Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek
Afbeelding van Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiekToon afbeelding van titelpagina van Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.25 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek

(1968)–Arend Lijphart–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

3 Verzuildheid in belangengroepen, publiciteitsmedia en onderwijs

Belangengroepen

De verzuildheid van de Nederlandse samenleving kwam niet alleen in het partijstelsel maar ook in het systeem van belangengroepen tot uiting. In dit opzicht waren vooral de politiek machtige groepen op het sociaal-economische vlak, de werkgevers- en werknemersorganisaties, van groot belang. In de jaren zestig was ongeveer 40 procent van de Nederlandse arbeiders lid van een vakvereniging. Deze vakverenigingen behoorden in grote meerderheid bij de drie grote bonden van vakverenigingen. Volgens de gegevens van januari 1963 was het nvv de grootste vakcentrale met 35,7 procent van alle georganiseerde arbeiders. Daaropvolgden het katholieke nkv (vroeger de kab) met 29,2 procent van de georganiseerde arbeiders en het protestants-christelijke cnv met 15,8 procent van de vakverenigingsleden. Verder had de zeer kleine Nederlandse Vakcentrale (ncv) , die men de vakcentrale van de liberale zuil zou kunnen noemen, met als leden grotendeels hogere ambtenaren en hoofdwerkers, nog 0,7 procent van alle vakverenigingsleden.Ga naar voetnoot1

Vakbondslidmaatschap was nauw verbonden met de zuilen. De tabellen 11 en 12 geven de resultaten van de enquête van november 1964 hieromtrent weer. De vraag die aan de respondenten werd gesteld was als volgt: ‘Bent u (of: Is uw man) aangesloten bij of lid van een vakvereniging?’ Zo ja: ‘Is het een vakvereniging, die hoort bij de socialistische vakbond, dus het nvv, de Christelijke vakbond, dus het cnv, of de Katholieke vakbond, dus het nkv, vroeger de kab?’ Van de nvv-leden kwam 92 procent uit de algemene zuil en de rest voor het grootste deel uit de groep kerkse Nederlands Hervormden. Het nkv kreeg liefst 94 procent van zijn leden uit de katholieke zuil en verder

[pagina 48]
[p. 48]

Tabel 11 Godsdienst en vakbondslidmaatschap, 1964

NVV NKV CNV Andere vakb. Totaal
           
RK (kerks) 1 94 2 31 25
RK (onkerks) 4 5 1 6 7
Gereformeerd 2 0 41 13 10
NH (kerks) 5 0 36 6 10
NH (onkerks) 36 0 17 17 22
Andere gezindten 7 0 3 2 4
Onkerkelijk 44 2 0 24 23
           
Katholieke zuil 1 94 2 31 25
Algemene zuil 92 6 21 50 56
Prot.-chr. zuil 7 0 77 19 20
           
  100% 100% 100% 100% 100%
  (209) (108) (109) (162) (1570)
nog 5 procent van onkerkse katholieken. De overeenkomstige percentages voor het cnv zijn minder hoog, hoewel van deze vakcentrale toch nog 77 procent van de leden uit de protestants-christelijke zuil kwam; de overige leden waren grotendeels onkerkse Nederlands Hervormden (17 procent).

Vakbondslidmaatschap en partijkeus waren zelfs nog nauwer met elkaar verbonden. De leden van het nvv gaven hun steun in grote

Tabel 12 Partijkeus en vakbondslidmaatschap, 1964

NVV NKV CNV Andere vakb. Totaal
           
KVP 1 81 0 27 21
PvdA 78 8 14 23 29
VVD 1 1 0 12 9
ARP 2 0 33 10 9
CHU 2 0 35 7 9
Andere partijen 5 1 8 10 5
Weet niet/geen antwoord 11 9 9 11 18
           
  100% 100% 100% 100% 100%
  (211) (110) (111) (165) (1600)

[pagina 49]
[p. 49]

meerderheid aan de PvdA en vrijwel geen steun aan de andere vier grote partijen. Een zelfde conclusie geldt voor de leden van de twee andere vakcentrales: de nkv-leden waren in grote meerderheid aanhangers van de kvp en de cnv-leden steunden voornamelijk de arp en de chu. Een kleine uitzondering hierop is de vrij geringe, maar toch niet onaanzienlijke steun, die de PvdA ontving van de nkv-leden (8 procent) en van de cnv-leden (14 procent). Over het algemeen is het verband tussen vakbondslidmaatschap en partijkeus zo sterk, dat het geen verder commentaar behoeft.

Tabel 13 Leeftijd, zuilen en vakbondslidmaatschap, 1964

Kath. zuil Algem. zuil Prot.-chr. zuil
20-39 40+ 20-39 40+ 20-39 40+
             
NKV 25 27 1 1 0 0
NVV 1 1 25 21 3 5
CNV 0 0 4 2 33 25
Andere vakbond 12 13 10 9 12 9
Geen lid 59 57 56 64 51 59
Weet niet/geen antwoord 3 2 4 4 1 1
             
  100% 100% 100% 100% 100% 100%
  (137) (252) (315) (558) (91) (217)

Leeftijd maakt ook hier niet veel verschil uit. Tabel 13 toont, dat in de katholieke zuil de jongeren bijna even vaak lid waren van het nkv als de ouderen. In de algemene en protestants-christelijke zuilen waren de jongeren zelfs meer geneigd om lid van respectievelijk het nvv en het cnv te zijn, maar dit verschijnsel is grotendeels te verklaren met het feit, dat er onder de jongeren überhaupt minder niet-leden waren.

Lid worden of blijven van een vakvereniging is evenmin als lid zijn van of stemmen op een politieke partij voor vele Nederlanders altijd een vrije keus geweest. De gevaarlijkste concurrent van de katholieke en protestants-christelijke vakvereniging was altijd het nvv en daarom hebben de Rooms-Katholieke kerk en de Gereformeerde kerk zich vaak tegen het nvv uitgesproken. De Generale Synode der Gereformeerde Kerken stelde in 1920 vast ‘dat voor een lid der Gereformeerde Kerk geen plaats is in een organisatie, die zich stelt op den grondslag van den klassenstrijd’. Hiermee werd vooral het nvv be-

[pagina 50]
[p. 50]

doeld. Dit verbod werd uitdrukkelijk gehandhaafd door de Synoden van 's-Gravenhage (1940/1950) en van Rotterdam (1952/1953).Ga naar voetnoot2 De arp nam hetzelfde standpunt in. In 1953 besprak het maandblad Antirevolutionaire Staatkunde de vraag of een lid van het nvv ook lid van een ar Kiesvereniging kon worden. Het antwoord dat hierop werd gegeven was, dat ‘alle antirevolutionairen... zich christelijk-maatschappelijk behoren te organiseren’ en voorts: ‘valt hij (dwz. het aspirant lid) niet te overtuigen dat dit (het lidmaatschap van het nvv) verkeerd is en weigert hij hardnekkig voor dat lidmaatschap te bedanken, dan behoort hij niet als lid tot een antirevolutionaire kiesvereniging te worden toegelaten’.Ga naar voetnoot3 Wat de katholieke zuil betreft is het bisschoppelijk mandement van 1954 al enige keren genoemd. Lidmaatschap van het nvv werd hierin met de grootste nadruk en op straffe van weigering van de heilige sacramenten verboden.Ga naar voetnoot4 Dit verbod werd later opgeheven.

Bisschoppelijke inmenging was ook verantwoordelijk voor de ondergang van de eerst veelbelovende interconfessionele vakbewegingen in het begin van deze eeuw. Omstreeks 1900 was er een aantal gezamenlijk katholiek-protestantse boerenbonden en arbeidersvakbonden, maar in 1906 verwierpen de katholieke bisschoppen het principe van het interconfessionalisme en de samenwerking van katholieken en protestanten in één organisatie.Ga naar voetnoot5 De genadeslag werd in 1912 aan de interconfessionele bonden toegediend, toen het lidmaatschap in de interconfessionele Twentse Christelijke Katoenbewerkersbond ‘Unitas’ voor katholieken verboden werd verklaard. ‘Unitas’ was een krachtige en succesvolle vakvereniging, waarin de samenwerking tussen katholieken en protestanten uitstekend vlotte. De omstandigheden waren dan ook zeer gunstig. Tegenstellingen tussen katholieken en protestanten waren in deze streek van oudsher niet sterk; de gedachte van interconfessionele samenwerking werd gestimuleerd

[pagina 51]
[p. 51]

door de Keulse richting in de Duitse vakbondsbeweging; en samenwerking met de protestanten bood de katholieken betere onderhandelingsmogelijkheden met de werkgevers, van wie de meesten Nederlands Hervormd waren. In 1912 werd in alle katholieke kerken in Twente een aartsbisschoppelijk schrijven afgekondigd waarin ‘Unitas’ verboden werd verklaard. Zo goed als alle katholieke arbeiders gehoorzaamden dit verbod en verlieten de vakbond, maar het kostte vier jaar energieke inspanning van de geestelijkheid voordat zij zich begonnen aan te sluiten bij de nieuwe katholieke bond St. Lambertus.Ga naar voetnoot6

De verzuildheid, die in de verdeeldheid van de Nederlandse vakbeweging tot uiting kwam, kenmerkte ook de organisaties van werkgevers, boeren, boerenarbeiders en middenstanders. De drie grote werkgeversorganisaties waren het algemeen (tot de liberale zuil behorend) Centraal Sociaal Werkgevers Verbond, het Nederlands Katholiek Werkgevers Verbond en het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers in Nederland. De drie grote boerenbonden waren het algemeen (of liberaal) Koninklijk Nederlands Landbouw Comité, de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond en de protestants-christelijke Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond. De drie grote bonden van boerenarbeiders waren alle aangesloten bij een van de drie grote vakcentrales: de socialistische Algemene Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond bij het nvv, de Nederlandse Katholieke Bond van Werknemers in de Agrarische Bedrijfstakken ‘St. Deusdedit’ bij het nkv en de Nederlandse Christelijke Agrarische Bedrijfsbond bij het cnv. En tenslotte waren er ook drie aparte middenstandsbonden: de algemene (liberale) Koninklijke Nederlandse Middenstandsbond, de Nederlandse Katholieke Middenstandsbond en de (protestants-) Christelijke Middenstandsbond.

Publiciteitsmedia

De dagbladpers paste ook in het patroon van de verzuildheid, hoewel er eveneens een groot aantal neutrale bladen was. De oplagen van de kranten van verschillende richting in de jaren vijftig en zestig worden in tabel 14 gegeven. Zowel absoluut als in vergelijking met de grootte van de vijf voornaamste politieke partijen was de katholieke pers het

[pagina 52]
[p. 52]

sterkst ontwikkeld - ongetwijfeld mede geholpen door de bisschoppelijke aansporing in het mandement van 1954 met betrekking tot de katholieke pers om ‘deze en deze alleen te steunen’.Ga naar voetnoot7 In vergelijking met de traditionele electorale steun voor de arp en chu was de protestants-christelijke pers niet sterk ontwikkeld, terwijl de socialistische en liberale dagbladen een middenplaats op de ranglijst innamen. Als we de percentages voor de drie jaren met elkaar vergelijken, dan valt op, dat van de verzuilde kranten alleen de katholieke pers in omvang is toegenomen. De sterkste groei valt bij de neutrale pers waar te nemen, die in 1966 bijna de helft van de totale oplaag voor haar rekening nam. Hieruit blijkt een kleine ontzuilingstendentie.

Tabel 14 De dagbladpers naar godsdienstige of politieke richting, 1955-1966

Richting Oplagen
  1955 1964 1966
       
RK 26,4 26,8 27,0
Socialistisch 19,3 16,1 14,4
Prot.-chr. 8,7 8,2 6,6
Liberaal 5,1 4,6 4,3
Neutraal 40,5 44,3 47,7
       
  100% 100% 100%

NB.: Het communistische blad De Waarheid is niet in de tabel opgenomen.

Bron: Gegevens verstrekt door prof. mr. dr. M. Rooij in een brief (dd. 15 februari 1967) aan de auteur.

De protestants-christelijke dagbladpers had ook een vrij zwakke positie op nationaal niveau. Er was slechts één echt nationale krant van protestants-christelijke richting: de anti-revolutionaire Trouw. De chu had geen eigen nationale krant. Overigens was de verzuildheid sterker onder de nationale kranten dan onder de regionale en plaatselijke bladen. Er waren slechts twee neutrale nationale bladen, De Telegraaf en De Courant Nieuws van de Dag. De overige nationale dagbladen pasten allemaal in het patroon van de zuilen: De Volkskrant

[pagina 53]
[p. 53]

en De Tijd waren katholiek, Het Vrije Volk en Het Parool socialistisch, en het Algemeen Handelsblad, het Algemeen Dagblad, de Nieuwe Rotterdamse Courant en Het Vaderland liberaal.

Tabel 15 toont de resultaten van een enquête door het Centraal Bureau voor de Statistiek uitgevoerd in 1955 en 1956. Aan de respondenten werd gevraagd welk dagblad of dagbladen zij lazen; de antwoorden werden gerangschikt naar de richting van de dagbladen en de godsdienst van de respondenten. Vooral kerkse katholieken en gereformeerden toonden een zeer sterke voorkeur voor dagbladen in de eigen zuil. Onder alle groepen werden onafhankelijke bladen veel gelezen, maar het lezen van een krant behorend tot een andere dan de eigen zuil kwam zelden voor. Heel weinig mensen in de algemene zuil (dwz. onkerkelijken, onkerkse Nederlands Hervormden, enz.) lazen katholieke of protestants-christelijke kranten; heel weinig mensen in

Tabel 15 Godsdienst en het lezen van dagbladen, 1955-1956

Richting:
Kath. Prot.-chr. Soc. Lib. Onafh. Geen blad Totaal
               
RK (kerks) 87 0 3 1 12 4 107%
RK (onkerks) 38 1 22 2 42 6 111%
Gereformeerd 2 66 4 3 33 7 115%
NH (kerks) 2 20 18 7 58 7 112%
NH (onkerks) 2 4 33 7 65 5 116%
Andere gezindten 3 9 32 15 65 3 127%
Onkerkelijk 2 2 48 10 55 3 120%
               
Totaal 30 10 22 6 42 5 115%

NB: 1. ‘Kerks’ betekent in de 3 aan de enquête voorafgegane weken eenmaal of meermalen naar de kerk geweest.

2. De totale percentages zijn hoger dan 100 procent vanwege dubbeltellingen door het lezen van meer dan één dagblad van verschillende richting.

3. Communistische bladen zijn niet in de tabel opgenomen.

Bron: Bewerkt naar gegevens in Centraal Bureau voor de Statistiek, Vrije-tijdsbesteding in Nederland Winter 1955/'56: Deel 4, Leesgewoonten (Zeist, De Haan, 1957), blz. 62.

[pagina 54]
[p. 54]

de katholieke zuil lazen protestants-christelijke, socialistische of liberale kranten; en heel weinig mensen in de protestants-christelijke zuil lazen katholieke, socialistische of liberale kranten. De enige grote uitzondering hierop was de vrij grote belangstelling van kerkse Nederlands Hervormden voor de socialistische en liberale pers (respectievelijk 18 en 7 procent) vergeleken met hun belangstelling voor de protestants-christelijke pers (20 procent). Deze uitzondering is misschien gedeeltelijk het gevolg van de niet erg strikte definitie van kerksheid, die in de enquête werd gehanteerd (zie noot 1 onder tabel 12). Volgens dezelfde enquête las 87 procent van de steekproef dagbladen of opinieweekbladen van niet meer dan één richting. Slechts 9 procent kreeg bladen van meer dan één richting onder de ogen en 5 procent las geen enkel blad.Ga naar voetnoot8

Tabel 16 Godsdienst en het lezen van de nationale dagbladen, 1964

Kath. Prot.-
chr.
Soc. Lib. Onafh. Totaal
             
RK (kerks) 90 3 1 6 13 25
RK (onkerks) 6 2 5 7 10 7
Gereformeerd 1 63 4 6 6 10
NH (kerks) 0 27 1 12 9 10
NH (onkerks) 3 5 33 27 26 22
Andere gezindten 0 0 5 11 7 4
Onkerkelijk 0 0 51 31 29 23
             
Katholieke zuil 90 3 1 6 13 25
Algemene zuil 9 7 94 76 72 56
Prot.-chr. zuil 1 90 5 19 15 20
             
  100% 100% 100% 100% 100% 100%
  (86) (60) (223) (123) (187) (1570)

Het verband tussen de zuil van de lezer en de richting (zuil) van de krant was nog nauwer wat de nationale pers betreft. De tabellen 16 en 17 geven de resultaten van de enquête van november 1964 weer. Niet minder dan 90 procent van de lezers van de twee nationale katholieke dagbladen behoorde tot de katholieke zuil en 6 procent was katholiek maar onkerks. Hetzelfde percentage, 90 procent, van de lezers van

[pagina 55]
[p. 55]

Trouw behoorde tot de protestants-christelijke zuil en 5 procent was Nederlands Hervormd maar onkerks. Een nog hoger percentage, 94 procent, van de lezers van de twee socialistische nationale dagbladen behoorde tot de algemene zuil. De percentages liggen minder hoog wat de liberale kranten betreft: een relatief vrij laag percentage (76 procent) van hun lezers behoorde tot de algemene zuil en een vrij hoog percentage (19 procent) tot de protestants-christelijke zuil - hoog vooral vergeleken met het feit dat de protestants-christelijke zuil 20 procent van de steekproef uitmaakte. De onafhankelijke kranten vonden hun lezers iets meer in verschillende zuilen, maar hun grootste populariteit lag in de algemene zuil. Omdat de voorkeur in de katholieke en protestants-christelijke zuilen zo sterk voor hun eigen dagbladen was, waren de onafhankelijke bladen nolens volens grotendeels dagbladen van de algemene zuil. Tabel 17 laat het verband tussen partijkeus en de richting van de nationale dagbladen zien. De katholieke, protestants-christelijke en socialistische kranten werden bijna uitsluitend door aanhangers van respectievelijk de kvp, arp en PvdA gelezen. De liberale pers werd vrij veel ook in niet-liberale kring gelezen, maar de grootste groep lezers van deze kranten was toch de aanhang van de vvd. De aanhangers van de chu, verstoken van een eigen nationaal dagblad, lazen voornamelijk Trouw en liberale en onafhankelijke bladen.

Tabel 17 Partijkeus en het lezen van de nationale dagbladen, 1964

Kath. Prot.
chr.
Soc. Lib. Onafh. Totaal
             
KVP 72 0 2 6 12 21
PvdA 4 0 68 21 24 29
VVD 6 0 6 32 22 9
ARP 1 77 2 8 5 9
CHU 1 18 3 14 11 9
Andere partijen 12 7 6 5 5
Weet niet/geen antwoord 15 3 12 13 21 18
             
  100% 100% 100% 100% 100% 100%
  (89) (60) (223) (125) (195) (1600)

In de discussie over de nationale kranten tot dusver en ook in de tabellen 16 en 17 zijn de twee katholieke, de twee socialistische, de vier

[pagina 56]
[p. 56]

liberale en de twee onafhankelijke dagbladen gecombineerd. Hierdoor komen de klassentegenstellingen binnen elk van deze groepen niet tot uiting. Als we de lezers van de nationale dagbladen verdelen volgens welstand in twee groepen - hoog (welstandsklassen A en B) en laag (welstandsklassen C en D) - dan blijkt dat de verdeling onder de lezers van De Volkskrant 62-38 was: 62 procent van de lezers viel in welstandsklassen A en B en 38 procent in de klassen C en D. De overeenkomstige percentages voor De Tijd waren 97-3. Er was een nog duidelijker verschil tussen de twee onafhankelijke bladen: de percentages voor De Telegraaf waren 69-31, vergeleken met 23-77 voor De Courant Nieuws van de Dag. Dergelijke verschillen tussen de liberale en socialistische kranten liggen natuurlijk geheel in de verwachting, maar er blijken ook duidelijke verschillen binnen deze twee groepen kranten te zijn. Voor het spcialistische Het Vrije Volk en Het Parool waren de percentages respectievelijk 24-76 en 44-56. Voor het Algemeen Dagblad waren de percentages 64-36, vergeleken met de zeer eenzijdige percentages 97-3 voor de drie andere liberale kranten samen.

Het is in dit verband opvallend, dat de ondergrondse pers gedurende de bezetting in de Tweede Wereldoorlog ook duidelijk verzuild was. Vier van de vijf belangrijkste illegale bladen behoorden tot een van de zuilen. Vrij Nederland werd opgericht door een aantal jongeren uit protestants-christelijke kring, maar werd later socialistisch. Verder waren er het socialistische Parool, de communistische Waarheid en de antirevolutionaire (protestants-christelijke) Trouw. Slechts één van de illegale bladen werd door een heterogene groep katholieken, protestanten en onkerkelijken verzorgd: Je Maintiendrai.Ga naar voetnoot9 Het is misschien nog opvallender, dat dit ene niet verzuilde blad na de oorlog niet verder bleef bestaan, maar dat de vier verzuilde bladen het eind van de oorlog wel overleefden en tegenwoordig nog steeds als dag- of weekbladen bestaan.

De andere publiciteitsmedia - radio en televisie - waren nog duidelijker verzuild dan de pers. Het is zelfs zo dat veel mensen bij het woord verzuiling nog steeds eerst aan de omroepverenigingen denken. De vier grote omroepverenigingen kwamen precies met de vier zuilen overeen: de katholieke kro, de protestants-christelijke ncrv, de socialistische vara en de liberale avro. De avro heeft zichzelf altijd als een

[pagina 57]
[p. 57]

algemene organisatie en niet als liberaal beschouwd. Als wij de avro echter toch liberaal noemen, trekken we dit ook niet in twijfel; we bedoelen alleen, dat de avro in de liberale zuil (bevolkingsgroep) paste. Naast deze vier reuzen is er natuurlijk ook nog de vpro, die niet goed in het patroon van de zuilen paste, maar die dan ook erg klein was - volgens Wim Kan meer een stokje dan een zuil!

Tabel 18 Godsdienst en lidmaatschap van omroepverenigingen, 1964

KRO NCRV VARA AVRO VPRO Totaal
             
RK (kerks) 89 0 1 5 2 25
RK (onkerks) 8 0 7 10 5 7
Gereformeerd 0 40 0 4 10 10
NH (kerks) 0 36 2 4 11 10
NH (onkerks) 2 20 35 31 41 22
Andere gezindten 0 3 2 5 8 4
Onkerkelijk 1 1 52 41 24 23
             
Katholieke zuil 89 0 1 5 2 25
Algemene zuil 10 24 96 86 78 56
Prot.-chr.zuil 0 75 3 8 21 20
  100% 100% 100% 100% 100% 100%
  (250) (224) (207) (185) (63) (1570)

Het lidmaatschap in de omroepverenigingen hield nauw verband met de zuilen en met partijkeus (zie tabellen 18 en 19). De grote meerderheid van de leden van de kro behoorde in 1964 tot de katholieke zuil (89 procent); de meeste overige kro-leden waren onkerkse katholieken. De ncrv kreeg 75 procent van haar leden uit de protestants-christelijke zuil, maar ook 24 procent uit de algemene zuil, grotendeels bestaande uit onkerkse Nederlands Hervormden. De vara werd bijna uitsluitend door de algemene zuil gesteund: 96 procent van haar leden kwam uit deze zuil. De avro werd ook grotendeels door de algemene zuil gesteund: 86 procent. De vpro viel tussen de protestants-christelijke en algemene zuil in, maar de meeste leden kwamen uit de algemene zuil en 41 procent behoorde tot de groep onkerkse Neder-

[pagina 58]
[p. 58]

lands Hervormden.Ga naar voetnoot10 Uit de cross-tabulation naar partijkeus blijkt, dat de kro voornamelijk werd gesteund door aanhangers van de kvp, de ncrv door aanhangers van de arp en chu en de vara door aanhangers van de PvdA. De leden van de avro en de vpro toonden minder duidelijk een voorkeur voor één partij. Aanhangers van de vvd waren sterk onder de avro- en vpro-leden vertegenwoordigd (respectievelijk 24 en 29 procent, wat hoog is vergeleken met de 9 procent van de vvd-aanhang in de hele steekproef). Deze twee omroepverenigingen werden ook vrij sterk gesteund door aanhangers van de PvdA, en de vpro door aanhangers van de chu.

Tabel 19 Partijkeus en lidmaatschap van omroepverenigingen, 1964

KRO NCRV VARA AVRO VPRO Totaal
             
KVP 76 0 1 4 0 21
PvdA 8 11 76 26 30 29
VVD 2 1 1 24 29 9
ARP 0 41 0 2 6 9
CHU 0 31 2 5 13 9
Andere partijen 1 7 4 11 10 5
Weet niet/geen antwoord 13 9 15 28 13 18
             
  100% 100% 100% 100% 100% 100%
  (252) (227) (209) (190) (63) (1600)

Het is interessant om deze verhoudingen verder te analyseren volgens leeftijd en behalve het lidmaatschap van de omroepverenigingen ook het lezen van de grote concurrent van de programmabladen van de omroepverenigingen, Televizier, in de analyse te betrekken. In november 1964, toen de enquête werd uitgevoerd, was Televizier nog geheel onafhankelijk van de avro en zonder binding met enige zuil. Tabellen 20 en 21 tonen, dat er weinig verschil was tussen de generaties in hun neiging om een programmablad van een andere zuil te

[pagina 59]
[p. 59]

Tabel 20 Leeftijd, zuilen en het lezen van programmabladen, 1964

Kath. zuil Algem. zuil Prot.-chr. zuil
             
Programmabladen: 20-39 40+ 20-39 40+ 20-39 40+
Van eigen zuil 49 62 44 48 51 63
Van andere zuil 1 5 8 10 5 8
Televizier 24 14 29 19 5 5
Geen blad 29 22 24 29 40 28
             
TotaalGa naar voetnoot1 104% 103% 105% 106% 101% 103%
  (137) (252) (315) (558) (91) (217)
lezen. (In tabel 20 werd zowel het vara-programmablad als het avro-blad als het ‘eigen’ blad van de algemene zuil beschouwd en inbeide tabellen werd het programmablad van de vpro als het ‘eigen’ blad van alle zuilen en partijaanhangers beschouwd, behalve van de katholieke zuil en de aanhangers van de kvp.) Maar hoewel de verschillende leeftijdsgroepen weinig van elkaar verschilden in het

Tabel 21 Leeftijd, partijkeus en het lezen van programmabladen, 1964

KVP PvdA VVD ARP & CHU
                 
Programmabladen: 20-39 40+ 20-39 40+ 20-39 40+ 20-39 40+
Van eigen zuil 48 62 31 42 43 45 48 66
Van andere zuil 2 4 21 20 9 8 8 7
Televizier 27 13 28 17 27 28 3 3
Geen blad 28 23 25 28 27 31 43 25
                 
TotaalGa naar voetnoot1 104% 102% 104% 107% 107% 111% 102% 102%
  (109) (224) (183) (286) (44) (98) (89) (202)

[pagina 60]
[p. 60]

lezen van programmabladen van een andere zuil, was er wel een duidelijk verschil tussen de twee groepen in het lezen van de niet met een zuil verbonden Televizier. De enige uitzonderingen waren de protestants-christelijke zuil, evenals de daarmee grotendeels overeenkomende aanhang van de arp en chu, waarin jong en oud beide weinig voorliefde voor Televizier hadden, en de aanhangers van de vvd, waaronder Televizier juist zowel door oud als jong veel werd gelezen. Vooral in de katholieke en socialistische zuil kunnen deze verschillen als een teken van ontzuiling beschouwd worden.

De verzuildheid, die in partijvoorkeuren, lidmaatschappen van vakbonden en omroepverenigingen en het lezen van dagbladen tot uiting kwam, kenmerkte ook het hele register van andere verenigingen, zoals sport- en jeugdverenigingen, verenigingen voor ontspanning en vermaak, verenigingen met een wetenschappelijk of cultureel doel, charitatieve verenigingen, enz. De enquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek in 1955 en 1956 vroeg de respondenten naar alle verenigingen, waarvan zij lid waren, en classificeerde elk lidmaatschap volgens de godsdienstige richting van de vereniging. Tabel 22 geeft de resultaten weer. De classificering laat helaas wat te wensen over: de verenigingen werden slechts in vier soorten verdeeld (katholiek, Nederlands Hervormd, ‘andere richting’, en geen) en de kerksheid van de respondenten werd niet in beschouwing genomen. Toch geeft de tabel een goed globaal overzicht. De meerderheid van alle

Tabel 22 Godsdienst en lidmaatschap van verenigingen, 1955-1956

Richting:
Kath. NH Ander Geen Totaal
           
RK 77 0 3 20 100%
Gereformeerd 0 6 74 19 100%
Ned. Herv. 1 30 13 56 100%
Andere gezindten 0 3 37 60 100%
Onkerkelijk 1 2 11 86 100%
           
Totaal 27 12 17 45 100%

Bron: Bewerkt naar gegevens in Centraal Bureau voor de Statistiek, Vrijetijdsbesteding in Nederland Winter 1951/'56: Deel 5, Verenigingsleven (Zeist, De Haan, 1957), blz. 25-26.

[pagina 61]
[p. 61]

lidmaatschappen (55 procent) was in verenigingen met een godsdienstige richting en hiervan was bijna de helft (27 procent) in katholieke verenigingen. Bij de katholieken en de gereformeerden was de binding aan de eigen richting het grootst. Van de katholieke verenigingsleden was 77 procent lid van katholieke verenigingen en van de gereformeerde verenigingsleden was 74 procent lid van ‘andere’ - waarschijnlijk grotendeels gereformeerde - verenigingen. De algemene verenigingen zonder godsdienstige richting hadden leden onder alle groepen, maar waren het zwakst vertegenwoordigd onder katholieken en gereformeerden en het sterkst onder de groep onkerkelijken.

Onderwijs en persoonlijke betrekkingen

Met slechts weinig uitzonderingen manifesteerde de verzuildheid zich in alle onderdelen van het georganiseerde leven, maar bovenal in het onderwijs. Ongeveer een eeuw geleden bezocht meer dan 3/4 van alle lagere-schoolleerlingen openbare scholen. De situatie in 1957 was bijna het omgekeerde daarvan. Toen was nog slechts 28 procent van de scholieren op openbare lagere scholen en bezocht 72 procent bijzondere lagere scholen: 43 procent bezocht katholieke scholen, 27 procent protestants-christelijke scholen en 2 procent andere bijzondere scholen.Ga naar voetnoot11 Deze zorgvuldige scheiding naar godsdienst kwam niet alleen in de lagere scholen maar op alle niveaus voor. De universiteiten en hogescholen zijn echter in meerderheid openbaar gebleven en er zijn slechts drie bijzondere instellingen van hoger onderwijs opgericht: de Vrije Universiteit, de Katholieke Universiteit in Nijmegen en de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg. Maar dat betekende niet, dat aan de openbare universiteiten en hogescholen de studenten echt geïntegreerd waren want de meeste studentenverenigingen waren verzuild.

De doorwerking van de verzuildheid blijkt ook uit de drie,politicologische onderzoeken inzake de opzienbarende Tweede-Kamerverkiezingen van 1967: Het boek over het Utrechtse onderzoek door Van Dam en Beishuizen (de laatstgenoemde verbonden aan Het Parool) werd ingeleid door J.P. Kruijt, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te

[pagina 62]
[p. 62]

Utrecht, en aan het onderzoek zelf werd medewerking verleend door het Sociologisch Instituut van deze universiteit. Aan het Nijmeegse onderzoek werd door het Sociologisch Instituut van de Katholieke Universiteit te Nijmegen medegewerkt. En ten slotte werd door de afdeling Politicologie van de Vrije Universiteit een landelijk onderzoek gehouden.Ga naar voetnoot12 Hoewel er geen enkele reden is om aan te nemen, dat de verzuildheid de objectiviteit en wetenschappelijke benadering ervan heeft beïnvloed, is het toch wel tekenend dat er drie verschillende onderzoeken waren: een algemeen, een katholiek en een protestants-christelijk onderzoek!

Het verzuilde onderwijs speelde de voornaamste rol in het voortbestaan van de maatschappelijke verzuildheid. Vooral de grondige scheiding naar zuilen in de lagere scholen verdeelde de jeugd niet alleen in aparte sociale kringen, maar leidde ook tot grote verschillen in waardenbesef. Dit was niet alleen het gevolg van het godsdienstonderwijs, dat uiteraard verschillend of (in de openbare scholen) afwezig of facultatief was; de ethische maatstaven, die in de lagere scholen aan de leerlingen werden ingeprent, berustten minder op een geïntegreerde nationale cultuur dan op de afzonderlijke ‘subcultuur’ van elke zuil. De vaderlandse geschiedenis, die in de lagere scholen werd onderwezen, was geen één-makende nationale geschiedenis, maar's lands verleden geïnterpreteerd vanuit het oogpunt van de eigen zuil. I. Gadourek geeft een aantal sprekende voorbeelden hiervan in zijn bekende studie van de gemeente Sassenheim. Vooral de katholieke en de gereformeerde visies op een van de belangrijkste perioden in de vaderlandse geschiedenis, de oorsprong van de onafhankelijke Nederlandse staat in de 16e eeuw, verschilden sterk van elkaar. In het katholieke geschiedenisboekje werd de inquisitie beschreven als ‘a tribunal of the Church’ bestaande uit ‘wise and pious bishops and priests’, terwijl het gereformeerde geschiedenisboekje er de nadruk op legde, dat ‘(e)ach day... innocent people were tortured and murdered. The inquisition was merciless’. En uit het katholieke oordeel over Willem van Oranje, de ‘vader des vaderlands’, sprak bepaald geen groot enthousiasme: ‘We must esteem Orange as the Founder of our independence but we cannot by far approve of all his deeds.’Ga naar voetnoot13

[pagina 63]
[p. 63]

Bovendien werd aan de vaderlandse geschiedenis slechts zeer weinig tijd besteed vergeleken met andere vakken en het onderwijs in de Nederlandse taal was voornamelijk gericht op de spraakkunst in plaats van ‘the stimulation of a consciousness of national cultural inheritance and unity’.Ga naar voetnoot14

Omdat de meeste Nederlanders van kinds af in het milieu van de eigen zuil en afgescheiden van de andere zuilen leefden, ligt het voor de hand dat vriendschappen ook grotendeels binnen de eigen zuil werden gevormd. Bleven de meeste vriendschappen echter voorgoed verzuild, ook onder volwassenen? De enquête van november 1964 probeerde de mate van de verzuildheid op het gebied van de persoonlijke betrekkingen te bepalen. Aan de respondenten werd de volgende vraag gesteld: ‘Nu een vraag over uw vriendenkring, laten we zeggen uw vijf beste vrienden of vriendinnen. Hier is een lijstje met verschillende groeperingen. Bij welke van deze groepen behoren uw

Tabel 23 Godsdienst en vriendschap, 1964

Vrienden zijn:
Kath. Ger. NH Onk. Soc. Lib. W.n./
g.a.
TotaalGa naar voetnoot1
                   
RK (kerks) 85 9 14 13 3 6 6 136% (389)
RK (onkerks) 53 7 15 21 14 8 10 128% (105)
Gereformeerd 17 78 38 15 8 10 7 173% (157)
NH (kerks) 14 38 85 17 6 9 2 172% (151)
NH (onkerks) 23 12 63 23 28 11 8 167% (351)
Andere gezindten 41 25 39 41 18 16 9 189% (56)
Onkerkelijk 19 12 27 53 26 11 7 156% (361)
                   
Katholieke zuil 85 9 14 13 3 6 6 136% (389)
Algemene zuil 26 12 41 36 25 11 8 159% (873)
Prot.-chr. zuil 16 59 61 16 7 9 5 172% (308)
                   
Totaal 39 20 38 26 16 9 8 156% (1570)

[pagina 64]
[p. 64]

beste vrienden of vriendinnen? Nog andere ook?’ Op het lijstje stonden een aantal gemakkelijk te herkennen religieuze en politieke groeperingen zoals Rooms-Katholieken, Nederlands Hervormden, Gereformeerden, onkerkelijken, socialisten, liberalen, enz. Deze groepen vallen niet precies samen met de zuilen volgens onze definitie; een groot nadeel is dat de kerksheid van katholieken en Nederlands Hervormden met een dergelijke vraag niet kon worden bepaald.

Tabellen 23 en 24 tonen, dat de verzuildheid duidelijk zichtbaar was in persoonlijke betrekkingen, maar dat de scheilijnen tussen de zuilen geen ‘ijzeren gordijnen’ waren, die nooit doorbroken werden. De vraag werd door 92 procent van de steekproef beantwoord en een groot aantal gaf meer dan één groep op, waartoe hun beste vrienden behoorden. Gemiddeld had een van de drie respondenten vrienden behorende tot meer dan een van de vier religieuze groepen. Vriendschappen binnen de eigen zuil kwamen echter het meest voor: 85 procent van de respondenten in de katholieke zuil had vrienden onder andere katholieken, veel lagere percentages noemden andere groepen. De respondenten in de protestants-christelijke zuil hadden hun vrienden voornamelijk onder Nederlands Hervormden en gereformeerden (61 en 59 procent). De respondenten in de algemene zuil noemden

Tabel 24 Partijkeus en vriendschap, 1964

Vrienden zijn:
Kath. Ger. NH Onk. Soc. Lib. W.n./
g.a.
TotaalGa naar voetnoot1
                   
KVP 86 9 15 12 2 4 8 136% (333)
PvdA 27 12 43 34 35 5 4 160% (469)
VVD 29 13 45 39 6 44 5 181% (142)
ARP 16 78 48 19 9 8 7 185% (143)
CHU 19 34 84 15 7 5 3 167% (148)
Andere partijen 25 28 33 35 14 12 6 153% (85)
Weet niet/geen antwoord 34 12 27 30 12 7 15 137% (280)
                   
Totaal 39 20 38 26 16 9 8 156% (1600)

[pagina 65]
[p. 65]

voornamelijk de groep Nederlands Hervormden (41 procent) en de onkerkelijken (36 procent) als hun vrienden, maar een vrij groot aantal (26 procent) had ook katholieken tot vriend. De percentages in de cross-tabulation van vriendschappen met partijvoorkeur komen met deze conclusies in grote trekken overeen. De aanhangers van de kvp hadden voornamelijk vrienden in katholieke kring, de aanhangers van de PvdA en de vvd voornamelijk onder Nederlands Hervormden en onkerkelijken - en aanhangers van de PvdA onder andere socialisten en de WD-aanhang onder andere liberalen - de aanhangers van de arp vooral onder gereformeerden en in de tweede plaats onder Nederlands Hervormden, en ten slotte de aanhangers van de chu net omgekeerd.

De duidelijkste en meest betrouwbare aanwijzingen van de verzuildheid in persoonlijke verhoudingen zijn de cijfers inzake homogeen en gemengd gehuwden. Tabel 25 laat de resultaten van de volkstellingen van 1947 en 1960 in dit opzicht zien. De cijfers zijn gerangschikt naar kerkelijke gezindte, dus niet naar zuilen, maar ze geven bij benadering een indruk van de mate van verzuildheid; men kan bijvoorbeeld gerust aannemen, dat een afname van het aantal homogeen gehuwden volgens godsdienst ook een afname van het aantal homogeen gehuwden volgens zuilen betekent. In de tabel valt in de eerste plaats op, dat de percentages homogeen gehuwden zowel in 1947 als in 1960 zeer hoog waren. In alle kerkelijke gezindten lag het percentage homogeen gehuwden bij de 90 procent en het percentage gemengd gehuwden was slechts ongeveer 10 procent, behalve bij de onkerkelijken in 1947 en bij de kleine groep andere gezindten in beide jaren. In de tweede plaats toont de tabel duidelijk niet de afname in het aantal homogeen gehuwden, die men als onderdeel van de beginnende ontzuiling tussen 1947 en 1960 zou hebben verwacht, maar een verdere toename van huwelijken in eigen kring. En deze toename openbaart zich onder alle groeperingen, zelfs onder de andere gezindten. Als we deze laatste groep samenvoegen met de onkerkelijken en deze twee als één groep beschouwen, dan blijkt dat ook in deze gecombineerde groep het percentage homogeen gehuwden toenam van 83,0 procent in 1947 tot 88,2 procent in 1960. Op dit terrein was dus voor 1960 nog geen spoor van ontzuiling te bekennen.Ga naar voetnoot15

[pagina 66]
[p. 66]

Tabel 25 Homogeen en gemengd gehuwden naar godsdienst, 1947 en 1960

Homogeengehuwden Gemengdgehuwden
1947 1960 1947 1960
           
RK 93,6 94,7 6,4 5,3 100%
Ned. Herv. 87,4 89,8 12,6 10,2 100%
Gereformeerd 89,0 93,6 11,0 6,4 100%
Andere gezindten 60,7 71,5 39,3 28,5 100%
Onkerkelijk 81,9 87,1 18,1 12,9 100%

Bron: Bewerkt naar gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

 

Om de psychologische afstand tussen confessionele groepen te meten, stelde Gadourek de volgende vraag in zijn enquête onder een steekproef van 404 respondenten in Sassenheim: ‘Do you approve of your children or brothers and sisters marrying a person of a different religious persuasion? become close friends? work together with such a person?’ Interconfessionele huwelijken werden door 81,9 procent van de respondenten afgekeurd, interconfessionele vriendschappen door 40,6 procent, maar interconfessionalisme in de werkkring door slechts 11,4 procent.Ga naar voetnoot16

In de praktijk waren het kiezen van werknemer en klandizie bij winkeliers echter niet geheel vrij van op de zuilen gebaseerde voorkeur en van discriminatie tegen anderen. Vooral in kleine steden of dorpen en in kleine bedrijven kwam een dergelijke discriminatie dikwijls voor. Dit was natuurlijk niet altijd een opzettelijke en planmatige discriminatie. Kruijt wijst erop, dat het vaak gewoon het gevolg was van de bestaande afgeslotenheid; de meeste mensen leefden in de wereld van de eigen zuil en kenden andersdenkenden niet eens. Kruijt noemt echter één voorbeeld van een duidelijke instructie hieromtrent van boven af. In 1958 werd door het episcopaat van de katholieke kerk de volgende regel afgekondigd: ‘Door Parochiale Kerk- en Armbesturen en alle overige aan het Episcopaat rekenplichtige katholieke instellingen moeten voor het ontwerpen van bouwplannen, het aanbesteden en uitvoeren van bouwwerken en de levering van materialen resp. worden aangewezen: uitsluitend Katholieke architecten of bouwkundigen, RK georganiseerde aannemers, onderaannemers en opzichters,

[pagina 67]
[p. 67]

zoveel mogelijk RK georganiseerde Nederlanders, die Nederlands fabrikaat leveren, en zoveel mogelijk RK georganiseerde arbeiders.’ Aan het eind van deze instructie voegde het episcopaat nog toe: ‘Wij vertrouwen (echter) vast, dat ook alle aan ons niet rekenplichtige besturen van katholieke instellingen de gegeven bepalingen eveneens zullen naleven.’Ga naar voetnoot17

De zuilen leefden naast elkaar, niet met elkaar. Was het Nederlandse volk wel één volk, of drie of vier verschillende volkeren, die toevallig op hetzelfde grondgebied woonden? Disraeli beschreef het 19e-eeuwse Engeland als ‘two nations... the rich and the poor’. Zijn wat overdreven typering is ook uitstekend toepasselijk op het verzuilde Nederland: men zou de zuilen kunnen zien als verschillende ‘nations (among) whom there is no intercourse and no sympathy; who are as ignorant of each other's habits, thoughts, and feelings, as if they were dwellers in different zones, or inhabitants of different planets; who are formed by a different breeding, are fed by a different food, are ordered by different manners...’Ga naar voetnoot18

voetnoot1
cbs, Omvang der vakbeweging in Nederland op 1 januari 1963 (Zeist, De Haan, 1963), blz. 8. Vgl. Daalder, in Repertorium, blz. 231-32.

voetnoot2
C.J. Verplanke, ‘De Gereformeerde gezindte en de christelijke organisatie’, Anti-Revolutionaire Staatkunde, xxxiii, 11 (november 1963), blz. 332-35.
voetnoot3
Anti-Revolutionaire Staatkunde, xxiii, 3 (maart 1953), blz. 124-25, geciteerd in een brief van P.F. van Herwijnen van de Dr. Abraham Kuyperstichting (dd. 11 november 1966) aan de auteur.
voetnoot4
Bisschoppelijk mandement, blz. 27-30, 42-43.
voetnoot5
Kruijt en Goddijn, blz. 236. W. Banning, Hedendaagse sociale bewegingen: Achtergronden en beginselen (Arnhem, Van Loghum Slaterus, 1962), blz. 75-76.
voetnoot6
F. van Heek, Het geboorte-niveau der Nederlandse Rooms-Katholieken (Leiden, Stenfert Kroese, 1954), blz. 165-67.

voetnoot7
Bisschoppelijk mandement, blz. 36.

voetnoot8
cbs, Vrije-tijdsbesteding: Leesgewoonten, blz. 64-65.

voetnoot9
W. Warmbrunn, The Dutch under German Occupation: 1940-1945 (Stanford, Stanford University Press, 1963), blz. 225-35.

voetnoot10
Vgl. cbs, Radio, televisie en vrije-tijdsbesteding, herfst 1960 (Zeist, De Haan, 1962), blz. 83; A. Oostindie, ‘Pacificatie in de omroep’, in Pacificatie en de zuilen, blz. 139-70.

voetnoot1
De totale percentages zijn hoger dan 100 procent vanwege dubbeltellingen door het lezen van meer dan één programmablad van verschillende richting.

voetnoot1
De totale percentages zijn hoger dan 100 procent vanwege dubbeltellingen door het lezen van meer dan één programmablad van verschillende richting.

voetnoot11
S. Miedema, ‘De kosten van de verzuiling’, Socialisme en Democratie, xiv, 1 (januari 1957), blz. 49; cbs, Zestig jaren statistiek in tijdreeksen (Zeist, De Haan, 1959), blz. 31.
voetnoot12
Zie voetnoten 2 en 5 in hoofdstuk 1.
voetnoot13
I. Gadourek, A Dutch Community: Social and Cultural Structure and Process in a Bulb-Growing Region in the Netherlands (Groningen, Wolters, 1961), blz. 545-46.
voetnoot14
Tzp., blz. 209.

voetnoot1
De totale percentages zijn hoger dan 100 procent vanwege dubbeltellingen door het hebben van vrienden behorend tot meer dan één godsdienstige of politieke richting.

voetnoot1
De totale percentages zijn hoger dan 100 procent vanwege dubbeltellingen door het hebben van vrienden behorend tot meer dan één godsdienstige of politieke richting.
voetnoot15
Vgl. G. Dekker, Het kerkelijk gemengde huwelijk in Nederland (Meppel, Boom, g.j.), blz. 96-101.

voetnoot16
Gadourek, blz. 112-13.
voetnoot17
Gee. in Kruijt, Verzuiling, blz. 41-42.
voetnoot18
Earl of Beaconsfield (Benjamin Disraeli), Sybil, or Two Nations (Londen, Longmans, Green, 1913), blz. 76-77.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken