Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XV.

- - - Daar zit ik nu, het hoofd in doeken gepakt, - met een gekneusd been, - buiten staat - zonder behulp van een dikken stok - door de kamer te gaan, en met zorgen overstelpt, die een gezond mensch te gronde zouden richten en mij verpletteren!

Maar ik moet het lied uitzingen! Ik moet tot het einde toe volhouden. Ik moet, - en dat is nog het allerergste, - voordat alles afgeloopen is, er niet aan denken Dora te zien! - Waartoe zou dat ook n u dienen?... Als ik 't er levend afbreng, dan!... Maar dat verwacht ik niet. Ik ondervind precies datgene wat ik zoo dikwerf vroeger op het tooneel heb gehoord zonder het te begrijpen, als de held zeide, of zong, dat hij gedrukt werd door een voorgevoel van naderend onheil! Dat de goden zich tot zijn ondergang vereenigd hadden, - dat hij een slachtoffer van het noodlot was! - Als tweede klarinet behoefde ik dat niet te verstaan, de menschen over het algemeen verstaan alleen dat wat hen zelven aangaat! - Het eenige onderscheid tusschen mij en zoo'n tooneelheld is, dat die, zonder eenigen grond te hebben, zoo iets vooruitziet; terwijl ik, dat weet de hemel, reeds genoeg ondervonden heb, om het ergste te verwachten!

En ik kan toch niet beletten, dat de fondsen hoe langer hoe meer naar beneden gaan! En nu komen de menschen, bouwmeesters, aannemers, meubelfabrikanten, leveranciers in massa op en

[pagina 406]
[p. 406]

willen hun geld hebben, - voor alles tegelijk! - Zij krijgen 't dan ook. Maar mijn huis en al wat ik heb, kost me nu bijna het dubbele van hetgeen ik gerekend had! Er is geen einde aan dat verkoopen! En de papieren, - vooral de Oostenrijkers, zullen nog meer dalen! En de coupons! Ik krijg er een derde minder voor dan vroeger. 't Is een schandaal!

Maar het ergste van alles zijn de zorgen, waarin ik gewikkeld ben door die ‘Zon van het Heelal.’

Ik had Fretje bevel gegeven tegen de demagogen te velde te trekken. Alle menschen, die wat in de wereld te verliezen hebben, doen dat. Den laatsten keer, dat ik in de sociëteit was (waar ik niet meer komen zal!) waren al de groote lui, waaronder ik ook behoorde, er mede bezig. Hoe rijker zij waren, hoe heviger was hunne taal. Men kon geen galg oprichten hoog genoeg, - om die verwenschte democraten er aan op te hangen. Dat was ook mijne wel gevestigde politieke meening! en wij leven in een vrij land, - en de ‘Zon van het Heelal’ behoort mij toe (ik wou dat ik er nooit iets mede te maken had gehad!) en Fretje was 't met mij eens, toen ik hem zei, dat die democraten de schuld hadden, dat de fondsen zoo daalden, en dat het noodig was het hun geducht in te peperen! En dat heeft hij gedaan! Maar de gevolgen voorzagen wij niet!

Eerst eene vervolging wegens hoon en laster tegen het blad gericht door dien gemeenen demagoog Brom, met eisch om schadevergoeding! Daar zijn we, ‘in eerste instantie,’ - of hoe dat heet, veroordeeld, - en in tweede instantie ook - en daar is eene rekening van onkosten bij van advocaten en procureurs - van wat ben je me!

Maar Fretje wilde ons wreken, en heeft later een, wat hij noemde, heel voorzichtig, maar toch afdoend stuk geplaatst, waarop men geen vat kon hebben, volgens de wet, en omdat hij na de veroordeeling in naam geen redacteur kon blijven, haalde hij mij over de verantwoordelijkheid op me te nemen, en Brom, een kerel met een stem als een tweede bas, en een gezicht als Bertrand in den Robert, komt, ‘met een vriend’ bij me, - en daagt me uit - op leven en dood! - En Kwik zegt, dat ik er niet van af kan, zonder me te blameeren, en zoodra ik in staat ben rechtop te staan, zal ik me op vijftien pas afstands moeten laten opzetten, om door Brom neergeschoten te worden! - Hij werd met moeite overgehaald zoolang te wachten, - en laat nu - niemand weet dan Kwik en ik met welke bloeddorstige bedoelingen, - elken dag vragen, hoe ik het maak, en de hoop er bij uitspreken, dat ik spoedig geheel en al hersteld zal zijn!

Daarenboven sedert mijne betrekking tot de ‘Zon van het Heelal’ bekend is, waarin ook andere menschen beleedigd zijn, durf ik niet meer in de sociëteit komen, - en de abonnés ver-

[pagina 407]
[p. 407]

minderen, - alleen omdat de tijden zoo slecht zijn, en het blad al te goed is voor het publiek, schrijft Fretje, - en het geld, dat het mij gekost heeft, is zeker weg! - Met dit een en ander nu, als ik die vreeselijke ontmoeting met Brom overleef, zal ik moeten verminderen. Ik zal mijn huis weer verkoopen - en - en als Dora - -

 

Heden zei de dokter, dat ik over een dag of drie geheel hersteld zal wezen! Ik geloof dat stellig niet! Maar Kwik wenschte mij er geluk mede, en zei dat ik zorgen moest hoe eerder hoe liever die zaak met Brom uit de wereld te hebben. - Ik wilde wel weer alles afkoopen. Maar Kwik wil daarvan niet hooren; omdat, volgens hem, het juist dit is, wat Brom verlangt, die me denkt bang te maken. Ik weet echter niet of ik bang ben of niet; - maar denk van ja. Dat zal wel het geval wezen met de meeste menschen, of ze 't weten willen of niet. Ten minste iedereen geeft zich zooveel moeite mogelijk om den dood te ontloopen, - en in mijn hart. zie ik niet in, waartoe het dient ‘mijne eer,’ gelijk Kwik het ding noemt, te redden, als mijn leven daarbij verloren gaat. En als ik Brom bij ongeluk dood schoot, zou hij er ook niet veel bij winnen, dunkt me. Maar als ik dat doe, na hem in mijne courant onverdiend uitgescholden te hebben, - blijf ik man van eer, volgens de wereld. Ik vrees, dat mijn hoofd op hol raakt!....

 

De Pauke is hier geweest. Ik heb voor niemand anders te huis gegeven. Hij schrikte toen hij me zag en vond dat ik er erbarmelijk uitzag! Dat is een goede, hartelijke vent! Een waar vriend! Ik heb hem een plechtigen eed laten zweren, met twee vingers in de hoogte, zooals de samenzweerders in Guillaume Tell, en heb hem alles medegedeeld.

Hij heeft diep medelijden met mij; - kort geleden verbeeldde ik mij niet, dat zoo'n gemeene Pauke, of wie ook, medelijden met mij zou behoeven te hebben! - maar helpen kan hij mij niet.

‘Ik begrijp het niet goed,’ zeide hij: ‘Ze willen hebben, dat ge vecht? Best! ge bent altijd een fiksche jongen geweest. Wacht maar dat ge weer gezond bent, en geef dan dien Brom, als hij 't hebben wil, zoo'n pak slagen, dat hij er voor acht dagen genoeg aan heeft. Maar waarom ge u als schijf zoudt opzetten voor zijn pleizier, zie ik niet in. Dat deed ik niet, in uwe plaats. Dat is zeker.’

't Was tevergeefs dat ik hem trachtte uit te leggen, dat mijne positie dat eischte. ‘Ik houd meer van mijn leven dan van mijne positie,’ zeide hij (en dat doe ik ook), ‘en als ik tusschen beiden kiezen moest, dan weet ik wel wat ik deed! Jou positie is ook zoo mooi niet, dunkt me,’ ging hij voort. ‘Maar, als ge absoluut vechten moet, om niet voor 'n lafaard door te gaan, - ik ken de ge-

[pagina 408]
[p. 408]

bruiken niet van de groote lui, - dan moet ge hoe eerder hoe liever die akeligheden achter den rug hebben!’

Dat is precies wat Kwik zei! Ik moet er aan gelooven! Er is geen andere uitweg....

 

Toen dat eens bij me vast stond, werd ik slechts nog door ééne gedachte bezield. Ik wilde Dora zien, spreken, mij met haar verzoenen - nog eenmaal, als vanouds, hare lieve stem hooren, eer ik op het veld van eer sneuvelde. Dat zei ik ook aan de Pauke. Hij meende, dat zoo iets gemakkelijk genoeg zou vallen. Zij was weer overgekomen; ik wist waar zij woonde. Ik moest naar haar toe gaan. Dat zou veel beter zijn dan schrijven. Maar over straat gaan, met het hoofd in doeken gepakt, - hinkende op een stok - dat kon toch niet. Mij naar hare kamer laten rijden, durfde ik niet; dat zou opspraak geven. Daarbij, zoodra ik uitgaan kon, moest ik Brom staan!

Ik nam dus een heldhaftig besluit: ik liet Kwik aan Brom's vriend, zijn secondant, gaan zeggen, dat ik over drie dagen klaar zou zijn, en ik besloot den volgenden avond, zoodra het donker was, door de Pauke ondersteund, stil naar Dora's kamer te gaan. De Pauke was dadelijk gereed.

Op dat oogenblik schoot me eene verschrikkelijke gedachte door de ziel.

‘Pauke,’ zei ik, met eene bevende stem, ‘ge weet hoe mooi Dora is -’

‘'t Is 'n knappe deern,’ zeide hij, ‘maar zóó mooi vind ik haar niet.’

‘Begrijpt ge me niet?’ vroeg ik, met een gevoel als dat van Othello in de opera.

‘Neen,’ zeide hij.

‘Weet gij - gelooft - denkt gij, dat, - sedert ik haar verlaten heb, zij geen anderen vrijer gekregen heeft?’

De Pauke bedacht zich een oogenblik, terwijl ik hem in den arm kneep.

‘Ja, Snor,’ zeide hij, ‘daar weet ik niets van. Daaraan heb ik niet gedacht. Ik heb er eigenlijk nooit op gelet. Die meisjes hebben meestal één, zoo niet meer vrijers, als ze er goed uitzien; - maar ik heb genoeg met mijne eigene huishouding te doen gehad; - 't is mogelijk dat Dora een nieuwen vrijer heeft, mogelijk ook van neen.’ En hij krabde zich achter het oor. ‘Ik kan ook niet zeggen, dat gij verdiend hebt, dat zij om uwentwil nooit een ander nemen zou. Toen men bij het koor hoorde wat er tusschen ulieden voorgevallen was, dacht iedereen zoo, - en al de mannen zeiden, dat die meid wel spoedig een anderen vrijer zou vinden; - maar de vrouwen dachten dat niet; zij zeiden, dat zij zoo'n

[pagina 409]
[p. 409]

domme nuf was, zoo'n wassen beeld en anders niets, en dat zij 't met zoo'n vent als gij waart, aangelegd had. Of zij dat nu ingezien heeft of niet, - dat weet ik niet. Dat zult ge wel zelf spoedig merken. Maar knijp mij niet blond en blauw, dat zal jou toch niet helpen!’

't Was verschrikkelijk de koelheid van die gemeene, getrouwde ziel te zien!

Ik liet hem dan ook spoedig gaan. Ik bracht den namiddag en den volgenden dag in verschrikkelijke kwellingen door, - al afgewisseld door optellen en aftrekken van sommen hier, en sommen dáár en - helaas! - door het weer verkoopen van papieren, om de rekeningen van den rijtuigmaker, die geen oogenblik langer wachten wilde, te voldoen. Er is ook een brief gekomen van den wijnhandelaar, die ‘de treurige tijdsomstandigheden in aanmerking nemende, mij een prijscourant zendt (zeer verhoogd) met aanbeveling van zijn witten Hermitage vooral, - en hoopt dat ik het niet kwalijk zal nemen, dat hij over het bedrag van zijn ingezonden rekening gedisponeerd heeft.’ 't Zou me tot razernij brengen, als ik niet zoovele andere zorgen in het hoofd had!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken