Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1 (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

(1882)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De staart van de koe.

‘Ik ben er zoo verschrikkelijk uit!’ zeide hij, - namelijk de man die de echtgenoot is van de vrouw en vader van de zes kinderen, - en nu weer, de gelukkige eigenaar van de koe, waarmede de milde lezers van hetgeen ik omtrent die belangwekkende familie verteld heb, hem zoo edelmoedig verrijkt hebben.

‘Ik ben er zoo verschrikkelijk uit!’ zeide hij, toen ik hem verraste met de goede tijding, dat er geld was om eene koe te koopen, - en meer zeide hij niet. Ik weet niet wat hij er bij gevoelde; want er waren twee redenen, welke me beletten op zijn gelaatstrekken zijn gemoedsaandoening te lezen. Ten eerste: hij was op het veld bezig geweest met aardappels te rooien, toen ik hem van zijn werk liet roepen, en de kamer, welke hij bewoonde, was vrij duister, terwijl eene dikke laag van de klei, waaruit wij allen gemaakt zijn, zijn gezicht bedekte; - en ten tweede, ik zag uit de zenuwachtige wijze, waarop hij zijne pet samenfrommelde in de vereelte vingers dat hij aangedaan was, - en ik heb een soort van schroom voor een man, die sterk aangedaan is, een schroom, die mij belet hem in de oogen te kijken.

Zijne vrouw echter zeide geen enkel woord; - maar wendde zich af en boog zich over de wieg, waarin een klein, tenger kindje met een kolossale ‘dot’ in den mond onverschillig lag te soesen.

't Was me, alsof de dwaze moeder het kindje zelf dankte: omdat het haar eerst zooveel ellende had doen uitstaan, - dat nu zoo heerlijk vergoed was. - Zoo zijn die moeders!

Er was nog een kindje bij, van een jaar of drie, dat haar aan den boezelaar trok en ons (mevrouw Smits was er ook bij) met wijd opengespalkte oogen aangaapte. Ik weet niet of het een jongen of een meisje was; - het kostuum, waarin het was uitgedost, gaf gelegenheid tot de meest uiteenloopende conjecturen op dat gewichtige punt.

‘Ik ben er zoo verschrikkelijk uit!’ zeide hij weder..... En dat is ook het geval. Want er is niet slechts geld genoeg ingekomen om de koe te betalen; - maar ook om, volgens de wenschen van verschillende milde gevers, voor wat wintervoer te zor-

[pagina 373]
[p. 373]

gen, - en voor wat warme kleeding voor de kinderen. Vergun me thans u te vertellen, hoe dat alles in zijn werk is gegaan: het zal u genoegen doen te weten hoe uw giften besteed zijn, - en ik ben u verantwoording schuldig voor de milde gaven. Ik moet echter beginnen met de gulle bekentenis, dat het me onmogelijk geweest is, om in alle opzichten stipt aan uw wenschen te voldoen.

Toen ik namelijk nakeek, hoe een ieder zijne gave wilde besteed hebben, kwam ik in eene zee van bezwaren: - ik nam de verschillende stukjes koe, die me toegezonden waren en legde ze in elkaar, als eene kinderlegkaart, en kreeg de volgende dwaze resultaten: een paar horens en één oog - alsmede twee tongen; - verscheidene ponden biefstuk, - drie staarten, twee ribben, zoowat een half dozijn pooten en zeer vele ‘brokken’ en ‘brokskes,’ - benevens een groot aantal ‘bijdragen’ die geen bepaald dierlijken vorm hadden, maar die uit muntbilletten, banknoten, coupons, postzegels en baar geld bestonden.

Nu vraag ik u, in gemoede, hoe het mogelijk was, zonder eenige verschikking en bereddering, met deze heterogene stukjes eene fatsoenlijke koe in elkaar te krijgen? - Een éénoogig monster, met twee tongen, drie staarten, slechts twee ribben, en zes pooten? - Zelfs de geheele fabelkunde schoot te kort, toen ik daarnaar rondkeek, en ik begreep, dat ik niet beter slagen zou op de beestenmarkt.

Daarbij vertrouwde ik me zelve niet recht op dat congres van twee- en viervoetige dieren. Ik verbeeldde me namelijk, dat het mij daar gaan zou ongeveer als een particulier, die op de beurs eene partij tabak zou willen koopen, - dat is, dat het voordeel geheel en al aan de zijde van den verkooper zou zijn, wat in dit geval (met de tabak is het anders!) mij niet wenschelijk voorkwam.

Na rijp overleg sprak ik dus tot den aanstaanden eigenaar van het aan te koopen monster en zeide: ‘Ga zelf er op uit, zoek eene koe, en als ge er eene gevonden hebt, kom bij me, - dan zullen we zien!’ (Waarom ik dat ‘dan zullen we zien,’ er bij voegde, weet ik niet; want er was geld genoeg en in overvloed voorhanden.)

Wijders drukte ik hem op het hart, om een goed beest te koopen - en vooral op de omstandigheid te letten, dat elke gulden, dien hij van den koopprijs kon afdingen, strekken zou om voor wintervoer te zorgen. Ik twijfel er aan of Demosthenes zelf, of de knapste redenaar in de Tweede Kamer ooit zooveel indruk op zijn toehoorders heeft gemaakt als ik het deed met deze korte redevoering.

‘Ik ben er zoo verschrikkelijk uit!’ steunde hij weder.

Zijne vrouw echter zeide niets, - maar weende, - met zulke vreugde-stralende oogen, - dat ik me dadelijk omkeerde en wegging, - omdat - het mij, als beursman, natuurlijk niet betaamde

[pagina 374]
[p. 374]

mij langer met zulke nietigheden als koeien en arbeidersvolk op te houden.

Nauwelijks echter hadden mevrouw Smits en ik ons zomerpaleis bereikt en, omgeven door onze talrijke hofhouding, plaats genomen aan de middagtafel, waar ik pas met drie borden vol schildpadsoep en een half dozijn croquettes begonnen was, toen de dienstdoende kamerheer binnentrad, en ons, op een gebarsten bord, zes peren voorzette.

Ik was op het punt van den ongelukkige door mijn franschen kok op de plaats van mijn kasteel te laten onthoofden wegens deze reusachtige overtreding van alle regels der gastronomie en der welvoegelijkheid, toen hij zijn leven redde, door te melden dat die peren een dankoffer waren van den man en de vrouw, die wij pas bezocht hadden; - ze waren door hun zoontje gebracht.

Ik liet den jongen een paar millioen tot fooi uitkeeren door mijn schatmeester, - en verklaar plechtig, dat ik nooit een geuriger peer geproefd heb dan die, welke me op dat gebarsten bord voorgezet werden. Ik wenschte maar dat ieder der milde gevers voor de koe daarvan had kunnen medeproeven; - ze geleken volstrekt niet op gewone peren! ....

Er waren weder eenige dagen verloopen. - Men vergunne mij hetgeen toen geschiedde in den klassieken stijl van een historischen roman in drie deelen te beschrijven.

De zon had het toppunt van den onbewolkten hemel bereikt en maakte zich gereed westwaarts te dalen - anders gezegd, de groote klok van den grooten toren van het paleis, bewoond door den grijzen Smits en deszelfs teedere echtgenoote, had reeds het middaguur verkondigd, toen de eerbiedwaardige grijsaard zich bukte over het parapet van de versterkingswerken, welke de lusthoven van zijn kasteel omsluiten, en in de verte op den straatweg eene dwarrelende stofwolk ontwaarde.

‘Geliefde mijns harten,’ sprak hij tot zijne echtgenoote. ‘Ginds uit de verte trekt een stoet op ons kasteel aan. Zal ik den wachter de brug laten ophalen?’

‘'t Zal, lacie, niets wezen dan de natte wasch,’ hernam de edele burchtvrouw. En zij wendde zich tot een der kleinkinderen, die den dienst van page bij zijn grootvader vervulde en sprak hem minzaam aan.

‘Zie, mijn kind,’ sprak zij, ‘of ik niet gelijk heb. Trouwens uw jeugdige oogen zijn sterker dan de mijne. Nadert daar niet de getrouwe Piet met de waschkar?’

Tevergeefs vermoeide zich de vurige knaap, zich op de toppen der teenen verheffende, om over het parapet heen te kijken. Daar wendde hij zich van de glimlachende grootouders af, besteeg den ongeduldig brieschenden stok zijns grootvaders en ijlde in vollen ren de poort van het kasteel uit, om den naderenden stoet te recognosceeren.

[pagina 375]
[p. 375]

Als een pijl uit den boog snelde hij weg en met dezelfde verbazende snelheid keerde hij terug, sprong van het schuimbekkende ros en de gepluimde baret van het hoofd nemende, zeide hij, naar adem hijgende:

‘'t Is de koe!’

Het eerbiedwaardige grijze hoofd des gezins bood thans, met eene ridderlijke buiging, de hand aan zijne dame, wier slip gedragen werd door drie bloeiende kleindochters, en gevolgd door eene talrijke schaar dienaren, gingen zij de vreemdelingen te gemoet.

Aan 't hoofd van den naderenden stoet, geleid door den nieuwen eigenaar, was de koe, een schoon dier, met echte Juno's oogen en iets onbeschrijfelijk waardigs in al haar bewegingen. Achter de koe volgde de vrouw van den geleider, met den blinkenden melkemmer, het symbool van haar beroep, - en aan hare zijde, met loomen tred, als onwillig om van het schoone dier te scheiden, was hij, die de koe als kalf gekend had, en nu, om den wille van de vuige winst, haar verkoopen wilde!

‘Ziet, edele heer en genadige vrouwe,’ sprak de geleider, ‘ziet hier de koe!’

‘Een edel dier voorwaar!’ zei minzaam de grijze Smits, zich houdende alsof hij een baal tabak vóór zich had en met verstand er van spreken kon.

‘Iets over de zes jaar,’ zei de man, die nog haar eigenaar was, ‘en heeft pas haar vierde kalf gehad.’

Met de hem eigenaardige hoffelijkheid boog de oude heer Smits zwijgend voor de jeugdige moeder van zulk een talrijk kroost en keek weder den spreker vragend aan.

‘Ze geeft haar heelen uier af,’ hervatte de man.

‘Hm! zoo!’ knikte veelbeteekenend de oude heer, alsof hij er iets van begreep. ‘Dat is heel mild van haar. Wat doet dezelve nog meer?’

‘Met uw verlof, edele heer en mevrouw, ze geeft dertien kan melk daags.’

‘Hm! Dertien?’ herhaalde de oude heer, - en hij keek rond in den kring om te zien welken indruk deze tijding op zijn vasallen maakte.

Een deskundige uit de buurt was er bij verzocht.

‘Ja, dertien minstens,’ zeide hij, en hij bekeek de koe van voren en van achteren, en dan van ter zijde, en nu eens van kortbij en dan op eenigen afstand, en liep nu eens op haar toe en kneep haar in den rug, en dan weder onder den hals, - en concentreerde zijne aandacht dan weder geheel op haar horens, - tot hij de heele koe, om zoo te zeggen, van buiten kende.

‘Ik heb haar al drie dagen gemolken op de proef, edele heer,’ sprak de vrouw met den emmer. ‘Nooit minder dan dertien kan daags!’

[pagina 376]
[p. 376]

‘'t Is een goed beest dat in twee maal twaalf uur, twaalf kan geeft,’ sprak de deskundige. ‘'t Is een best beest dat meer doet.’

‘Dan tot de zaak,’ sprak de oude heer, die uit de verte de geurige koffielucht rook. ‘De prijs?’

‘Ze kost veel geld, edele heer,’ sprak de man van de vrouw. ‘Ik kan haar geen cent minder krijgen dan honderd vier en veertig gulden!’

Er heerschte eene plechtige stilte op dit oogenblik op het kasteelplein.

De grijze Smits wenkte den koekundige, wendde zich van het gezelschap af en gevolgd door zijn vasal zag men hem in ernstig gesprek met dezen gewikkeld eenige malen langzaam heen en weer het plein op en neder wandelen, gevolgd op korten afstand door den page, die zijn slagzwaard en helm droeg.

Hetgeen er in dit gesprek voorviel, zullen wij niet vermelden; maar toen het geëindigd was, keerde hij zich met indrukwekkenden ernst tot de in gespannen verwachting zwijgende groep en sprak, terwijl hij zich oprichtte, de linkerhand in de zijde zette en de rechter plechtig ophief:

‘Ik koop de koe!’

De indruk, door deze weinige woorden teweeggebracht, was onbeschrijfelijk. Te midden van het gejoel en de gelukwenschen aan den nieuwen eigenaar toegebracht, trokken zich de kasteelbewoners in het trotsche gebouw terug, - op eerbiedigen afstand gevolgd door den verkooper, aan wien in klinkende munt 144 beeltenissen in zilver van den regeerenden vorst werden uitgereikt, in het bijzijn van den koekundige en van den nieuwen eigenaar. Het was een plechtig oogenblik - en het werd nog plechtiger, toen de vrouw, de koe voor een oogenblik toevertrouwende aan een der lijfeigenen van den heer van het kasteel, in de kamer trad, - spreken wilde, - maar het hoofd in haar voorschoot bergende hevig begon te snikken ....

Een half uur later had de kasteleinesse en haar kleinkinderen de warme melk geproefd en de eerste emmervol van de vrouw afgekocht om er 's avonds een grootsch chocolade-gastmaal mede aan te richten; - een uur later ging de vroeger vermelde jongen, die de vorige koe had rondgeleid, triomfantelijk met de nieuwe het kasteel voorbij. Hij wuifde met de baret, en riep uit, met schending aller taalregels: ‘Daar is hij!’

Een dorpsschoolmeester, die voorbijging, viel in zwijm!....

- - Ik kan er wezenlijk geen gekheid meer over maken! Er is ook niets geks in! - Door de edelmoedigheid van zoo vele vrienden van den ouden heer Smits is een geheel huisgezin gered. Dat is met drie woorden de afloop der zaak! En wat nog meer is, - het is een huisgezin dat dit geluk in alle opzichten verdient.

In den Spectator is op het oogenblik, dat ik deze regels schrijf,

[pagina 377]
[p. 377]

ongeveer ƒ 170 verantwoord: de uitgever van de Arnhemsche Courant heeft in zijn blad reeds herhaaldelijk giften vermeld, welker geheel bedrag ik nog niet opgeteld heb. - Maar er is genoeg! Al hetgeen boven de ƒ 144 - reeds uitgegeven - voor de koe ontvangen is, of ontvangen worden zal, zal besteed worden op de wijze door de inzenders bedoeld: - wintervoer voor de koe - en ook voor de kinderen? - ten beste van hen, die gij, lezer, gered hebt voor honger en nood, en al de bittere gevolgen van beide. De Hemel vergelde het u!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken