Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 4 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

PDF van tekst (5.52 MB)

Scans (55.16 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 4

(1912)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

24. Op ziekenbezoek.

illustratie Op een Zondagmiddag ging buurman met Toosje, Willem en Dina naar het ziekenhuis, om een bezoek te brengen aan Piet.

Wat keken de kinderen op van dat groote gebouw! De poort, de portalen, de gangen, de trappen, alles was even ruim. En wat 'n zalen!

Ze moesten in de kinderzaal wezen; er waren namelijk afzonderlijke zalen voor mannen, voor vrouwen, en voor kinderen. En Piet lag natuurlijk in de kinderzaal.

Toen de jeugdige bezoekers de zaal binnenstapten konden ze Piet niet ontdekken. En dat was geen wonder, want er stonden zoo véél bedden in de zaal, en die leken alle precies op elkaar. En de jonge patiënten lagen allen onder de dekens, zoodat hun kortgeknipte hoofden met de schouders en de armen er alleen bovenuit kwamen. Nu, die kale kopjes leken ook veel op elkaar. Als Toosje het tenminste had moeten zeggen, zou ze niet geweten hebben, waar Piet lag. Doch Vader liep al naar het bedje toe, en - ja, nu zagen de kinderen

[pagina 122]
[p. 122]

het ook, want Piet stak zijn hand in de hoogte en wenkte ze daarmee.

Doch was dat Piet? Ze herkenden hem nauwelijks. Hij droeg nog een linnen verband om het hoofd, en zijn gezicht zat vol roode vlekken. Aan zijn oogen konden ze 't zien, en aan zijn stem konden ze 't hooren, maar anders zouden ze gedacht hebben, dat daar een vreemde jongen lag.

Piet was heel blij, dat ze eens naar hem kwamen kijken. Hij verveelde zich verschrikkelijk, dag aan dag in dat bed, en was daarom altijd verbazend gelukkig, als er bezoek voor hem kwam.

‘Je ligt hier anders wel lekker,’ zei Dina.

Ja, dat was zoo. De zaal was ruim en frisch en licht, en had den vorm van een rechthoek. Langs de beide lange zijden stonden de bedden, met het hoofdeinde naar den muur. En daar juist in die twee lange muren hooge vensters waren, konden alle patientjes aan de overzij van hun bed door de ruiten kijken, de boomen, de vogels, de lucht en de zon zien.

In het middenpad der zaal stonden lange tafels met stoelen er bij en versche bloemen in vazen er op.

‘Kijk eens!’ riep Dina. ‘Wat een mooie bloemen! Zijn dat echte?’

‘O ja,’ zei Piet. ‘En als ze verleppen, komen er weer nieuwe.’

[pagina 123]
[p. 123]

Dina liep er eventjes naar toe, om er aan te ruiken. Ja hoor, ze geurden heerlijk.

‘Die juffrouwen, met die hooge schorten, zijn dat nu de verpleegsters?’ vroeg Toosje. Ze had thuis al zoo dikwijls over de verpleegsters hooren praten.

‘Ja,’ zei Piet. ‘En die eene, die daar bij de tafel staat, die helpt mij altijd. O, dat is zoo'n lieve zuster!’

‘Dat meisje?’ zei Toosje.

't Was komiek, dat Toosje van een meisje sprak, want die juffrouw was stellig wel bijna dertig jaar. Maar dat kwam waarschijnlijk, doordat ze er zoo jong uitzag met die blauwe japon en dat hooge, witte schort.

De verpleegster kwam eens even een praatje maken met Vader en de kinderen.

‘En wie is nu Toosje?’ vroeg ze, want Piet had haar al lang verteld, dat hij één zusje had, en dat die Toosje heette.

‘Dat is zij.’ En Piet wees haar aan. ‘En dat is Dina - dat is een buurmeisje van me. En dat is Willem - een broertje van háár.’

De verpleegster gaf den kinderen een hand, en vroeg, of ze niet even wilden zitten. ‘O nee juffrouw, dat hoeft niet,’ zei Dina. Toch haalde de verpleegster een paar stoelen bij het bed, en toen Dina dat zag, liep ze aanstonds naar de tafel en droeg ook een stoel aan. 't Was toch zoo'n aardig bij-de-handje. De verpleegster

[pagina 124]
[p. 124]

had al gauw schik in haar, en vroeg, of ze later ook verpleegster wou worden.

‘Ik weet nog niet,’ zei Dina.

‘Vind je 't hier dan niet aardig?’

‘Ik weet nog niet,’ zei ze weer.

‘Maar kijk eens die mooie bloemen, en die heldere bedden, en die groote ramen. Zou je in zoo'n prettige zaal ook niet willen helpen, om die arme, zieke kinderen beter te maken?’

‘Ik weet nog niet,’ klonk het al weer.

Allen schoten in een lach. Ook Piet. Maar die vroolijkheid kostte hem aanstonds pijn. Het vel in zijn gezicht zat nog zoo strak. De arme jongen kon niet eens vroolijk wezen, zonder pijn te lijden.

Toen de verpleegster dit merkte, ging ze maar liever weg. 't Was haar bedoeling niet geweest, om pret te maken, maar om die leuke Dina moest je vanzelf wel lachen.

‘Wat heb je daar een aardig kastje,’ zei Toosje tegen Piet. Ieder patientje had naast zijn bed zoo'n klein kastje, waarop zijn medicijnen stonden. In het laatje mochten ze boeken of prenten of speelgoed bewaren. Want wie eenmaal aan 't herstellen was, hoefde niet den heelen dag onder de dekens te liggen. O neen, die mocht wat lezen, of wat teekenen, of wat spelen met een legkaart of ander speelgoed. Dat was heerlijk,

[pagina 125]
[p. 125]

want zoo kregen ze wat afleiding in die lange, lange dagen, dat ze weken en soms maanden achtereen daar bleven liggen.

 



illustratie

 

‘Dat jongetje krijgt nooit bezoek,’ zei Piet, terwijl hij naar een jongetje wees, dat schuin tegenover hem lag.

‘Hoe weet je dat?’

[pagina 126]
[p. 126]

‘Dat zie je natuurlijk. Je ziet hier toch alles. Ik ken al de patiënten hier al, en ook de menschen, die ze komen bezoeken. Als er iemand de zaal binnenkomt, weet ik bijna altijd, voor wien het is.’

‘En waarom krijgt dat jongetje dan nooit bezoek?’

‘O, zijn moeder is dood, en zijn vader is een dronkaard.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Dat heb ik een zuster tegen een dokter hooren zeggen.’

De drie kinderen keken met medelijdende blikken naar dat arme jongetje. O, die was wel héél ongelukkig.

‘En wat scheelt hem?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Mag ik die eene plak chocolade aan hem geven?’ vroeg Dina. Ze hadden namelijk twee plakken voor Piet meegebracht. ‘Dan krijg je later wel een andere.’

‘O, dat hoeft niet hoor, geef hem maar gerust.’

Dina bracht het stuk chocolade aan het bleeke jongetje. Dit keek haar met zijn groote, donkere oogen even aan, kreeg een beetje kleur, en zei: ‘Dank u.’

Toen ging Dina weer gauw weg. Maar toen het tijd was, om te vertrekken, en ze van Piet afscheid hadden genomen, knikten ze ook het verlaten kind uit de verte nog eens vriendelijk toe. En hij knikte vriendelijk terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken