Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III. Verzint eer ge begint!

Hoe het komt dat de Duitschers over het algemeen, en ook in het bijzonder, zooveel meer kunstzin bezitten dan wij Nederlanders?

Waarlijk, ik weet het niet; - maar dat het zóó is, blijft buiten quaestie. Waar gij bij toeval heenkomt in Duitschland, moet u dit treffen, en u als Nederlander met een diep besef vervullen van uwe meerderheid boven deze ongelukkigen, die zooveel van hun tijd met zulke nietige dingen als de zoogenaamde ‘schoone kunsten’ doorbrengen. Zoo gij echter gelooft, dat ik de Duitschers hierin te kort doe, en het u voorkomt, dat zij even weinig om de kunst geven als wij, neem dan zelf de proef. Ga naar een concert in Duitschland, spreek met uw buurman daar, den eerste den beste dien ge vindt, over de muziek, en tien tegen één, of ge zult ondervinden, dat hij eenigszins op de hoogte is. Ge zult hetzelfde gewaarworden op elke tentoonstelling van schilderijen, - en ik

[pagina 203]
[p. 203]

durf haast beweren, dat vijf van de zes slechts half fatsoenlijke lieden, die gij op straat ontmoet, als gij hen om ‘wat vuur’ vraagt voor uwe sigaar en u verwaardigt een gesprek met hen aan te knoopen, iets ten minste van de eene of andere kunst afweten. Vandaar ook dat Duitschland het land is der ‘verfluchte Dilettanten,’ zooals Goethe hen noemt, en ook ‘dietheuer Heimath’ (theuer hier in de geldelijke beteekenis genomen) van zoovele verongelukte, of liever mislukte kunstenaren, die na hunne jeugd versleten te hebben in eene reeks van rampen, het ‘Vaterland’ verlaten en in minder kunstrijke streken, waar onder de blinden de éénoogige koning is, hun geluk beproeven.

Een éénoogig genie van dezen aard (die het echter niet zoover gebracht had, dat hij het koningschap ooit aanvaardde), was de heer Maulwurf, de oom van de schoone Elise, die ik de eer heb gehad in het vorige hoofdstuk letterlijk op het tooneel te brengen.

Ik heb me wel gewacht haar aan mijn geachte lezers te presenteeren! Foei! Eene actrice! Gelooft me, ik weet heel goed hoe het hoort, en zou om alles ter wereld eene dergelijke onbetamelijke vrijheid niet willen nemen! Neen! Wij behoeven volstrekt niet te onderzoeken, in hoeverre zij wezenlijk verachtelijk is of niet; - dat zal ook later uit mijn verhaal blijken; - maar als actrice, in die hoedanigheid, heeft zij aanspraak op geene de minste beleefdheid of achting in de fatsoenlijke wereld, - en van mij zal zij ze evenmin krijgen, als van de deftigste werelddame in geheel Nederland.

De oom dan van deze Elise was een wonderlijk kereltje. Hij herinnerde u, zoodra gij hem iets meer van naderbij leerdet kennen, aan een van die kinderen, van wie men zegt: ‘het lijkt precies op een oud mannetje!’ Dat wil zeggen: hij had wel het uiterlijk en ook de jaren van een oud man, maar niets van al datgene, wat den ouderdom eerbiedwaardig maakt.

Hoe dat kwam?

Mijn hemel! Dat weet ik niet! Ik behoor ook niet tot de schrijvers, die voorgeven alles te weten en alles te kunnen verklaren. Ik zeg alleen, dat het zóó was. Wellicht om dezelfde reden, dat onze vriend Klaas zoo ontzettend dom er uitziet, - en gij en ik, waarde lezer, o zoo geestig!

Die oude man zou een wonderlijke levensloop gehad hebben, als hij een geboren Hollander geweest ware; - voor een Duitscher was er weinig vreemds of verrassends in.

Hij was van geringe afkomst, uit eene stad waar eene beroemde schilderacademie bestond. Zijn vader had een winkeltje en verkocht allerlei schilderbehoeften aan de kunstenaren. De jongen verbeeldde zich talent voor het teekenen te hebben; de geldelooze klanten van zijn vader spraken dit niet tegen. Hij moest schilder

[pagina 204]
[p. 204]

worden in plaats van winkelier, - en werkte en blokte om schilder te worden; - maar werd het niet. Hij studeerde voort, te midden van ontberingen en met eene ijzeren volharding, - welke laatste wellicht juist zijn gebrek aan genie bewees, - jaar op jaar; zijn schilderijen waren ten opzichte van perspectief en constructie voorbeeldig; maar bleven als kunstwerken - prullen, - en de schilder arm en onberoemd.

Hij berustte in het ongunstig oordeel, over zijn werken geveld; maar het schrikte hem niet af. De Godin, die hem geen harer gunsten waardig keurde, bleef zijne aangebedene, zijn ideaal, zijn alles. Hij gaf teekenles om den broode; hij schilderde voort, hopeloos uit gewoonte; - omdat hij het niet meer laten kon; hij droeg knevel en baard en een breedgeranden hoed, en noemde zich een ‘kunstenaar,’ - en dronk veel bier en ook wijn, - als hij dien kostbaren drank machtig kon worden, - en hoe meer hij dronk, hoe meer hij met de kunst dweepte, steeds ziekelijker en ziekelijker, tot hij in plaats van een priester der Muze te worden, een kruipende afgodendienaar werd, die zich in het stof wentelde aan haar voeten, - met één woord, hij werd volmaakt een mislukt genie. De jonge kunstenaren hadden medelijden met hem en verachtten hem tevens. Zij gebruikten hem als machine om eene wenteltrap te construeeren, of om als model te zitten, nu eens zijn gelaatstrekken herscheppende in die van een edelen ridder en hem dan weer als dronkaard of vromen monnik te pas brengende. Op honderderlei schilderijen uit dien tijd kunt gij zijn portret zien. Hij vertelde nu dat hij onmogelijk langer volhouden kon met machinaal onderwijs te geven in de teekenkunst; dat duldde zijn genie niet Nu de zwakke vonk, welke hij vroeger bezeten had, geheel uitgedoofd was, sprak hij altijd met zekeren hoogmoed van zijn miskende verdiensten; - en hij had in zoover gelijk, dat hij met zijn teekenlessen uitscheidde, daar hij geen menschen meer vinden kon, om ze van hem te nemen. Zoo leefde hij voort, jaar op jaar, kleine diensten bewijzende en kleine belooningen ontvangende, - soms ook niets dan ondankbaarheid en minachting; maar steeds geduldig en zonder veel morren; meestal zelfs opgeruimd; hij had nu eene positie, als miskend genie, hij gevoelde zich op zijne plaats, - en ging voort met drinken en dronken te worden, en zou waarschijnlijk aan delirium tremens gestorven zijn, indien hij niet op eene wonderbaarlijke wijze gered was geworden.

Hij had namelijk eene zuster, de weduwe van een geringen koopman, die met hare eenige dochter van een bitter klein inkomen leefde in een kleine stad, heel ver van waar hij zelf leefde, in Noord-Duitschland. De broeder en zuster hadden elkaar sedert vele, vele jaren niet gezien. Maar hij had van die zuster als kind en jongeling gehouden; zij had hem aangemoedigd in zijn eerste studiën; zij had hem in den tijd gekend toen zijne

[pagina 205]
[p. 205]

vlijt en volharding beloofde alle bezwaren te boven te komen; daarop was zij haar man gevolgd - en zag haar broeder nooit weder. Maar hoe lange jaren ook gescheiden, duurde de liefde tusschen die beiden nog voort. Hij had nooit den moed gehad haar over zijn teleurstellingen en rampen te schrijven; zij hield hem voor den man zooals hij zich afschilderde in zijn brieven, namelijk voor een algemeen geachten en zeer voorspoedigen kunstenaar, - vooral voor een degelijk, goedhartig mensch - dit laatste was hij.

Op zekeren morgen, - hij was toen niet meer ver van zijn vijftigste jaar, kreeg hij tijding, dat zijne zuster onverwacht overleden was. Als eenig naastbestaande van zijn nichtje was hij tot haar voogd benoemd, - door de arme moeder op haar sterfbed. De kleine man leende geld van zijn jonge vrienden om zich in den rouw te steken en om de reis te betalen, pakte zijn koffer en vertrok om zijn zuster te begraven en om zijn nichtje te halen. Toen hij in het stadje aankwam, moest hij eene rol spelen, die hem wel vreemd, maar toch niet onaangenaam was.

Men hield hem daar zoo niet voor een gevierden kunstenaar, ten minste voor een gezeten, deftigen burger; - zijne arme zuster had hem altijd met vergeeflijken trots geroemd. Hij werd met achting en eerbied behandeld. Hij gevoelde zich als in eene nieuwe wereld; het waren niet alleen en bij uitsluiting tranen van droefheid, die hem ontvielen toen hij in het sterfhuis aankwam, maar zijn hart was weder wakker geworden en hij deed een eed bij zichzelven toen hij het moederlooze, veertienjarige kind voor zich zag, van dat oogenblik af voor haar te leven. Met het weinige dat de weduwe nagelaten had, kon haar dochter opgevoed worden; eene kleine som aan baar geld ter zijner beschikking gesteld, liet zelfs eenigen tijd over, om te overleggen hoe.

Hij wilde niet meer met het meisje naar zijne vorige woonplaats terugkeeren. Hij vreesde dat het kind dáár vernemen mocht, wat hij eigenlijk was. Hij trok naar de hoofdstad met zijn nichtje, huurde eene bescheiden woning voor zich en haar, en begon opnieuw teekenlessen te zoeken. Hij vond ze en hield, zich redelijk goed; - als hij ooit dronken was, verborg hij het voor het kind en voor zijn leerlingen, - en langzamerhand overwon hij zijne kwaal; - maar niet zijn dwaze ideeën omtrent ‘kunst.’ Elise had aanleg voor muziek en zang; zij zou in de kunstwereld worden, wat hij zelf had moeten zijn; - zij zou als zangeresse schitteren en beroemd worden. Hij had haar eene bestemming gegeven eer zij zelve kiezen kon; - zoo werd Elise voor ‘het vak’ opgeleid, - even alsof men de kunst als een handwerk leeren kon.

Alweder, na eenige jaren, teleurstelling op teleurstelling! Het was duidelijk, dat noch tooneeldirecteuren, noch het publiek haar talenten waardeerden; men erkende dat zij beeldschoon was; -

[pagina 206]
[p. 206]

maar ook dat hare stem te middelmatig was om ooit uit te blinken. Kleine onbeduidende rollen en winsten werden haar gegund; zij mocht op den achtergrond figureeren, maar nooit op den voorgrond schitteren; - en de nicht verweet haar oom, zoodra zij tot jaren van onderscheid gekomen was, dat hij haar ooit op het tooneel had gebracht. De oude man moest weer bekennen, dat hij eene groote fout begaan had, maar het oude kind vormde zich weer nieuwe illusiën. Hij zou met haar naar het buitenland trekken; dáár zou men haar erkennen; - zoo niet, - ja - zulk een schoon meisje, - zoo heerlijk ontwikkeld ook, zooals hij zich verbeeldde, moest op den duur een schitterende partij doen! Dan zou alles goed zijn - En hij vertelde haar en zichzelven van de vele actrices, die met ‘graven en heeren’ of millionairs gehuwd waren, - en eindigde steeds met te zeggen: ‘Und Du sollst auch einen haben, Lieschen!’ - en Lieschen bekeek zich in den spiegel en vond zoo iets niet onmogelijk - en leefde deugdzaam voort in de hoop op den ridder die komen zou, om haar uit hare slavernij te verlossen, - tot nu toe steeds bedrogen, en steeds kibbelende met haar oom, - en toch haar plicht doende zoo goed zij kon en weinig van de vreugde of van de rust kennende, waaraan de vrouw behoefte heeft. Zij was vroeg in den strijd der wereld gewikkeld geworden, en had hem tot dusver in eer en deugd doorgestaan; - maar het hart was al verbitterd door verachtelijke vervolgingen; het humeur was bits geworden onder aanhoudende teleurstellingen; - er waren zelfs oogenblikken, dat zij haar oom haast haatte als den bewerker van al haar ellende; en als zij in zulk eene bui was, had de arme man het zwaar te verantwoorden.

Dat de heer Wilders haar niet precies uit dit oogpunt beschouwde, behoef ik niet te zeggen, na hetgeen ik reeds verteld heb. Hij had haar een paar maal ontmoet, - later vertel ik hoe, - sedert hij haar voor het eerst op het tooneel gezien had, - en sloeg den arm om zijn ideaal en drukte het aan zijn hart, en zijn eigen ezel voor een Pegasus houdende, sukkelde hij voort, zonder te zien waarheen hij ging; - hij begreep op zijn best, dat hij nog niet in staat was over de bergen te vliegen; - maar dacht er in het geheel niet aan, dat hij ooit in de sloot kon vallen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken