Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Iedereen.

Signalement.

Augen - - - - -?
Nase - - - - -?
Mund - - - - -?
Bart - - - - -?
Besondere Kennzeichen?


Uittreksel uit een Pruisischen reispas.

In een vorig nummer van dit blad heb ik mij moeite gegeven om aan te toonen, dat ‘Niemand’ wel terdege soms iemand is voor wien men den grootsten eerbied mag koesteren, terwijl ik reeds veel vroeger heb trachten te bewijzen, dat het onbepaalde voornaamwoord ‘Men,’ bepaaldelijk een zeer voorname rol in onze taal speelt.

Sedert dien tijd heeft mij ‘Iedereen’ vervolgd met de lastige bede, dat ik ook iets van hem zou zeggen. Totnutoe heb ik dat ontweken, omdat die taak mij zeer moeielijk voorkwam, daar ‘iedereen’ in zoo vele verschillende gestalten optreedt, en met zulke verbazende snelheid van gedaante wisselt, dat het mij ondoenlijk is, hem in eenigen bepaalden vorm te schetsen.

[pagina 122]
[p. 122]

‘Iedereen’ is soms niet veel meer dan niemand, - in de zuivere beteekenis van het woord. ‘Iedereen's’ kennis bepaalt zich tot de kunde van een schoolknaap; ‘dat weet iedereen!’ is zooveel gezegd als: dat indien gij het ook niet weet, gij een erge domkop zijt, - en ‘iedereen’ die het wel weet, is evenwel daarom nog lang geen iemand van gezag.

Daarom wordt ook waarschijnlijk ‘iedereen’ zoo dikwerf als den zondenbok der maatschappij gebruikt; iets, dat ‘iedereen zegt,’ maar dat men bepaaldelijk tot niemand kan te huis brengen, wordt door een wijs mensch onmiddellijk als een los gerucht, hetwelk geen geloof verdient, verworpen Daar echter ‘iedereen,’ ten minste in zijn eigen oogen een wijs mensch is, struikel ik over de bespottelijke tegenspraak en ongerijmdheid, dat ‘iedereen’ zeer veel prijs op zichzelven stelt, en tevens geen duit om ‘iedereen’ geeft! - Het is om razend te worden!

Zoo ik nu verder ga, en mij ‘iedereen’ logisch zoek te construeeren, daar ik hem niet lichamelijk te zien kan krijgen, dan stuit ik weder op een aantal bezwaren, die mij wanhopig maken, terwijl mijne fantaisie weder aan het gisten gaat en mij de dolzinnigste dingen voorspiegelt.

Eerst verbeeld ik mij ‘iedereen’ als eene soort van menschelijke hydra, waartegen de helden te velde trekken, en tevergeefs het eene hoofd van het ondier na het andere afslaan, daar ze, even snel als die van het monster van de fabelkunde, weder aangroeien.

Zooals ik gezegd heb, het gerucht door ‘iedereen’ verspreid, en door niemand gewaarborgd, - één hoofd van het dier, - wordt heden door eene wijze verworpen, - en groeit morgen, in eene eenigszins gewijzigde gestalte, weder aan, - en zoo gaat het voort, van dag tot dag en van eeuw tot eeuw. Wat ‘iedereen’ weet, heeft geene waarde, - en toch, wat ‘iedereen’ doet, heeft een onbetwistbaar groot gezag, en ‘iedereen's’ oordeel is een orakel. Als ‘iedereen’ dezen of genen zanger of tooneelspeler prijst, zal ik mij wel wachten, mij door al de tongen van de groote slang te doen uitsissen, of uitfluiten, door de ongerijmdheid van ‘iedereen's’ meening te beweren, en als ‘iedereen’ iemand met zijne giftige tong bespuwt, zal ik het wel laten met zulk een mensch gearmd over straat te gaan.

En toch mag ik niet wenschen ‘iedereen’ tot vriend te hebben, en stel er zeer weinig prijs op, om met ‘iedereen’ overal gezien te worden. - Ja zelfs, ik neem het eenigszins kwalijk, als ik met ‘iedereen’ op eene partij uitgenoodigd word, en wil ik, van mijn kant, iemand een bijzonder blijk van achting geven, dan vraag ik niet ‘iedereen’ om hem te ontmoeten. In één woord, hoewel ik niet nalaten kan of mag, om ook te doen wat ‘iedereen’ doet, en om in grooten angst te leven voor ‘iedereen's’ vonnis, bewijs ik hem

[pagina 123]
[p. 123]

zoo weinig wezenlijken eerbied, dat ik ‘iedereen’ van elk uitgezocht gezelschap uitsluit, en zelfs met de meeste minachting van hem spreek.

Als ‘iemand’ echter in het openbaar optreedt, dan richt hij zich gerust tot één der hoofden van het monsterdier ‘iedereen,’ en vindt zelfs voor de meest tegenstrijdige gevoelens ingang. Zoo hij als schrijver optreedt, en een afgetrokken onderwerp wil behandelen, waarvan niemand ooit iets gehoord heeft, begint hij met te verzekeren, dat ‘iedereen’ van de belangrijkheid daarvan overtuigt is, - en ‘iedereen’ stemt stilzwijgend toe, en luistert goedwillig naar dingen, waarvan hij niet het minste beseft.

Wil iemand echter eene groote maatschappelijke kwaal uitroeien, dan begint hij met te bewijzen, dat ‘iedereen’ daaraan lijdt, - en het hoofd van ‘iedereen’ tot hetwelk hij zich nu richt, laat zich geduldig om de ooren slaan, - of de overige zes koppen lachen onbarmhartig het zevende uit.

Wil een staatsman iets gedaan krijgen, dat hij en zijn aanhangers niet alleen tot stand kunnen brengen, - welaan, hij wendt zich gerust tot ‘iedereen,’ - en als het veelhoofdig monster eens begint voor hem te brullen, waagt men het niet licht, hem tot uitersten te brengen, - en toch laat ‘iedereen,’ hoewel hij luide op zijn krachten pocht, zich meestal heel geduldig door den eerste den beste ringelooren, die hem op een gebiedenden toon toespreekt, - vooral kan ‘Men’ hem gerust met de eene hand streelen en met de andere slaan, zoo hard ‘Men’ wil.

Zonderling is het ook te zien, hoe het veelhoofdig dier het nooit met zichzelf eens is, en hoe het, met zeven stemmen te gelijk, soms zeven verschillende wijzen uitbrult, die elk op zich zelve beurtelings toch voor de stem van ‘iedereen’ doorgaat. ‘Iedereen’ verlangt met de eene stem naar verlichting en vooruitgang, en ‘iedereen’ bestempelt met eene tweede stem iemand, die iets nieuws wil invoeren, met den naam van ‘revolutionnair.’ ‘Iedereen’ zingt gaarne een loflied mede ter eere van de kunst, en ‘iedereen’ geeft bitter weinig om den kunstenaar zelven. ‘Iedereen’ neemt den hoed af van het eene hoofd voor de ware geleerdheid, - maar noemt ze, met een ander hoofd, ‘toch zeer onpractisch en onbruikbaar in onze dagen’ ‘Iedereen’ lacht kwaadaardig over de dwaze verkwistingen en de ijdelheid zijner buren; - en ‘iedereen’ zet hem daartoe door zijn voorbeeld aan.

‘Iedereen’ komt mij ook soms voor als een bundel van niemanden door het publieke vooroordeel samengebonden en aldus sterk gemaakt, maar gemakkelijk te ontbinden en op te breken, als men doortasten wil, - en toch is ‘iedereen’ weder op zijne wijze ‘iemand,’ en evenmin eene nul in de schepping als gij of ik, waarde lezer; - evenwel zou ik het niet gaarne wagen aan ‘iemand’, - die wezenlijk weet, dat hij ‘iemand’ is, - te zeg-

[pagina 124]
[p. 124]

gen, dat hij niet meer dan ‘iedereen’ is, - en toch weder, zoo ik het mij nog goed herinner uit mijn schooltijd, moet een deel minder zijn dan het geheel.

Al deze tegenstrijdigheden brengen mij hoe langer hoe meer in de war, zoodat mijn arm brein geheel en al op hol dreigt te geraken, en hoe meer ik er over nadenk hoe erger wordt het.

Aangenomen, dat ‘iedereen’ toch niets is dan eene verzameling van niemanden, - dan kom ik tot niets; - want al vermenigvuldig ik niets met tien duizendmaal niets, komt er toch niets bij uit; - maar geef niets om ‘iedereen,’ als gij durft, waarde lezer, en zie hoe ver gij het in de wereld brengt!

Neem ik daarentegen aan, dat ‘iedereen’ wezenlijk eene collectie van ‘iemanden’ is, dan moet ik om ‘iedereen’ iets geven, en mij ‘iedereen’ tot vriend zoeken te houden, - en als ik dat doe, moet ik zelf dadelijk een volmaakte ‘niemand’ worden, - waartoe ik, evenals ‘iedereen,’ geen den minsten lustin mijn hart bespeur.

Daarentegen zie ik toch ‘iedereen’ als een zeer onpartijdigen rechter aanstellen, en erken hem zelven als zoodanig, en doe evenals anderen mijn hoogste beroep op hem; - want, als zelfs de wijste der menschen zich vergist, en ons verkeerd beoordeelt, is onze eenstemmige uitroep: ‘Gelukkig, dat hij niet “iedereen” is!’

En hieirbij moet ik het voorshands laten berusten, want ik zie wezenlijk geen kans om ‘Iemand’ te bevredigen met eenige beschrijving of bepaling van ‘Iedereen’, die ik zou kunnen geven, al tobde ik nog den geheelen nacht er over, terwijl, als ik verder doorpraatte, ik reden heb te gelooven, dat ‘Men’ de schouders zou ophalen over mijne dwaasheid, en dat ‘Niemand’ iets meer van mijn uitboezemingen zou willen lezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken