Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1 (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

(1882)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 349]
[p. 349]

Beden om hulp.

[pagina 351]
[p. 351]

Beden om hulp.

Een bedelbrief.

20 December 1853.

 

Bittere, felle, doordringende koude! Dikke sneeuw op de straten en ijs op de grachten; een snijdende, hongerige noordoostenwind, kwaadaardig door de stad vliegende, rammelende aan de vensters, schuddende aan de deuren, fluitende door de reten der vensters en door de sleutelgaten der deuren. De gasvlammetjes in de lantarens hebben moeite om zich warm te houden, en de sterretjes knipoogen onophoudelijk van de koude.

Het is waarlijk geen weder om uit te gaan! Maar ik heb ‘mijn woord gegeven.’ Ik ga oesters eten bij een vriend. Ik stop me dus goed in: dikke overjas, bouffante, mantel er overheen geslagen, met den kraag omhoog, handschoenen met bont gevoerd, guttapercha aan de voeten, - ziezoo! nu zal het wel gelukken!

Mijne vrouw drukt mij medelijdend de hand; zij bewondert mijn heldenmoed, dat ik geen vigilante laat komen; zij trekt den kraag nog iets hooger op, kust me zelfs op de nog zichtbare punt van den neus. - Ik verman me; de knecht doet huiverend de deur open: daar ben ik op straat!

Ik heb het hoofd zoodanig in den mantel gedompeld, en de koude doet mijn oogen zoodanig tranen, dat ik in de eerste oogenblikken niet zien kan, waarheen ik mijn schreden wend. Ik loop dus in de volle vaart iemand tegen het lijf, die mij lachende bij den naam noemt en mij goedenavond wenscht. Het is mijn buurman en vriend, - dien ik nu niet noemen zal. ‘Gaat ge ook bij B. oesters eten?’ vraag ik. ‘Neen. Ik moet ergens anders heen.’

Mijn vriend heeft een pak onder den arm.

Dat maakt me nieuwsgierig.

‘Wat sleept ge daar mede?’ vraag ik weder.

[pagina 352]
[p. 352]

‘Houd het een oogenblik onder uw mantel,’ zegt mijn vriend. ‘Mijn vingers zijn haast bevroren.’

Ik voldoe aan zijn wenschen. Aan den hoek van de gracht gaan onze wegen uiteen. Ik wil hem het pakje teruggeven.

‘Neen,’ zegt mijn vriend, ‘waarachtig niet! Eerst gaat ge met mij mede. Ge hebt gevraagd wat in het pakje zit: ge zult het weten; maar eerst gaat ge met mij mede; ge hebt al den tijd!’

Ik wil tegenpruttelen; het helpt niet. Het is te koud om te blijven staan: mijn vriend draaft door, en ik volg hem, half lachende, half brommende. Door allerlei straten en stegen draven we, nu eens vooruitgestooten door den haastigen wind, dan weder aan den hoek van eene straat daartegen worstelende, altijd vooruit, altijd harder en harder loopende! Het bloed komt in beweging, te gelijk met de voeten: we spreken niet, maar rennen steeds voort. Dat duurt wel een half uurtje!

Plotseling slaat mijn vriend rechts af van de straatsteenen, bukt zich onder de lage deur van eene nederige woning en eer ik den tijd heb mij te bedenken, staan we in eene benedenkamer.

Langzamerhand begin ik het tooneel op te nemen.

Een klein, klein vertrekje, met witte muren, met vochtigen uitslag sijpelende en bevriezende in de hoeken. Een kille, ijskoude steenen vloer. Een schoorsteen zonder vuur, een withouten tafel een stroozak in een hoek en daarop een bundel lompen, waaronder een menschelijk wezen ligt te rillen en te beven en te steunen. Een houten bankje, waarop een heel oude vrouw zit, in een kort manteltje gehuld, over een test met vuur te bibberen; alles half verlicht door het gasvlammetje aan den hoek van de straat, dat een zwakken straal door de bevrozen ruiten zendt.

En nu luistert, vrienden, naar hetgeen ik daar vernomen heb: die oude vrouw is eene weduwe, zij is drie en tachtig jaren oud, zij is moeder, en de zieke op den stroozak is haar eenige zoon, - en hij is, na vele jaren zwervens in het buitenland, doodarm, en doodziek aan lichaam en ook wellicht aan ziel, teruggekeerd, - nu vóór drie weken. En de moeder, die tot den huidigen dag den schralen kost voor haar zelve verdiend heeft met de zwakke handen, moet nu voor haar kind ook zorgen. En zij wil hem niet afstaan aan anderen, - en hij wil van haar niet weg. Het is dwaas van die oude moeder, niet waar? Maar zij verbeeldt zich, dat het moederhart nog meer warmte geeft, dan de stoombuis van het gasthuis; - het is erg, erg egoïstisch van den zieke; maar hij begint te ijlen, als men praat van hem te vervoeren; - maar hij ligt stil en tevreden, als zijne klamme hand in de magere vingers rust van zijne moeder. - - - Terwijl ik dit alles gadesloeg en vernam, maakte mijn vriend zijn pakje open en haalde eenige levensmiddelen en versterkingen te voorschijn; toen zeide hij:

‘Vriend Smits, ge zult bijdragen wat ge kunt, dat weet ik; roep

[pagina 353]
[p. 353]

ook de hulp van vrienden in; we kunnen met ons beiden geen afdoende maatregelen nemen!’

Ik heb weinig meer te vertellen; eer ik echter verder ging om oesters te eten, keerde ik huiswaarts om dit briefje te schrijven: ik heb eene kleinigheid bijeengebracht met eenige vrienden, maar niet genoeg: - we moeten iets meer hebben. Vrienden, helpt mij en mijn buren, het lot van die arme zielen verzachten! Zendt eene kleinigheid voor de vrouw, de weduwe, de moeder, aan het adres van den ouden heer Smits, aan den uitgever dezer courant; het zal in deze kolommen verantwoord, - en elders vergolden worden! Ge hebt wel eens met mij gelachen; laten we nu een paar oude menschen doen ophouden met weenen! Doet dit, vrienden, helpt ons het oude, koude jaar gelukkig ten einde brengen voor die twee ongelukkigen; als ge het nieuwe jaar hoort inluiden, zal u de herinnering aan ééne weldaad meer in het oude jaar toch ook goed doen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken