Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 4 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

PDF van tekst (5.52 MB)

Scans (55.16 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 4

(1912)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Molle-verzen.

illustratie

 

Eén ding had Dina nog niet zoo heel precies begrepen namelijk van dat jachtgebied. Maar dat was gauw uitgelegd. ‘Kijk,’ zei Meneer, ‘van zijn nest loopen vaste gangen naar alle kanten van het weiland. Dat zijn de loopgangen. En als hij daarin rent, ruikt hij de dieren, die in den grond zitten, wormen en larven van insecten en andere, vooral ook de engerlingen, die schadelijke larven van den meikever. - Nu, als hij die dan ruikt, verlaat hij zijn loopgang, naar links of rechts of naar beneden, en schiet zoo al gravende den vollen grond in. Ziezoo, nu is hij aan 't jagen, hoor! En dat hij heel wat vangt, daar kun je op aan, want elken dag heeft hij zijn eigen gewicht aan voedsel noodig. Kruipen de wormen naar boven, hij volgt ze. Kruipen ze diep in den grond, hij zoekt ze ook daar. Nergens zijn ze veilig voor dit roofdier, 's zomers noch 's winters.’

Gelukkig, nu wist Dina het, en nu duurde het ook niet lang, of ze vertelde alles aan Vader en Moeder en Oom Jan. Vader keek er van op. Was dat die lieve, zachte mol? Maar Oom Jan zei: ‘Ik geloof er niets van. Die meester van jou heeft je maar wat wijs gemaakt.’

[pagina 101]
[p. 101]

Wel, nu nog mooier! Wou Oom Jan wat van Dina haar meester zeggen? Neen, maar dat was al te erg! ‘Onze meester ons wat wijs gemaakt? Dat weet ik wel beter. Hij heeft thuis allemaal dikke boeken, en daar leest hij het in na.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Hij heeft ze dikwijls meegebracht, om ons de prenten te laten kijken, die er in staan. En die boeken kan ik niet eens lezen, zoo moeilijk zijn ze. 't Is, geloof ik, Duitsch!’

‘Nu, nu,’ zei Oom, ‘'t zal wat wezen! Maar ik heb ook allemaal dikke boeken, en dan zal ik eens kijken, of het alles waar is.’

Begreep Dina, dat Oom haar een beetje plaagde? Misschien wel. Maar Dina verdedigde dan haar meester met vuur. En daar had Oom schik in. Hij mocht dat liever, dan dat kinderen altijd over hun meester klagen.

Ofschoon Oom Jan wel degelijk geloofde, wat Dina had verteld, toch ging hij in zijn dikke boeken ook nog eens snuffelen. En daar vond hij niet alleen alles bevestigd, maar hij las er nog erger dingen van de vraatzucht, de kwaadaardigheid en de bloedgierigheid van dien fluweelen roover. Zóó erg, dat hij het Dina maar niet eens vertellen wou. Maar dit zei hij wel tegen haar, dat hij nooit meer voor mol wou spelen, al kronkelde zij dan ook als een wormpje. En dat oude rijmpje uit

[pagina 102]
[p. 102]

Vaders jeugd, daar moest nu maar een ander rijmpje voor in de plaats komen, bij voorbeeld:

 
De wreede, nijdige mol,
 
Woont in een roovershol.

‘Of anders,’ zei Vader:

 
De booze, gulzige mol
 
Eet driemaal daags zich vol.

‘Dan weet ik er nog eentje,’ riep Dina:

 
Die enge, nare mol
 
Eet zelfs een anderen mol.

‘Kom, nu spreek jullie allemaal kwaad van hem,’ zei Moeder. ‘En ik heb toch ook wel iets goeds van hem gehoord.’

‘Wat dan?’ vroeg Oom.

En Moeder antwoordde:

 
Die enge, nare mol,
 
Is toch op zijn kinderen dol.

‘Bravo! Bravo! Moeder krijgt den prijs!’ riep Oom, en hij klapte in de handen. ‘Mooi! Mooi! Héél mooi!’ En hij ging voort: ‘Moeder is haast net zoo'n dichter als die snijer.’

Moeder liet Oom Jan maar plagen, doch Dina zei: ‘Oom, maak u eens een vers! Een groot vers!’

‘Kind, dat moet je aan je moeder vragen. Die heeft immers den prijs gewonnen?’

[pagina 103]
[p. 103]

‘Nu ja, maar doe u het maar, want Moeder doet het toch niet.’

‘Zoo, dan heb jij een nare moeder, als ze zoo weinig voor haar kinderen over heeft. Dan zou ik een liever moeder zijn, hoor!’

‘Als dat waar is, moet u nu een vers maken.’

‘Nu goed, waarover zal het wezen? Over nare moeders?’

‘Die zijn er op de wereld niet. Dat hebt u aan den mol gezien.’

‘Waarover dan? Over den mol? Er was r's een molletje - En ik was het zelf?’

‘O ja, o ja! Net zoo'n vers als van den kleermaker.’

‘Best! Maar dan moet jullie me helpen. Want daar zit ik nu al aanstonds in de moeilijkheid. Hij had er een vrouw - En kinderen elf! Zie je wel, dat gaat niet. Want de mol heeft op zijn hoogst vijf kinderen. Soms vier, en soms maar drie. Hoe moet ik dat nu klaar spelen?’

‘Ja, dat moet u maar weten.’

‘Nu, zoo dan?

 
Er was r's een molletje,
 
Met een zwart en zacht lijf.
 
Hij had er een vrouw,
 
En kinderen vijf!

‘Ja, ja!’ juichte Dina. ‘Zoo wordt het echt!’

[pagina 104]
[p. 104]

‘Nu, stil dan, dan komt er nog meer:

 
Ikke en zij,
 
De kindren er bij,
 
Was, wel gezien,...’

‘Zeven!’ riep Dina. ‘Neen Oom, dat rijmt niet!’

‘Och meid, jij brengt me in de war. Hou dan toch je mond eens. 'k Zal nog eens beginnen:

 
Ikke en zij,
 
De kindren er bij,
 
Was - wacht r's even! -
 
Krek zeven!’

‘Ja, ja, zoo is 't goed.’ En juist wou Dina het nazeggen, toen allen plotseling verschrikt opsprongen door het luid en angstig geroep van Brand! Brand! buiten op straat.

De gordijnen waren neergelaten, want het was avond. Maar toen Vader, Moeder, Oom en de kinderen naar de voorkamer vlogen, zagen ze door de gordijnen heen het licht van vlammen. Moeder trok gauw een gordijn op, en toen - vreeselijk! Het huisje van Piet en Toosje stond in brand, de vlammen sloegen al het venster uit.

Vader en Oom bedachten zich geen oogenblik. Zonder zelfs een pet op te zetten, holden ze naar buiten, om te zien, of ze helpen konden. Moeder en de kinderen bleven in grooten angst achter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken