Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1 (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

(1882)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

XVIII.
Illusien en schimmen.

‘Het is eene algemeen aangenomene waarheid,’ zooals de zeer geëerbiedigde verhandelaren wel eens beginnen, als zij eenige zwartgerokte loci communes, aan de zeer geachte toehoorders gaan voordragen, - ‘het is eene algemeen aangenomene waarheid’ ‘dat wij in eene eeuw leven,’ (ik kan waarlijk haast niet meer uit dien verhandelingsstijl uitkomen), ‘waarin de verlichting, beschaving, vooruitgang, enz.’ zoo groot zijn, dat geen jongen, die zijn zestiende jaar bereikt heeft, eenige illusie meer heeft. Wat schimmen aangaat, die hebben wij al lang ‘afgeschaft,’ volgens het algemeen geloof, en in geheel Europa, zal men u zeggen, dat er geen één meer te vinden is, behalve hier en daar in Duitschland, waar de schim eener Constitutie van 1848 nog tusschenbeide spookt.

Ik ben overtuigd, dat iedereen mij dadelijk gelijk zal geven als ik dit beweer, en dat zelfs zeer vele menschen den Hemel zullen danken, dat het zóó is, en dat zij in zulk een gelukkigen tijd leven!

Nu spijt het mij dadelijk met de deur in huis te moeten vallen, en te verklaren, dat dit alles maar bluffen is, en vol te houden, dat wij leven te midden van illusiën en schimmen, juist als toen de diep betreurde middeleeuwen nog in den vollen bloei waren. Al haalden zeven en een half millioen vrije kiezers de schouders op bij deze schijnbaar ongerijmde verklaring, zou ik er toch bij volharden, en hoewel misschien niet meer dan zes millioen menschen dit stuk lezen, is het mij toch de moeite waard, de waarheid van mijn gezegde voor hen te bewijzen.

Het is volstrekt mijne bedoeling niet hun daardoor iets te ontnemen; integendeel, ik wilde hen alleen op de schatten opmerkzaam maken, welke zij bezitten zonder het te weten, en hun de goudmijnen wijzen, waarover zij gewoon zijn met achteloozen tred heen te stappen.

Dit geldt vooral van de illusiën. Er is geen grooter schat voor den mensch, dan zijn illusiën; er is geen schat ter wereld, waarmede hij kwistiger omspringt; dien hij schijnbaar meer veracht, en inderdaad hartelijker koestert, en welks verlies hij meer betreurt, - wat hij er ook van zegge. Zulk een mensch herinnert mij altijd aan iemand, die kaal wordt en doet alsof hij zich verheugde, dat hij zich niet meer behoefde te kappen, en als ik iemand ontmoet, die zelfs in zijn hooge jaren nog zegt: ‘Ik heb in het geheel geen illusiën meer!’ komt mij zoo iemand juist voor als een millionnair, die uit valsche zedigheid den bedelaar speelt. De grootste illusie van allen, is, dat men er geene meer heeft!

[pagina 112]
[p. 112]

Ik zie reeds in mijne verbeelding mijn vrienden van de Beurs medelijdend glimlachen, als zij deze gewaagde stelling van hun ouden confrater lezen; ik hoor hen het geld in hun eerbiedwaardige broekzakken rammelen en van illusiën spreken, als van iets, dat hun sedert hunne vroegste jeugd onbekend is; - waaraan zij evenmin gelooven, als aan Sinterklaas, en waarvoor zij even weinig achting koesteren, als voor eene Mexicaansche geldleening.

En toch dwalen mijn zeer geachte vrienden; in weerwil van de tot den laatsten halven cent juist opgemaakte balans, weten zij lang niet hoe rijk zij zijn, en als ik maar de oude portefeuille met illusiën openmaak, vallen er dadelijk zulk eene menigte voor hun voeten uit, dat zij er van schrikken.

Omdat de illusiën, met elk jaar wellicht, evenals de slangen, van vel veranderen, hebben zij zich verbeeld, dat ze niet meer bestonden. De dorre, kleurlooze huid van het vorige jaar, hebben zij voor het doode dier zelf gehouden; zij hebben niet gemerkt, dat het in een ander en meer schitterend gewaad uitgekropen was. Het ‘hutje van klei aan het einde der aarde,’ is wellicht tot een huis op de Heerengracht aangegroeid; de geliefde der jonge dagen, wier eenige schat hare schoonheid was, is nu misschien vervangen door eene knappe weduwe met een paar ton gouds in het verschiet; - waarde vriend, dit moge het geval zijn, maar de slang, - ik meen de illusie, - is dezelfde gebleven, en als gij de hand op het hart wilt leggen, zult gij moeten bekennen, dat het zoo is!

Doorgaans zijn de illusiën onzer jonge dagen de schoonste en beminnelijkste, de meest dichterlijke en de minst wereldsche, - wellicht ook niet ongerijmder, dan die van den lateren, wijzeren, rijperen, - zal ik ook zeggen meer egoïstischen leeftijd?

Ik heb, bij voorbeeld, een overbuurman, die zich nu er op beroemt, ten aanzien der menschen geen illusiën meer te hebben. Zij zullen hem niet meer ‘in den nek zien.’ Hij kent ‘dat volkje.’ Hij weet, ‘wat ze waard zijn.’ ‘Een gek, die zich door hen laat foppen.’ Hij zal ze ‘wel van zijn lijf afhouden.’ En hij beschouwt en behandelt het geheele menschengeslacht als oplichters en bedriegers. Vroeger, in zijn onervaren jeugd, was het anders met hem gesteld. Hij geloofde aan geen kwaad: zijne hand, zijn hart, waren voor iedereen open, - evenals ze nu voor iedereen gesloten zijn. Men heeft hem bedrogen, zal hij u zeggen, en dat is waar; maar van de eene illusie is hij in de andere vervallen; les extrêmes se touchent: de menschenvriend is tot een menschenvijand geworden, en de waarheid van het oude gezegde, ‘dat veel van het kwaad op deze aarde door overdrijving van het goede ontstaat,’ is weder door zijn voorbeeld bevestigd. Als hij mij echter zegt, dat hij geen illusiën meer heeft, lach ik er om; maar men zal mij wel toegeven, dat de illusie zijner dwaze jeugd schooner en lieflijker was, dan die van zijn wijzen, grijzen leeftijd.

[pagina 113]
[p. 113]

Ontelbaar zijn de illusiën, welke de intrede in de wereld bij ons opwekken. Als wij voor het eerst in het vuur komen in den strijd des levens, schittert ons allen, in de eene of andere gestalte, de maarschalksstaf te gemoet, als de prijs der overwinning, dien wij ons ook zeker gevoelen te behalen.

Langzamerhand echter, na een paar veldtochten, als wij onze vrienden en kennissen, met dezelfde verwachtingen en wapens als wij uitgerust, onder de groene aarde zien liggen, eer zij zelfs de gelegenheid hadden de korporaalsstrepen te verdienen, komen wij er toe, over onze vergeefsche wenschen te glimlachen; of nog erger: wij hebben de zwarte zorg achter den ruiter gezien; wij rusten op onze wapens, en begeeren nauwelijks meer de onderscheiding, die, wellicht, haast in ons bereik is. Onze illusie heeft hare huid gewisseld; wij verlangen naar de stille ingetogenheid en de eervolle rust, en hebben die pas gewonnen, of wij ondervinden, dat ook die illusiën zijn, en dat zoolang wij leven, er een ‘iets’ is dat ons hier verder en verder drijft naar een onbereikbaar doel, ons gelukkig makende juist door dat werkzaam streven: - tot het laatste toe, evenals de boom, onze bladeren en bloemen wisselende en hernieuwende, die eerst dan niet meer onder de levenszon uitkomen, als de oude stam uitgeput en tot den val gereed is.

Dit is het, wat voor mij zulk eene groote waarde aan de illusiën bijzet. - Hoe veel goeds der menschheid bewezen, wordt eerst, den daders zelven onbewust, ondernomen, ten gevolge eener illusie, die gelijk de toovergodin in een kindersprookje, hun schijnbaar een dorren steen in de hand drukt, welke later blijkt een schat te zijn. Bij het vergeefsche zoeken naar het Eldorado bracht Raleigh den aardappel naar zijn vaderland; en menig alchymist, die den steen der wijzen tevergeefs trachtte te ontdekken, heeft een hoogst gewichtig natuurkundig raadsel ontcijferd.

Dit zijn louter materiëele weldaden, dat weet ik wel; maar de macht der illusiën is niet minder groot op het onstoffelijk gebied, en vele der wijsgeeren en kunstenaren, welke later tot leeraars en veredelaren van het menschelijk geslacht zijn geworden, betraden hunne loopbaan aan de hand eener illusie, die hen alleen op eer en roem wees, en de zwakken aanmoedigde, om zich te ontwikkelen en te vormen, totdat zij de kracht gevoelden, hetzelfde ook bij anderen te doen.

Maar ik vrees, dat men zeggen zal, dat het eene illusie van mij, oude man, is, dat ik mij verbeeld zoolang over dit onderwerp te mogen babbelen: ik ga van de illusiën tot de schimmen over: houd, bid ik u, de eersten heilig! Voor de tweeden ben ik niet bang; die zullen de belanghebbenden wel altijd zelven beschermen.

Schimmen! - en schimmen in deze dagen? Waar zijn ze? - Overal, vriendelijke lezer, overal! Gij zelf zijt eene schim: eene schim, die verdwijnt zoodra ik mijne pen nederleg en mijn kaars

[pagina 114]
[p. 114]

uitblaas! Gij zijt verwonderd; gij gelooft aan uw bestaan? Waarom? Omdat men u er overal van vertelt! Anders hebt gij er geene reden toe: wees daarvan overtuigd! ‘Vriendelijke lezer!’ denk één oogenblik er over na, en beken, dat gij maar een conventioneel iets zijt; zelfs nauwelijks eene schim; een iets, waarvan ieder schrijver praat, evenals iedereen van de Noordpool gehoord heeft, zonder dat die merkwaardigheid tot dusver ooit gezien werd.

‘Vriendelijke lezer!’ Waarlijk! Waarom hebt gij dit boekje opgenomen? om mijnentwil? Wel neen! Maar om u zelven genoegen te verschaffen, om gelegenheid tot recenseeren te vinden, wat den mensch even natuurlijk is, als de kinkhoest en de mazelen en dergelijke kleine ongelukken meer. ‘Vriendelijke lezer!’ Hoe stel ik mij u voor? - waarlijk ik weet het niet: als ik ‘een vriendelijken lezer’ ooit vind, zal ik hem op sterkwater zetten (na zijn gewenschten dood), en aan het Leidsche Museum tot geschenk zenden, als eene zeldzaamheid, die veel kostbaarder is, dan al de mummiën, welke men dáár ziet.

Eene nauwverwante schim met den ‘vriendelijken lezer’ is de ‘aandachtige toehoorder’ in ‘den schoot’ van een geleerd genootschap. Die rare avis moet, volgens het gezegde van een mijner vrienden, meer het uiterlijke van eene grijze gans hebben, dan van den ‘zwarten zwaan,’ waarvan de dichter zingt.

De onwaarschijnlijkste schim echter van alle is ‘de onpartijdige beoordeelaar,’ die overal gedagvaard wordt en nergens, ten minste zoover ik weet, ontdekt is. Het is echter eene beminlijke illusie van het menschdom, en vooral van het polemiseerende gedeelte er van, dat de schim van den ‘onpartijdigen beoordeelaar’ gemakkelijk en overal, zelfs in dagbladen, te bezweren is!

De reusachtigste en meest algemeen gehuldigde schim echter, die ik ken, is het ‘geachte en beschaafde publiek!’ Het is wezenlijk om te proesten van lachen als men ziet, hoe die schim door iedereen be- en mishandeld wordt.

Men biedt het ‘beschaafde publiek’ kost van allerlei aard aan: boekenzalen en bibliotheken van allerlei soort voor zijne zedekundige maag; te gelijk met philanthropische maskerades en carnevalstraktaatjes. Men verzoekt het ‘beschaafde publiek’ eene industrieele tentoonstelling te bezoeken, en een goochelaar met zijn bijzijn te vereeren. Men haalt het ‘geachte publiek’ hier iets uit den zak, en stopt daar weder iets in. Heden wordt het door Jan vergood en morgen door Piet verguisd. Als het ‘geachte publiek’ wezenlijk geene schim was, dan zou het een ‘hondenleven’ leiden!

Daarom ook is het, dat niemand tot het publiek wil behooren. ‘Vriendelijke lezer,’ ‘aandachtige toehoorder,’ ‘onpartijdige beoordeelaar,’ - behoort gij er toe? Wel neen! Geachte schimmen, vergeeft mij de beleedigende veronderstelling, de oogenblikkelijke illusie; laten wij onze pen nederleggen en met onzen hoed op het

[pagina 115]
[p. 115]

hoofd en onze nieuwe Amerikaansche overschoenen aan, er op uitgaan om de kolossale schim op te zoeken: als ze gevonden is, zullen wij zien of het mogelijk is de reusachtige gestalte zoo klein te drukken, dat wij hier of daar plaats voor haar in dit boekje vinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken