Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 4 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

PDF van tekst (5.52 MB)

Scans (55.16 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 4

(1912)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

23. Een uilskuiken tusschen de raadsels.

illustratie Ze zaten op een kouden winteravond gezellig bij elkaar, de twee huisgezinnen en Oom Jan. 't Was nog in de eerste week na den brand, dus toen Toosje met haar ouders nog bij Dina in huis woonden, of eigenlijk logeerden. De vier kinderen hadden wat gespeeld met het Javaansche huisje en de twee Javaantjes. Die beiden hadden hun Indische kleeren nog aan, en voelden zich hier bij de kachel volkomen op hun gemak. - De vijf volwassenen hadden met elkaar zitten praten, en dat gesprek was bijna aldoor geweest over de droevige gebeurtenis. Daardoor waren ze alles behalve opgeruimd gestemd.

‘Komaan,’ zei Oom Jan eindelijk, ‘laten we nu eens van dat treurige onderwerp afstappen. Gedane zaken nemen geen keer. Die kinderen zijn wijzer dan wij, die zitten wat prettig met elkaar te spelen. Kom eens hier, kleine Tuttemamsel, en vroolijk jij de menschen eens een beetje op.’

Tuttemamsel kwam en legde haar kleine handjes in de groote handen van Oom Jan. Toen zei deze:

[pagina 117]
[p. 117]
 
‘Daar gaat een mannetje door den dam
 
Met een fluweelen wammesje an.

Ra, ra, wie is dat?’

Dadelijk stonden Willem, Dina en Toosje ook bij Oom Jan, om mee te raden. En de volwassenen bleven wel op hun stoelen zitten, maar deden toch ook aanstonds mee.

‘Zeg het nog eens, Oom!’ vroeg Willem.

Oom zei het nog eens, maar Willem begreep het niet. Een fluweelen wammesje? Wie kan dat zijn?

Dina geloofde, dat ze 't wist.

‘Nou, wat dan?’ vroeg Oom.

‘Een mol.’

‘Best geraden!’ Dina vond dat prettig, maar ze voegde er bij: ‘Dat komt, omdat we op school zooveel over den mol gesproken hebben.’

‘Ja, hoe dat komt, dat doet er niet toe, maar jij hebt het best geraden. En die groote menschen hier, wisten het niet eens.’

De groote menschen begonnen te lachen, en spanden zich nu erg in, om het tweede raadsel wèl te weten. ‘Hier is het,’ zei Oom.

 
Daar liep een mannetje over de brug,
 
Die droeg den koning zijn bed op zijn rug.

Wie weet het?’

Niemand gaf antwoord.

‘Zoo schieten we niet hard op,’ zei Oom.

[pagina 118]
[p. 118]

‘Een mol!’ riep Tuttemamsel.

Het heele gezelschap begon te lachen. Maar Willem riep: ‘Zeg, uilskuiken!’

‘Foei, wat zijn dat voor woorden?’ vroeg Moeder.

‘Die heb ik van Oom Jan geleerd,’ zei Willem.

‘Van mij, jongen?’ vroeg Oom met de grootste verbazing.

‘Ja Oom! Toen nog bij die steenen, toen ik zei dat alle steenen gebakken moesten worden. U weet wel, en toen zei u, dat ze ook uit de bergen werden gehakt.’

‘O ja, ja, je hebt gelijk, hoor! Toen was je een uilskuiken. Vraag het maar aan buurman, die is steenhouwer, dus die zal het wel weten.’

‘Of hij een uilskuiken was?’ vroeg buurman lachende.

‘Neen, of de steenen niet uit de bergen worden gehouwen.’

‘Ja, dat was zoo,’ bevestigde buurman. Maar Moeder was over dat woord uilskuiken toch niets gesticht. ‘Maar Jan,’ zei ze, ‘hoe kun je de kinderen nu zúlke woorden leeren!’

‘Zúlke woorden? Is dat dan zoo erg? Als ik nu zeg, dat er een kuiken in den tuin loopt, is dat dan erg?’

‘Neen, natuurlijk niet. Maar uilskuiken!’

‘Wel komaan! Is een uil dan ook niet een vogel? En kan die geen jong hebben? En is dat dan niet een uilskuiken?’

[pagina 119]
[p. 119]

‘Nu ja, maar om dat tegen een kind te zeggen! Als Willem een uilskuiken is, ben ik dan een uil?’

Nu zat Oom Jan er in. Wat moest hij zeggen? Dat zijn zuster een uil was? Dat ging toch niet. ‘Neen, neen!’ zei hij. ‘Jij bent een beste vrouw, en die jongen is zijn moeders kui -, o neen, kind wil ik zeggen. Is het zoo goed?’

Ja, zoo was het goed, en nu gingen allen weer aan 't raden naar het mannetje, dat den koning zijn bed op zijn rug droeg. ‘Als je er maar aan denkt,’ hielp Oom, ‘dat de koning natuurlijk op een veeren bed slaapt.’ En toen ze 't nog niet vonden, zei hij: ‘Dat mannetje kan ook zwemmen en ook vliegen met dat bed op zijn rug.’

Nu kwam buurman er het eerst achter. Hij fluisterde Oom iets in 't oor. ‘Goed,’ zei deze. ‘Weet niemand anders het nog? Dan mag buurman het zeggen.’ En buurman zei.....

‘Nog een, Oom! Toe, nog zoo'n mooi!’ riep Dina al weer.

‘Goed, nog zoo'n mooi! Hier is het al:

 
Er zaten twee-en-dertig roovers in een hol,
 
Als er iemand binnen kwam, werden ze dol;
 
Al was hij groot, of al was hij klein,
 
Ze sneden en maalden hem aanstonds fijn.

Nu, wie kan dat raden?’

‘Zeg het nog eens, Oom!’

[pagina 120]
[p. 120]

Oom zei het nog eens, hij zei het nog twee, drie keer. Maar niemand vond het. Ook buurman niet. Dan moest Oom maar weer een handje helpen.

‘Die roovers zijn allemaal wit.’ Niemand begreep er nog iets van.

‘Ze zijn van been.’ Nu was het nog gekker.

‘Ieder volwassen mensch heeft zoo'n roovershol, met de roovers er in.’

‘En kinderen niet?’

‘Ja, ook die, maar ze hebben minder roovers. En als die roovers iemand soms pijn doen, worden ze wel eens met een tang uit het hol getrokken, en ver weggegooid.’

Meer wou Oom niet zeggen. Maar het hoefde ook niet. Toen de kinderen een koekje kregen, gaven ze dat aan hun roovers; die mochten het fijnsnijden en fijnmalen. En de kinderen genoten er van.

Zoo ging de avond met allerlei aardigheden prettig voorbij. Toen Oom naar huis moest, hadden allen spijt, dat hij wegging.

‘Ik kom nog wel eens weerom,’ zei hij lachend.

En dat was ook maar heel goed, want ze konden den vroolijken, hartelijken Oom nog niet missen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken