Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXV. Belangrijk nieuws.

Wilders ging niet dadelijk naar zijn logement. Hij kon niet nalaten, eer hij dat deed, een omweg te maken, ten einde de woning van Elise voorbij te komen. De welbekende straten, de honderdmaal door hem begane weg waren vol herinneringen. De jongen was in eene zonderlinge stemming.

Hij betrad nu de stad weder, waar hij zijne eigenlijke kunstenaarsloopbaan begonnen had. Hij had dáár zoo veel beleefd en zooveel zien veranderen sedert hij er geweest was. Hij had zich eene soort van weemoedig genot voorgespiegeld, met in het donkere, door niemand opgemerkt, de oude herinneringen en tooneelen op te roepen. Maar ze kwamen niet. Hij was den heelen dag overspannen geweest. De natuur oefende haar rechten op zijn lichaam uit; hij bad nauwelijks een pas of tien op straat gedaan, of hij voelde zich vermoeid en uitgeput. Slechts één blik op de welbekende vensters en dan moest hij rust hebben.

Daar was niets te zien dan een zwak schemerend lichtje. Wilders bleef er een tijdlang naar kijken, - op de wijze der meeste verliefden, - en als een verliefde deze pagina's doorleest, zal hij zich wel kunnen verbeelden, wat den jongen schilder bij die gelegenheid door het hoofd ging; - voor iemand, die echter niet verliefd is, zou eene beschrijving daarvan slechts vervelend wezen, en ik acht me daarom met het meeste recht daarvan ontslagen.

Wilders echter drentelde een half uurtje heen en weder, zonder iets anders dan den schijn van het nachtpitje te zien door de dunne gordijnen, en zich toen herinnerende dat Sepia nog wellicht bij hem komen zou, haastte hij zich zijn logement te bereiken.

Hij bestelde, daar aangekomen, eenige ververschingen, wierp zich op de canapé en trachtte eenige rust te genieten. Een paar glazen wijn, die hij inderhaast ledigde, in plaats van zijn dorst te lesschen, verhitten hem slechts nog meer. Hij keek ongeduldig op de klok; hij moest wachten tot het uur voorbij was, waarop

[pagina 317]
[p. 317]

Sepia nog komen kon, en dan zou hij zich hoe eerder hoe liever op zijn bed werpen.

Inmiddels bleef hij op de canapé liggen en was zachtjes aan in een onrustigen slaap geraakt, toen de deur zijner kamer met geweld opengerukt werd en de kellner den ‘Herr Von Sepia’ aandiende, die, den knecht op zijde stootende, in de kamer stoof.

Wilders vloog, nog half slaapdronken, op.

‘Wat is er?’ riep hij. ‘Hebt gij tijding?’

Sepia sloot de deur heel voorzichtig, haalde een pakje papieren uit den zak, ging naast Wilders zitten en zeide met de meeste opgeruimdheid:

‘Jawel! zij zijn gevonden. Nu zal alles wel in orde komen! Luister eens! Of lees liever zelf!’ en hij gaf Wilders een papier in de hand, die het volgende fraaie opstel las, dat aan den chef der politie te Pumpenheim geadresseerd was:

‘Hoogedelgestrenge heer!

Ik heb de eer te rapporteeren, dat het me gelukt is de vluchtelingen op te sporen. Dezelve zijn tegenwoordig in Den Haag, op kamers, door den heer Blok gehuurd, onder een gefingeerden naam (hij noemt zich Peters).
Uit het adres op een der koffers van de gravin, hetwelk het mij gelukt is te zien te krijgen, maak ik op, dat de beide vluchtelingen op weg zijn of waren naar de Vereenigde Staten. Op den koffer stond namelijk te Rotterdam, waar ik het zag, “mevrouw Peters, Liverpool, - New-York.” Later is het adres veranderd, - toen de heer en dame naar Den Haag trokken, - waarheen ik hen volgde. De aanleiding tot deze verandering van reisplan schrijf ik toe aan eene ongesteldheid van den heer Blok, wat ik eerst voor eene list hield, zonder ze te begrijpen. Uit de omstandigheid echter, dat een geneesheer ingeroepen is, die dagelijks een paar maal komt, houd ik het er voor, dat hij werkelijk ziek moet zijn. Door de politie hier zal men niets gedaan krijgen. Ik heb in stilte, volgens mijn bevelen, - zonder eenigen naam te noemen, - onderzoek gedaan.
Iets tegen den heer Blok zelven hebben wij niet, en de gravin is eene Fransche vrouw en wij zouden ons in de allereerste plaats tot den Franschen gezant moeten wenden. Daar echter het voornemen bestaat om alles zoo stil mogelijk te doen, zonder eenig opzien, wacht ik uwe nadere instructiën af en houd het paar inmiddels scherp in het oog.’

‘Ik heb de eer te zijn, enz.’

‘Weet ge wat ge doen moet?’ vroeg Sepia, zoodra Wilders den brief gelezen had. ‘Ge moet maar dadelijk zelf naar Den Haag

[pagina 318]
[p. 318]

gaan, en trachten die papieren voor mij machtig te worden. Ge kunt nog met de nacht-diligence wegkomen!’

Wilders glimlachte.

‘Ik zal iets beters doen,’ zeide hij bedaard. ‘Ik zal dadelijk aan den ouden heer Blok telegrafeeren, waar zijn zoon te vinden is.’

‘Maar mijn papieren dan!’ riep Sepia. ‘Hoe kom ik daaraan? Niemand zal die zaak zoo goed kunnen beredderen als gij!’

Wilders keek den heer Von Sepia met eenige minachting aan.

‘Wat ik doen kan, wil ik wel voor u doen,’ zeide hij koel; ‘maar het is eene zaak waarmede ik mij liefst niet bemoei. Als de oude heer Blok zijn zoon weergevonden heeft, is mijne taak afgeloopen. Het is maar te hopen, dat hij bijtijds komen zal om het dwaze en onteerende huwelijk te voorkomen.’

‘Ba!’ grijnsde Sepia. ‘Onteerend! Mij dunkt, dat die geldaristocraten van Bloks wel blijde mogen wezen als hun zoon met eene gravin trouwt! Van hare vroegere geschiedenis weet niemand in Holland iets. Als de zaak met de papieren eens in orde is, dan zal wel alles terechtkomen -’

‘Voor u wellicht,’ zei Wilders, ‘maar niet voor de familie Blok. Vergeef me, dat ik u nu verlaat; - ik ga dadelijk naar de telegraaf.’

‘Maar wat zult gij dan voor mij doen?’ smeekte Sepia, hem bij den arm grijpende.

‘Ik zal morgen vroeg, als ge dat verlangt, een gesloten brief insluiten aan Frans, onder couvert van zijn vader, om den ongelukkige over te halen u de papieren te bezorgen. Meer kan ik niet doen.’

‘Maar waarom wilt ge zelf niet dadelijk naar Den Haag gaan? Als ge over een uur vertrekt, zult ge er even spoedig zijn als de brief.’

‘Ik heb reden om morgen nog hier te blijven,’ zei Wilders kortaf. ‘Bovendien wensch ik Frans noch de gravin te ontmoeten.’

Sepia stampte ongeduldig met den voet. Wilders zette den hoed op, om naar het telegraafkantoor te gaan, - en zijn bezoeker moest hem, zeer tegen zijn zin, de trap af volgen.

‘Ik begrijp niet waarom ge niet zelf dadelijk vertrekt,’ zei Sepia.

‘Ik ben zeer vermoeid,’ hernam Wilders, - ‘en bovendien wenschte ik nog morgen, ten minste een gedeelte van den dag, hier te blijven.’

‘Ha! ha!’ lachte Sepia. ‘Nu begrijp ik de zaak! - Ik had ze straks in de drukte vergeten. Gij zijt nog altijd op die Elise verliefd. Ge moet haar nog eens opzoeken en zien of zij wellicht veranderd is, - nu dat ge zoo wat naam begint te krijgen! Houdt men vol bij de vrouwen, ze bezwijken eindelijk altijd! Dit is de ware reden, gij deugdzaam jongmensch, dat ge mij zelf niet helpen wilt! O, gij egoïst!’

Als de heer Von Sepia geweten had hoeveel lust Wilders op dit oogenblik gevoelde om hem bij den kraag te pakken en over de leuning van de brug te smijten, waaraan zij juist gekomen waren,

[pagina 319]
[p. 319]

zou hij misschien minder op zijn gemak geweest zijn dan hij toen was. Maar het was eerder zijne bedoeling om Wilders te vleien dan om hem kwaad te maken, en hij was zelfs eenigszins verbaasd, toen de andere, zich bedwingende, hernam:

‘Het is wel mijn voornemen morgen Elise te bezoeken. Ik wilde haar gaarne een woord toespreken na den dood van Maulwurf; - op uw andere betichtingen antwoord ik niet. Ze worden al genoeg door de - de omstandigheden tegengesproken.’

‘Omstandigheden? Welke omstandigheden? Zijt ge al geëngageerd, - of wellicht getrouwd met die sentimenteele Ida?’

‘Noch het een noch het ander,’ zei Wilders, die van toorn gloeide bij Sepia's minachtende houding. ‘Maar ge weet zeker zelf evengoed als ik, dat Elise zelve verloofd is. Ik ben blijde,’ voegde de jongen er bij, hoewel met eenige inspanning, ‘dat zij eindelijk verlost zal worden van de zorgen, die haar tot dusver gedrukt hebben; - het verlies van Maulwurf zal zij spoedig te boven komen, - en dan, als zij eens gehuwd is, vertrouw ik dat haar niets dan gelukkige dagen wachten, om de sombere tijden, welke zij beleefd heeft, te vergoeden.’

‘Met wien trouwt zij dan?’ vroeg Sepia.

‘Ge moet het wel gehoord hebben, als gij in uwe voorname positie ooit nog iets van haar verneemt! Zij zelve schreef me, om haar engagement met den neef van den dokter -’

‘O, met hem! Wel! Heeft zij u dan niet geschreven, dat dat engagement even spoedig afgekomen is, als het aankwam?’

‘Hoe!’

‘Ge behoeft me niet zoo verbaasd aan te kijken. De zaak is heel eenvoudig. Die dokter is een knappe vent, weet ge, iemand die het heel ver kan brengen in de wereld, - en ge kunt nagaan, dat zijn engagement met zoo'n half verongelukte actrice niet goedgekeurd werd door zijne familie. Maar de jongen bleef er aanvankelijk koppig bij. Hij praatte van de stille deugd, de voortreffelijke eigenschappen, en de hemel weet wat al niet meer zijner beminde; - enfin, hij dweepte zooals gij en ik in onzen tijd gedaan hebben met zoo'n meisje. Daar mengde zich natuurlijk ook het publiek in de zaak. Mevrouw B. gaf te kennen, dat hoewel zij den dokter ontving, zij nooit zijne vrouw, de ex-zangeresse zou ontvangen. Mevrouw B. kon niet begrijpen, dat de dokter zich zoo “weggooide.” De heeren, - vooral van het hof, - gingen met troepjes naar de komedie, om de aanstaande “Frau Doctor” te applaudisseeren. De arme medicus hoorde in 't publiek de oogen, den neus, de houding van zijn beminde critiseeren. Daarbij - ge moet u er niet over ergeren, - haalde men de oude geschiedenis met u op -, met variatiën, natuurlijk. Er werd verteld hoe zij eerst naar u “gehengeld” had, - later zelfs naar mij; - men zei ook, dat die arme Sir William Yellowboy zelf haar het hof gemaakt had; - met één woord,

[pagina 320]
[p. 320]

zoolang zij arm en ongelukkig was, had men haar zoo wat met vrede gelaten; maar de liefderijke wereld kon haar nu niet haar voorspoed vergeven en allerlei mooie praatjes raakten in omloop.’

Wilders liet iets dat naar een vloek geleek, hooren.

‘Ba!’ hervatte Sepia. ‘Zijt ge nog zoo groen, dat ge u daarover verwondert? Ik moet zeggen, die malle dokter hield zich goed - ten minste een veertien dagen; - hij zou wellicht nog langer volgehouden hebben, als men niet begonnen was met hem bespottelijk te maken; daartegen was hij niet bestand. Men vroeg hem in de sociëteit, of hij den heer Maulwurf niet als lid ging voorhangen; men fluisterde, niet hardop genoeg dat hij er notitie van kon nemen, maar wèl luid genoeg dat hij het hooren moest, dat de actrice hem faute de mieux nam; zijn vrienden en familie bevestigden het praatje; de spotters vroegen hem of hij ook op het tooneel ging? Zijn zieken vreesden, dat het “vrijen” hem van zijn studiën zou aftrekken. Hij kreeg zelfs anonieme brieven (ik geloof dat dit het werk was van die geestige gravin), waarin gewaarschuwd werd, dat Elise nog met u in correspondentie was! - Ik geloof, dat hij dit een en ander tot voorwendsel nam om zich weder vrij te maken; - maar dat weet ik niet. Alleen dit kan ik u nog zeggen: - Zoo wat acht dagen geleden, kwam hij afscheid van ons nemen. Hij had van zijn oom geld gekregen om “een wetenschappelijke reis” naar Weenen te doen, en vertelde ons bij die gelegenheid, - met een blos, - dat juffrouw Elise hem bedankt had.’

‘De schurk!’ brulde Wilders.

‘Matig uwe verontwaardiging’ zei Sepia. ‘Hij heeft voor u immers de baan weer vrijgelaten! Maar hier is het telegraafkantoor! Ik zal u morgen zien eer ge den brief wegzendt. Ik heb geene rust tot alles in orde is!’

Wilders verliet hem zonder een woord te spreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken