartjes verborgen. Wat zou hij er in den grond ook aan hebben! Doch hij komt ook wel eens boven den grond, en hij zwemt ook wel eens het water over, want hij kan zwemmen als de beste rat. Nu, dan steekt hij zijn kleine oogjes naar voren, en kijkt waar hij heen moet. Die oogjes kan hij uitsteken en intrekken. En hij heeft er ook nog oogleden bij, zoodat hij ze goed beschermen kan.

Dit alles hoorde Dina van haar onderwijzer, en ze vond den mol wel een leuk dier. Met die kleine oogjes en dat zachte velletje was het zeker ook een vriendelijk diertje, en zij wou wel, dat ze er eentje had om er mee te spelen. Nu ja, hij at wormen op, maar wat zou dat! Al wou de mol al de wormen uit hun tuintje opeten, dat mocht hij gerust doen. En als hij dan genoeg had, en bij Dina kwam zitten, zou ze hem over zijn mooie fluweelen velletje strijken.

Zoo dacht Dina, toen ze naar huis ging, en zoo sprak ze er ook over met haar vader en moeder. Vader herinnerde zich nog een rijmpje uit zijn jeugd:

 
De lieve, zachte mol
 
Maakt tuin en landen hol.

Zie je, daar stond ook al in van den lieven, zachten mol.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken