Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III. Brief van Clementine aan hare vriendin Auguste.

't Is heusch waar, lieve Auguste: - ik schrik er nog van als ik denk aan het tooneel met tante na het ongelukkige concert, dat ik u onlangs beschreven heb! Het kost me ook veel zelfoverwinning om u ons gesprek van dien avond mede te deelen; maar ik zal het toch doen, zelfs op gevaar van eens duchtig door u beknord te worden voor al de dwaasheden, waartoe ik mij liet verleiden.

Maar ik had al in het rijtuig opgemerkt, dat tante uit haar humeur was: ik zelve was buitengewoon opgeruimd en opgewonden en ge weet wel, dat als ik in zulk eene bui ben, ik mij niet bedwingen kan, - en op de malste wijze de zotste dingen voor den dag breng.

Nu, wij kwamen heel vreedzaam in het boudoir van tante aan, waar het blad voor het souper gereed stond, en nadat ik tante, die zich dadelijk in eene voltaire bij het vuur wierp en niets gebruiken wilde en niets deed, dan over hoofdpijn zuchten, behoorlijk (en heel oprecht) beklaagd had, ging ik aan het blad, om mij zelve te bedienen, want, Gusje-lief, ik had een vreeselijken honger gekregen, en ik dwaalde in het kamertje rond, met mijn bord in de hand (ik was te opgewonden om stil te blijven zitten), en bekeek de schilderijen aan den muur en de kostbaarheden op de étagères en amuseerde mij daarbij best; want ik ben nooit beter in staat een kunstwerk of eene curiositeit te bewonderen, dan wanneer ik in eene opgewondene stemming ben. Dan ontdek ik duizenden schoonheden, welke anders door mij onopgemerkt blijven. Mijn ongeluk dien avond was, dat ik daarbij niet zwijgen kon.

‘O tante!’ riep ik op eens in verrukking uit voor eene kleine schilderij, - een avondlandschap - blijvende staan, ‘wat is dat heerlijk mooi! Daar zijn juist zulke boomgroepen bij ons buiten, en ik heb zelve duizendmaal zoo de zonnestralen zóó tusschen de takken en stammen zien vallen en zoo heerlijk afsteken bij de lange zwarte schaduwen. -’

[pagina 15]
[p. 15]

‘Och, matig u verder hedenavond,’ zuchtte tante, ‘als ik u bidden mag; mijn arm hoofd is niet tegen uwe drukte bestand.’

‘O tante,’ pleitte ik ter mijne verontschuldiging, ‘de muziek heeft mij zoo opgewonden: maar ik zal verder oppassen, -’

‘En, naar ik hoop u niet meer in het publiek zoo, - zoo dwaas gedragen als hedenavond,’ viel tante mij in de rede zonder echter op te kijken uit hare bewondering òf van hare schitterende ringen, òf van de fraaie vingers, die daarmede versierd waren.

‘Dwaas gedragen! Hedenavond!’ herhaalde ik, mijn bord nederzettende en met gevouwen handen voor tante tredende: ‘maar, tantelief, wat heb ik gedaan! Ik heb mij heerlijk geamuseerd!’

Tante haalde de schouders op, zuchtte weder, zweeg een oogenblik, terwijl ik onbeweeglijk vóór haar bleef staan en zeide eindelijk, met eene kleine, ongeduldige beweging:

‘Ma chère, wat ik u verzoeken mag, ne faites pas la naïve! c'est ridicule!’

‘Ik - naïve, tante? maar wat bedoelt gij?’ vroeg ik.

‘Wees zoo goed plaats te nemen,’ hernam tante, ‘en agiteer mij niet. Ik ben hedenavond reeds al te zenuwachtig; maar ik zal trachten u de onwelvoeglijkheid van uwe houding onder het oog te brengen.’

‘Onwelvoeglijkheid, tante!’ riep ik met eene kleur als vuur, en onwillekeurig uit den stoel opspringende, waarop ik pas plaats genomen had.

Tante gaf mij een wenk om weder te gaan zitten.

‘Pas de scène, s' il vous plait, ma chère,’ steunde zij. ‘Wees zoo goed naar mij te luisteren. Wat heb ik u onlangs gezegd van de wijze, waarop gij altijd met de heeren moest omgaan in onze sociëteit?’

‘Dat ik jegens allen even vriendelijk moest wezen, tante,’ zeide ik benauwd.

‘Très bien, ma chère,’ hervatte tante, ‘en hoe hebt gij u aan mijn raadgevingen gehouden?’

‘Wel, tante! ben ik dan niet beleefd genoeg geweest èn jegens mijnheer Van Langhorst èn jegens Willem Bleeker?’ vroeg ik, met groote oogen en een halven glimlach opkijkende.

‘Slechts al te beleefd jegens die twee personen,’ antwoordde tante met veel klem.

‘Die twee personen!’ herhaalde ik, verbaasd over haar toon. ‘De eene is een heel oud vriend, en een lieveling van papa: - den anderen heb ik hier, bij u aan huis, ontmoet!’

‘De heer Van Langhorst wordt in de meeste goede huizen ontvangen,’ zei tante; ‘het is iemand, die nog al connexies heeft, en hij heet knap te wezen; - hij weet zich ook hier en daar nuttig te maken door zijne kunde: - mais il n'a pas le sou.

Maar, tantelief, wat gaat mij dat aan?’

[pagina 16]
[p. 16]

‘Dat gaat u in zoover aan, dat gij door eene dwaze ingenomenheid met zijn praatjes te toonen, het recht niet hebt, hem wellicht aan te moedigen om, - om, met één woord, plannen te smeden, die toch nooit verwezenlijkt kunnen worden.’

Kindlief, ik dacht door den grond te zinken, toen ik deze woorden hoorde!

‘Tante,’ riep ik van toorn gloeiende, ‘ik zal niet doen alsof ik u niet verstond, - maar ik wil dat gij mij ook goed verstaat! Mijnheer Van Langhorst heeft mij onderhouden met een heel interessant gesprek over de muziek, - maar het is de eerste keer, dat ik hem ontmoet, - en verre van mij - mij - te vleien, zooals gij veronderstelt, heeft hij mij als een klein kind behandeld en op vele punten onderricht, en -’

‘Assez, machère, assez!’ zei tante, zich de beide ooren toehoudende: ‘ik vraag volstrekt niet, wat hij u gezegd heeft: toutes ces niaiseries lá interesseeren mij weinig; maar in uwe positie’ (Gusje-lief, ik hoor alle dag van mijne positie,’ zonder die tot nu toe recht te begrijpen), ‘moet gij meer op een afstand blijven dan hedenavond het geval is geweest, tegenover alle heeren, die zich bij u zoeken in te dringen, zooals die twee personen op het concert deden. Over mijnheer Van Langhorst weet gij hoe ik denk; - omtrent mijnheer, - mijnheer - hoe heet ook l'ami de votre enfance? - mijnheer Bleeker, zal ik u nu mijne meening zeggen. Die persoon is, mijne lieve Clementine, naar ik begrijp, een officier, sous-lieutenant, of iets van dien aard, die ook geen duit ter wereld bezit, - eene klasse van menschen, die wij hier op onze groote partijen hebben toegelaten als danseurs, zonder hun les petites entrées bij ons te geven; - het zijn echter menschen, die zich hoe langer hoe meer verbeelden, en die vergetende, dat zij gevraagd worden om te dansen en omdat l'uniforme orne un peu le salon, dikwijls komen en niet eens dansen, en nog daarenboven in burgerkleeren! Zoo iemand mag misschien fortuin maken op den duur door de eene of andere rijke koopmansdochter te huwen, - jeleveux bien; - maar het is volstrekt noodzakelijk hem den zeer grooten afstand te doen beseffen tusschen u en hem; gij kunt hem protegeeren als gij wilt; maar doe dit op eene wijze, die iedereen begrijpt, en laat geen mensch in den waan, dat gij hem anders dan als een zeer ondergeschikt persoon beschouwt. Ik vrees al, dat monsieur De Cauchemar en De Bellairs reeds zeer tegen u ingenomen zijn.’

Nu moet gij mijne zelfbeheersching bewonderen, lieve Auguste! Hoewel ik brandende was van verontwaardiging en ik op de lippen had te zeggen, dat ik èn Monsieur De Cauchemar èn mijnheer De Bellair voor twee der vervelendste schepselen hield, die ik ooit ontmoet had, bedwong ik mij om den wille van tante, die evenzeer met beiden ingenomen schijnt. Ik was ook in mijn hart verontwaardigd

[pagina 17]
[p. 17]

over hetgeen zij van den armen Willem gezegd had, en wel begrijpende dat alle tegenspraak vruchteloos zou zijn, toch mij zelve aan geene verdere onverdiende vernedering willende blootstellen, stond ik zonder één woord te spreken op, en verliet de kamer met eene allergracieuste buiging tegen tante, die mij verwonderd aankeek. Toen ik boven aankwam, zond ik dadelijk de kamenier weg, ging voor het vuur zitten - en - ik zal het maar bekennen, - ik heb wel een kwartier lang gesnikt, - gesnikt, zooals ik sedert langen, langen tijd niet gedaan heb!

En waarom? Auguste lief, ik weet hetzelve niet recht, heusch niet! maar zijn gevoel was gekwetst, - al het onschuldige genot, dat ik op dien avond gesmaakt had, was in gal en bitterheid veranderd, en een half uur lang wenschte ik dat ik nooit in de stad gekomen ware, en gevoelde mij het ongelukkigste wezen ter aarde.

Het was mij alsof mijne ‘positie’ en mijne menschelijkheid lijnrecht tegenover elkaar stonden en elkaar den dood gezworen hadden, zonder dat ik recht begreep waarom. Waarom had papa mij zulk eene uitmuntende opvoeding gegeven, als ik in mijne ‘positie’ geene andere rol mocht spelen, dan die van eene nietige modepop? Welk kwaad was er in, dat ik met een hoogst beschaafd man over de muziek, waarmede ik dweep, een half uurtje gesproken had? Ik kon dat niet inzien, tenzij zijn gebrek aan fortuin ook met een gebrek aan verstand gespaard ging, en is dat niet het geval, ben ik dan door mijne ‘positie’ veroordeeld, alleen met rijke domkoppen om te gaan? Is het ook mijn plicht, een ouden vriend voor het hoofd te stooten, omdat hij eene andere ‘positie’ in de wereld heeft dan ik; met één woord, moet ik de slavin zijn van die ‘positie’, welke tante mij steeds als zoo benijdenswaard afschildert, of moet die ‘positie’ dienen, om mijn wezenlijk geluk te bevorderen en mij in staat te stellen ook anderen bij te staan en gelukkig te maken?

O, had ik maar ééne vriendin hier, die ik raadplegen kon! En terwijl ik dit zat te bedenken, weende ik hardop over het gemis eener moeder, die ik nauwelijks het geluk heb gehad te kennen en wendde mij tot haar in een stil gebed, dat mij heel week stemde, en zat nog zoo daarin verdiept, dat de deur van mijne slaapkamer openging, zonder dat ik het merkte, en tante op eens voor mij stond.

Zij zag dat ik in tranen was, Gusjelief, dat spreekt, maar zij begreep juist niet welke tranen ik weende, en schreef mijne ontroering toe aan berouw over mijn op dien avond gehouden gedrag; - en de hemel vergeve het mij! - ik liet haar in dien waan: - ik was nu ook te kleinmoedig, te neerslachtig en te aangedaan, om verder te twisten.

‘Tu seras plus sage à l'avenir,’ zeide zij, zich vooroverbuigende, om mij op het voorhoofd te kussen, en daarop, ten einde

[pagina 18]
[p. 18]

mij iets aangenaams te zeggen, voegde zij vleiend bij: en uwe coiffure, mon enfant, was wezenlijk hedenavond allerliefst!’

Zoodra tante uit de kamer was, rukte ik de bloemen uit mijn haar en wierp ze op den grond: - dan begon ik weder aan mama te denken en weder te snikken, - en raapte ze alle zorgvuldig op en beknorde mij zelve over mijne drift - en, toen, kindlief, ben ik stil naar bed gegaan en heb, - lach me niet uit, - in weerwil van al mijn rampen, den geheelen nacht heel kalm geslapen.

Den volgenden morgen stond ik vroeg op: de zon scheen helder en de rijp schitterde op de takken der boomen vóór mijn venster. Alles zag er lachend en vroolijk uit: ik gevoelde mij ook gelukkig en opgeruimd, trots al hetgeen den vorigen avond gebeurd was; ik keek rond in mijn heerlijke kamer, - en laat ik het bekennen, - ik was weder verzoend met al de gemakken, waardoor ik omringd was, - en vooral met het keurige baltoilet, dat den vorigen avond te huis was gekomen, en dat ik toen niet eens bekeken had, - dit alles werkte te zamen, om mij mijne ‘positie’ niet zoo heel droevig voor te stellen als zij mij eenige uren geleden toegeschenen had.

‘Kom, kom,’ sprak ik tot mij zelve; ‘ik ben zoo heel ongelukkig niet: tante meent het goed, hoewel wij elkaar op sommige punten nooit recht zullen verstaan. Ik zal mijn best doen om haar, waar ik kan, toe te geven, en in andere dingen, zal ik eerst onderzoeken, wat goed is, en in weerwil van mijne “positie” daarbij trachten te blijven.’

Toen ging ik naar beneden ontbijten met een heel opgeruimd hart, en las als gewoonlijk aan oom en tante een hoofdstuk uit den bijbel voor: - ik koos heden het VIde Hoofdstuk van het Evangelie van Mattheus, en kon niet nalaten eventjes tante aan te zien, toen ik aan de woorden kwam: ‘gij kunt niet Gode dienen en den Mammon.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken